Vandaag, 1 augustus, is de dag die meer dan alle andere dagen van het
jaar gegrift staat in mijn geheugen. Ik kan er zo maar niet aan voorbij. Ik
denk dat deze dag altijd, sedert het ontstaan van mijn blog, het thema is
geweest. Ik ben er zeker van al heb ik het niet nagekeken en, erover schrijven
is altijd een pijn geweest, er zijn maar al te veel herinneringen aan
verbonden.
Ik schrijf dus naar
die pijn toe, want schrijven est une
drôle de maladie, is een vreemde ziekte, ook omdat ik niets anders meer ken
of kan, het is meer een moeten. Maar het liefst had ik gezwegen vandaag, omdat
1 augustus - nationale feestdag in Zwitserland - en de maand augustus, te veel de bergen zijn, te veel de Valais, te
veel de vrienden daar die gingen en die ik vandaag herdenken wil: Sylvain en
Fernand, Robert en Gustave, Symphorien en Aristide, Freddy en zijn wijn, Venin
de vipères, Jacques, le Parisien, en John de man van de suikers van Tienen. En
vele anderen nog, vele.
Wat een gezelschap
het was, wat een heerlijke ontmoetingen, middagen, avonden, nachten, wat een
wijnen - met en ook soms zonder mate - we geproefd hebben; wat een bergtochten
we gemaakt hebben, cabanes, berghutten, en deze hoe dikwijls, we bezocht hebben; tot zelfs
het graf van Rainer Maria Rilke.
Hoe we met velen
onder hen de bossen hebben afgelopen à la
recherche de chanterelles, de bolets, de pieds de mouton, dagarics, en in
de bergen, boven de 2000 m., uitkijkend naar génépi, een klein wonderplantje, ongeëvenaard wat de geur ervan
betreft is. Ik denk, dat op dit ogenblik dat ik dit schrijf - het is de
voormiddag van 31 juli - mijn dochters Ann en Cathy en hun familie, er naar aan
het zoeken zijn op de plaats boven Grimentz, die ze kennen, aan de voet van de
Moiry-gletsjer.
Er is heel wat
overgebleven van mijn augustusdagen daar. Heel wat dat in mijn bloed is blijven
stromen, in mijn genen zich heeft vastgezet en waarmee ik vandaag word
geconfronteerd. En ik er niet in slagen zal, iets ervan te ontwijken, te
verdoezelen, het me de ganse dag vervolgen zal.
En één herinnering,
één die me om de haverklap overvalt en boven alle andere uitsteekt vandaag
omdat het een gebeuren was met Gustave Cotter, un vigneron, een goede vriend die ik il mio fratello noemde - zijn naam is van een grote, diepe
betekenis en ik weet dat er een lezer is die deze gevoelens ten volle deelt met
mij - een simpel alledaags bijna gebeuren, een namiddag, laat augustus, de
herfst al die zich voelen liet en we, Gustave en ik, een aardeweg boven Ayer[1],
aangeduid als le Déjert, ( een groep van enkele chalets, maar dit wist ik
toen nog niet) zijn opgereden, de wagen ergens in een inham hebben geparkeerd
en het bos in al zijn glorie zijn ingegaan op zoek naar paddenstoelen. Welke
ook, hij kende de eetbare en hij heeft me die leren kennen; hij kende ook
precies de plaatsen waar ze te vinden waren omdat hij de bomen herkende, de
losse blokken rots, als de vele tekens die zich in hem, door het vele bezoeken
van het bos hadden vastgezet.
We waren er lang, de
oogst was eerder mager want we zagen dat er anderen waren voorgegaan, maar des
te langer was ons zoeken en het was drukkend heet onder de bomen, geen zuchtje
wind. Ik had op het einde, het was een voortdurend hoger gaan tussen de bomen, in
een parfum van grassen , humus en hars, een onmogelijke dorst gekregen, heb
zelden zo een dorst gekend. ik moet uitgedroogd geweest zijn want we waren heel
diep in het bos, steeds maar stijgend, doorgedrongen, en ik, ook zeker hij,
waren op het punt, dacht ik, van te
verdorsten. Ik zegde het hem, maar hij glimlachte: ne ten fais pas, il y aura à boire, zegde hij.
Ik wist hoe ver af we
waren van een bistro in het dorp Ayer, ik dacht zo ver houd ik het niet uit,
maar hij bleef stoïsch verder zwijgen tot we terug op de weg Le Déjert waren,
bij de wagen. Hij zweeg nog altijd, hij wist dat hij een verrassing had voor
mij. Hij startte de wagen maar in plaats van de weg af te dalen naar het dorp
toe, reed hij hoger en hoger, de weg volgend om uit te komen op een plaats met
enkele chalets en een zicht op de bergen zoals ik er nooit in mijn leven een
gekend heb of kennen zal. Mijn dorst was een ogenblik vergeten. Voor mij uit,
alsof ik ze raken kon de besneeuwde toppen, met als hoogste punt, glorieus, de
Cervin - Matterhorn - zoals men hem nooit beter zien kan en dan alle toppen die
ik kende en die hij me noemde: de Weisshorn, de Zinalrothorn, de Obergabelhorn,
en hij ging verder de rij van toppen af, want hij had die, met uitzondering van
de Cervin, alle beklommen.
En dan de dubbele
verrassing die al mijn vrienden hier al moeten gehoord hebben: de kleine bar,
die Gustave kende in een van de chalets, gesloten met een bericht que les vacances étaient finies, en, nous sommes redescendus dans la plaine,
en ook, wat dan een tweede enorme verrassing bleek: un avis aux visiteurs, principalement à ceux qui ont
soif: derrière le chalet il reste de quoi boire.
En effectief, achter
de chalet vonden we een kuip met lopend water uit de bergen en allerlei dranken in flessen erin
ondergedompeld, bier en wijn en spuitwater en cola en vruchtensap. We zijn gaan
neerzitten, bezweet als we waren in de schaduw en we hebben ons gelaafd, met
welke drank weet ik niet meer, maar ik voelde me goed, ik voelde me gered van
een groot gevaar.
Een tijd later, het
kan een jaar of twee, drie geweest zijn, bezocht ik de plaats met mijn broer en
onze echtgenoten. Een paar mannen uit de streek zaten er samen aan een tafel.
Ik heb hen waar ze zaten, in herinnering aan het voorval met Gustave die ze kenden,
getrakteerd met een liter Fendant.
De bergen zijn er
getuige van, ook van de dorst die ik daar ooit gekend heb.
[1] Google: Ayer.ch/le dejert,
kijken naar Untitled-valdanniviers
|