 |
|
 |
|
|
 |
09-08-2018 |
Het jaar in. |
De tortel hoog op de nok. Hij dacht, is er in deze dagen iets beter om
mee te beginnen, een opening naar iets totaal nieuw, iets dat nog nergens ten
toon werd gesteld, iets waar ik me aan vastklampen, -kleven wil om te komen
waar ik denk te moeten komen? Al weet ik het nog niet, maar mijn gedachten
vrije loop latend, staat het ergens al geschreven en hoef ik het alleen nog
maar te gaan zoeken en over te nemen?
Het verrassende eraan is dat het er zal staan: de plant die aanwezig is
in het roerloze zaad - uiterlijk dan toch -
wachtende op het kiemen, en het is in het wachten dat het mystieke van
het zijn geborgen ligt. Het is geen weten, het een zijn, het grote wonder, van
de plant in potentie.
Zo ligt ergens, wachtende, daar waar ik aankomen zal, het relaas klaar
om genomen te worden. Ik weet zelfs niet waar ik het moet gaan zoeken en het
hoeft ook niet, ik word er naar toe geleid, woord na woord, zin na zin, tot ik
denk, nu is het genoeg, nu mag er een punt gezet aan wat de dag betekenen zal,
later, veel later, een dag dat zelfde tortel
- een tortel heeft het voordeel elke tortel te zijn - zitten zal op
dezelfde nok van hetzelfde huis.
Want hoe ben je opgestaan uit het onweer van deze nacht, hoe voelt het
nu de hitte uit de dag is opgelost, er lucht is terug om te ademen?
Je eerste gedachte, deze morgen, was een abstracte blog te schilderen in woorden die niet nodig
hebben iets te vertellen, die er zijn om er te zijn, naast elkaar staande als
vlakjes olieverf, waarvan de kleuren nog te ontdekken zijn, naast elkaar en
soms op elkaar, willekeurig; met penseel aangebracht of met de punt van het
paletmes of met de volle hand, zoals het al gebeurde, als er maar iets staat,
iets dat er voorheen nog niet was, een totaal nieuw spel van kleuren,
opgestegen uit het zand van de woestijn, plots, onnoemelijk plots, een knal en
het was er en de wind en het licht van vele zonnen als van de sterren de
fotonen, erin en erover.
We weten weinig van al wat is en hoe het er is. Ons ogen tasten af en
onze geest dringt door, maar hierover weten we niets te zeggen, niet hoe de
verhouding is tussen wat we zien en wat we denken, alsof het ene niets te maken
zou hebben met het andere, zoals de tortel niets te maken heeft met de nok
waarop ze zit, staat eigenlijk, het is haar plaats, ze kan er blijven en plots
wegvliegen, en de nok er is zonder tortel.
Wat een wereld: nok met of
zonder tortel !
Er waren dus geen merkwaardige gebeurtenissen, vroeg in de morgen;
later wel misschien, maar later is de maand september, later is de herfst, het
rijpende fruit en de vallende bladeren.
We hebben het al zo dikwijls geweten hoe alles overgaat van het ene in het
andere. Wij, als toeschouwer hoe het allemaal verloopt. Verrast soms dat het zo
vlug gebeurt, dat er ons geen tijd gegund wordt om even, even maar op adem te
komen. We moeten verder altijd het jaar in.
Ik ben vermoeid aan dit geschrevene begonnen. Nu het er staat voel ik
me beter. Het is dikwijls zo.
09-08-2018, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-08-2018 |
De zin die ongeschreven bleef. |
De dagen ze zijn bekoring als ze komen, verwachting ook dat ze
openbloeien zullen in gedachten, zich vernieuwen zullen en zich smijten zullen
als wondere tekens op een wit blad.
Woorden als bloemen in de regen langs de wegen waar we zijn, of langs
zullen komen, wij zelf of wie we zouden willen zijn, droom gebonden.
Dacht hij: ik wil over vreemde zaken schrijven, over deze die ik nog
niet ken en niet kennen zou indien ik er niet zou aan denken om erover te
schrijven. Om vanaf de morgen, rond te lopen uitkijkend naar de dingen die ik
zou willen ontmoeten om te verwoorden; de dag door zoekend ernaar, om uit te
komen in de valavond, als ik nog even de tuin inloop - Mars helder in het
zuiden en de sikkel van de maan reeds doorgebroken - op wat ik vertellen wou.
Al is het niet veel, al zijn het maar een paar zinnen, nog onduidelijk
eerst, maar daarna, hij ervan de woorden heeft gezien, in zilver geschreven op
een donkere achtergrond.
Dacht hij toen dat het ogenblik misschien nog niet gekomen was, dat hij
nog even wachten moest, dat wat hij wist er nog niet duidelijk genoeg stond;
dat er nog één woord was dat hij zoeken moest om de gedachte te bekronen. Een
woord dat het sleutelwoord was, dat nog niet bestond in de Van Dale; een
drie-betekenissen-woord, dat hij ophangen wou, in kalligrafie getekend op een
vaandel wapperend in de avondwind maar, voorlopig, voor de wereld, nog gedekt
gebleven, omdat hij wachten moest op het licht van de nieuwe dag die, zo hoopte hij toch, nog komen zou.
Waarmee was hij nu begonnen opdat hij op een zelfde wijze zou kunnen
afsluiten, en niet zo maar, maar wel om er glorierijk uit op te staan?
Dit is dan wat van de morgen was, die door liep naar de avond toe langs
de waterkant begroeid met veldbloemen waarvan
hij de naam niet kent, zodat hij denkt, schrijvend te zijn terecht
gekomen in een vreemd land dat er gisteren nog niet was, en ook eergisteren
niet. Wel er was, toen hij The waste
Land van T.S.Eliot trachtte binnen
te gaan, maar dit voor hem te ondoorgrondelijk was. Paul Claes gelovend, je
moet kennis hebben van de wereldliteratuur om er te gaan wandelen, en dan nog,
het land tevoorschijn komt als het meest barre dat er is.
Hij dus liever naar Eliots Four
Quartets toeging waar hij meer mee vertrouwd was, waar hij zich thuis
voelde.
Maar nu de zin die hij gedacht had, met dat ene woord dat hij nog
vinden moest, het woord dat draalde, het woord dat een fakkel was in de nacht
van het on-geschrevene, en dat hij, ondanks de Van Dale, niet vinden kon,
wellicht omdat het nog uit te vinden was. Hij de zin vandaag niet schrijven
kon.
Morgen dan misschien. Maar morgen is een andere dag en zal het,
misschien, na de lange droogte, eens willen regenen, wat dan niet meer passen
zal voor de zin die vandaag bijna geschreven werd.
Het was toen dat hij aan Borges dacht.
08-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-08-2018 |
Wat de zee, voor anderen de rots, ons aandoet |
In een schitterend staaltje literatuur, reageerde Henri (Rik Van Damme)
zeer gepast op mijn blog van 5 augustus. Hij
schrijft me, en ik citeer hem:
Omdat Cézanne een grote invloed heeft gehad op
Rik Wouters ben ik wat meer gaan lezen over
zijn leven en werk in en rond Aix-en Provence. In een artikel over zijn 91
picturale interpretaties van La Montagne Sainte Victoire, een berg van witte
kalksteen, schrijft Cézanne: Là je suis bien, là je vois clair, il y a de lair.
Het is een eenvoudig
zinnetje maar het zegt veel over de voedingsbodem van zijn werk: gewoon een
plekje vinden waar de natuur je begroet , in stilte je opslorpt en je toe
fluistert: Hier ben je thuis, zet al je zintuigen op scherp, snuif de zuivere
lucht, snuif het licht en laat het stil bezinken op je doek.
Deze kalkrots was voor
hem even belangrijk als de Fuji-Jama voor de Japanse schilders: een bron van
mystieke eenwording, het samensmelten van alles wat er dan IS. Dat schept een
gevoel dat je niet loslaat en je aanzet om steeds op zoek te gaan, in diezelfde
ruimte, naar een steeds wisselende benadering of interpretatie.
Een schilder herhaalt
zich niet wanneer hij hetzelfde onderwerp op doek zet, nee, hij dringt steeds
dieper door , gaat meer en meer elimineren, tot hij op de grens van de
abstractie staat, waar de zuivere geest het overneemt en het ware en het ene
mekaar zo dicht mogelijk benaderen, bijna raken. Hier kan de muziek meer dan
alle andere disciplines.
Het is duidelijk dat er
hier een kosmische dimensie opduikt die ons overstijgt: een gelukzalig
niet-meer-weten. Montaigne zag deze toestand als de essentie van ons leven.
Tot hier het citaat. Het schrijven is van een zelfde aard, het handelt
altijd over het zelfde onderwerp, het Leven dat benaderd wordt van uit alle
mogelijke hoeken, over alle mogelijke aspecten ervan, in alle mogelijke
creaties, steeds in eenzelfde afzondering .
Ik word hier dagelijks mee geconfronteerd en het verloop ervan is
eenzelfde stramien van zijn, van Dasein.
Zo ik begrijp hem ten volle, omdat ik het voel zoals hij het voelt. Het
mirakel van de mens is dat hij de nood heeft, dit gevoel dat aanleunt bij wat
van de eeuwigheid is, om te zetten in vaste gegevens, woorden, kleuren, vormen,
klanken. Niets ontgaat er hem en alle middelen of gewoontes zijn goed om de
roep die er is binnen in hem, te veruiterlijken.
En wat de zee betreft. Ik schreef er een bundel gedichten over met als
titel Fuga die van de Zee is. Ik
ben ook gaan bladeren in mijn blogs van 2012. Heb deze teksten herzien en
samengebracht onder de vorm van een soort novelle, een kort verhaal over de
persoon die ik, schrijvende, over de periode van 22 oktober tot 4 november, ben
geweest. In totaal 18 paginas.
Wat doe ik ermee, want ik wil deze woorden zo maar niet laten verloren
gaan, vereeuwig ik ze in één blog?
07-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-08-2018 |
Over TV en de baard |
Ik elk huis, meen ik, was er destijds een scheermes en hing er een
scheerriem, zo heb ik het toch thuis gekend, en met een dergelijk mes heb ik
geleerd me te scheren. Ik doe het nog, maar nu met gesofistikeerde
Gilette-mesjes. Anderen zie ik, scheren zich niet, hun baard of wat er gegroeid
staat, is hun sieraad, hun uitstalraam. Ik gun het hen en ik gun het aan de
spiegel waar ze voor staan. Het is hun volste recht, maar ik, ik scheer me elke
dag. Heb er wel ooit eenmaal aan mee gedaan toen ik een viertal dagen in een cabane, een berghut, ben blijven
overnachten, voor een deel noodgedwongen omwille van het weer dat te slecht was
om la Pointe de Zinal te beklimmen en af te dalen in de vallei van de
Matterhorn naar Zermatt toe.
Hoe mijn baard er toen aan toe was herinner ik me niet meer, ik weet
alleen dat mijn gelaat een grote jeuk was.
Enkele van mijn vrienden zijn baarddragers, ik ben gewoon hen met baard
te zien en het schrikt me niet af, integendeel ik benijd hen, want ze dragen
hem met het gelaat van de overwinnaar en het staat hen, het past bij hen en bij
wat ze vertellen. Ik zou hen niet herkennen indien ze zonder baard zouden
verschijnen op het toneel dat het leven is.
Bij anderen, vooral dan deze die op het scherm verschijnen met hun
baard, sommigen verzorgd gemillimeterd, duidelijk afgelijnd, wat nog te
aanvaarden is, bij anderen, here mijn god, hoe slordiger des te beter, gewild
dus, met open hemd of T-shirt, anderen zelfs als drager van een das op een vers
gestreken, uitgekozen hemd, maar de baard, hij onverzorgd, afstotend.
Ik heb er niets tegen, alleen als het uitzicht van het gelaat dat spreekt,
slordig overkomt, luister ik slordig naar hun woorden, raken hun woorden me
maar half omdat ik, en luister naar hen en opkijken moet naar hun slordig uitzicht. Ze weten het niet,
vermoeden het niet maar hun woorden verliezen van hun kracht en inhoud, als er
inhoud is.
Ik ken zo enkele voorbeelden die ik hier niet ga noemen, hun gezicht is
het niet waard, vooral op de Vlaamse
zenders valt het me op - wat overige zenders betreft kan het me geen barst
schelen - maar onverzorgde verschijningen vertellen heel wat wat over de aard
van die zenders, die tenminste zouden moeten eisen dat degenen die gevraagd
worden voor een programma op het scherm, verzorgd te verschijnen met een
aanvaardbaar gelaat. Hun programmas zouden er, in elk geval wat mij betreft,
bij winnen.
Ik ken er ook, mannen van de TV die gepoogd hebben een baard te laten
groeien om er plots mee te verschijnen op het scherm, welk gevoel het gaf: een
nog iemand die denkt dat hij de hype volgen moet, want dit is het, en laat groeien wat groeit, om dan een week of twee
weken later, terug geschoren voor de dag komen. Ik vraag me af waarom zo plots,
én met, én met zonder, werd hen de les gespeld door de kijkers?
Ik vermoed het. Wat ook, ik zou het ook doen, moest ik gewillig
omspringen met de middelen van de media als daar zijn, facebook en twitter en
wat weet ik nog allemaal. Wat ik wel weet is, dat met de massa media er veel
tijd, die ik niet heb, valt te verliezen, indien ik bijvoorbeeld, alle media
die ik krijg toegestuurd, lezen en ontleden zou.
Ik weet dat dit een ongewone blog is, maar het moest er eens uit. Ik
ben absoluut tegen het dragen van een onverzorgde baard en onverzorgd hemd of
shirt, welke of wat ook, vooral dan als ze me opgedrongen worden op de Vlaamse
televisie.
Je moogt het gerust weten.
06-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-08-2018 |
De zee en de schilder |
In de Standaard der Letteren van 3 augustus, een verwijzing naar het
boek, The sea, the sea van Iris
Murdoch. Ik geloof niet dat ze het me zal kwalijk nemen[1] ook de
schrijver van het stuk, Rudi Meulemans niet, als ik hen citeer:
Heel nauwkeurig tracht ze de kleuren van de zee
in woorden te vatten. In de buurt van de horizon, zo schrijft ze, is de zee
somptueus purper doorstreept met regelmatige lijnen smaragdgroen. Bij de horizon
is ze indigo. Dichterbij de kust is er een strook lichter groen, minder helder,
opaak, niet transparant.
Ze schrijft zoals een goede vriend, Henri V.D., telkens en telkens de
zee, die in zijn hart, in zijn wezen is gegroeid, tracht te benaderen in kleurstroken,
à la Van Saene.
Ik kreeg een paar schilderijtjes van hem - ze hangen naast mij waar ik
schrijf -, pogingen om, zoals Murdoch, het summum aan kleuren die de zee is
voor hem, vast te grijpen, er zijn gemoed van het ogenblik in te leggen, om
zelf dat stukje zee te zijn dat er afgebeeld staat.
Hij kan er zich niet van ontdoen, elke nieuwe poging is een nieuwe
struggle, te benaderen wat in zijn herinnering leeft. En van elke poging weet
hij dat het resultaat nog niet is wat hij wel wou; dat hij er bijna is, bijna,
maar hij weet ook dat het altijd de zee zal zijn die overwinnen zal; dat hij er
nooit zal in slagen weer te geven, welke kleuren ook hij ontfutselen zal aan de
tubes verf, hoe nu precies de glinstering is van de zee, zo in de morgen, zo op
de middag, zo in de deemstering. Zoals gezegd kan van de pogingen die Debussy
deed maar dan in klanken.
Weet hij het, of weet hij het niet, maar hij heeft wat het schilderen
van de zee betreft, een dubbelganger. Rudi Meulemans vertelt zoals ik, dat de
beschrijving van Iris Murdoch over de kleuren van de zee wonderwel past bij een
klein schilderij van Bruno Van Dijck dat in zijn werkkamer hangt. Hij schrijft:
Daar, aan de overkant, gaat de schilder voor zijn
picturale praktijk opzoek naar desolate plekken aan de Britse kust. Hij focust
op de kustlijnen. Tijdens zijn veldwerk schildert hij hetzelfde kustlandschap
vierentwintig, zesendertig, tot zelfs achtenveertig keer op kleine houten
paneeltjes.
Hij schrijft ook dat de schilder vreest dat we het beeld van de zee,
zoals het nu nog is, zullen verliezen. Merkwaardig is de wijze waarop de
schilderijtjes bewaard worden: in een cassette die op een bijhorende sokkel
geplaatst is als een reliekschrijn.
Hij ziet dit als een ritueel, als een rouwproces om wat voorbij gaat. Want niets is eeuwig, ook de zee niet.
Mijn vriend, de historicus , poëet en schilder, weet dit ook, weet ook
dat zijn tijd op aarde beperkt is, maar van de zee weet hij, zelfs als het
uitzicht ervan veranderen zou, dat ze eeuwig is en die eeuwigheid heeft hij
getracht, even, even maar vast te houden in een kleurenpakket op een houten
plankje.
Hiermede ook zijn eeuwigheid benaderend.
[1]Dame Jean Iris
Murdoch overleed aan Alzheimer in 1999 op tachtigjarige leeftijd. Haar echtgenoot
John Bailey schreef op het einde van haar leven, een memoire over haar. De
tekst van Rudi Meulemans is gelicht uit de tafelrede die hij hield in Oostende
op 27 juli.
05-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2018 |
De tijden ver voor ons uit. |
Vroeg in de morgen, bij het herlezen, denk ik aan wat ik gisteren
waagde achter te laten, namelijk dat elke bevruchting niet zo maar een simpel
ding is maar dat het een ingreep is van de Geest van het Universum, wat
betekent dat elke conceptie, het werk is van het Universum.
Dat dit geldt zo voor een tarwezaadje, als voor een mensenleven. Eens
het kiemen, eens bevrucht, het groeit en blijft groeien tot het leeg gegroeid
is: het tarwezaadje dat door de interventie wist hoe het groeien moest tot
halm en tot aar, de foetus die wist hoe hij groeien moest in het lichaam en
dankzij het lichaam van de moeder, tot kind en volwassene.
En dit weten is, de kosmische geladenheid, de geest van het Heelal, die
bepalend zal zijn voor het leven van het of de nieuw gekomene.
Waar ik toe komen wil, en vertellen wou in mijn vorige blog is, dat het weten-wat-te-doen, een inbreng
is van buiten uit, en dan vooral, dat er in
the mean time, in dit weten-wat-te-doen, een element in meer verweven is:
een binding met de eigenheid van het kosmische, de geest erin. Deze kan, als
binding zelf, niet verdwijnen, deze is wat specifiek is van het Heelal dat we,
voor de duur van het leven, aan het Heelal, de Kosmos hebben ontleend.
En, het specifieke van het Heelal kan niet teloor gaan; eens het
lichaam volledig afgeschreven, blijft het van het Heelal.
In welke mate we erin geslaagd zijn dit, door ons ontleend specifieke, een
ons eigen kleur te geven zal afhangen van ons ingesteld zijn erop. En, of het
als entiteit zal blijven bestaan kan ik
alleen maar hopen, maar ik denk van ja,
het kan.
Ik schrijf maar. Maar ik vraag me af wie er nu aan het schrijven is,
ben ik het of wordt het me ingegeven, komt het van wat me omringt en niet te
bepalen is, komt het van die inbreng in meer?
Het schrijven, het creatief zijn in alles wat we doen, het komt van het
specifieke dat we ontleend hebben, dat ons werd toevertrouwd, wellicht toevertrouwd
om een wel bepaalde reden. En als die reden er is, dan is ze er omdat we er
naar zoeken zouden. Zoeken niet alleen waarom we er gekomen zijn maar ook welke
rol we hier te vervullen hebben, want hadden we geen rol te vervullen we zouden
hier niet geweest zijn.
En zo kan ik verder gaan, kan ik verder vragen stellen van morgen tot
avond, niet zoals gezegd in de King James Bible, 2 Thimoty 3, 7: Ever learning and never able to come to the
knowledge of the truth.
Neen ik denk dat we hier zijn om te zoeken naar wat is opdat we ooit,
misschien heel ver afgelegen in de tijden die voor ons uit liggen, komen zouden
tot the knowledge of the truth.
04-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2018 |
Het andere aspect |
We varen verder het
jaar in: juni, juli, augustus, verder naar september toe, naar de herfst toe,
de winter. Er is geen houden aan, er is geen haven waar we aanleggen kunnen om
er te zijn en te blijven. We varen maar en blijven varen gedreven door de wind,
alle zeilen open. Het is dag en het wordt nacht en terug dag, de secondewijzer
van ons uurwerk tikt maar verder, niet te stoppen is wat we de tijd noemen,
onoverkomelijk niet te stoppen.
Dit is een aspect van
het leven, de uiterlijke tekens ervan. Dit is hoe we het zien uitgedrukt in
cijfers, vertrekkende altijd van een punt in de tijd gaande naar een ander punt
in de tijd, het tijdgebonden aspect.
Is er een verschil
tussen de man die ik was op een punt in juni en de man die ik nu ben,
aangekomen in augustus?
Ik denk het niet,
althans schijnbaar niet. Ik word elke morgen geconfronteerd met zelfde
problemen, deze van mijn tasten, mijn uitkijken naar woorden die ik helder als
bronwater wil en drager van een boodschap die het leven betreft. Dit is wat
mijn dagen in hoofdzaak geworden zijn, ik ontkom er niet aan.
Er overheen leef ik
een normaal bestaan, zonder hoogtes of laagtes houd ik stand. Tracht ik te
bewijzen dat ik er ben. Ik laat een spoor na, al is het maar een voetstap daar
waar de zee zich even heeft teruggetrokken om weer te keren daarna en alles uit
te wissen, een voetstap die mijn leven is, een uitwissen dat mijn dagen zijn,
mijn panorama.
Hoe de anderen me
zien, is niet hoe ik me zie. Ik ben niet de man op leeftijd, dit is het beeld
dat ik verspreid, de foto die ervan kan gemaakt worden. Ik ben het innerlijke
van dat beeld, van die foto, ik ben van wat er is binnenin, ogenschijnlijk
binnenin, maar zeker ben ik er niet van. Van de geest ben ik zeker, maar of die
van mijn hersenen is, van mijn bloed, van mijn adem is, weet ik niet. Er is
méér. En dit is dan het andere aspect van mij.
Ik denk - en ik
herhaal me wellicht in andere bewoordingen en met een ander gezichtsveld - dat
ik ben van de geest die van het Universum is; dat ik ben van de geest die het
Universum enveloppeert, die het Universum IS, zonder het te zijn. Van de geest
die op het precieze ogenblik van de bevruchting van de eicel, tezelfdertijd een
bevruchting was met de geest van het Universum, het ene, het andere dekkend.
Deze dekkende
bevruchting door het Universum is het aspect dat niet tijdgebonden is, waar de
tijd geen vat op heeft, is het deeltje geest dat door mijn lichaam gebruikt wordt
om te zijn wie ik in feite ben. Het deeltje geest dat zwellen zal naarmate mijn
lichaam meer en meer volwassen wordt; dat in essentieel onsterfelijk is,
overdraagbaar misschien maar in de eerste plaats onsterfelijk.
Het uiterlijke van mij
is het tijdgebonden element dat volwassen werd en eens vergaan zal, opgeleefd;
volledig gescheiden van het andere element, het aan het Universum ontleende element,
dat los staat van de tijd, dat van in den beginne moet bestaan hebben, van in
het Alfa, en doorlopen zal tot in het Omega.
Ben ik hiermede duidelijk genoeg geweest?
Het was in elk geval nogmaals mijn bedoeling. Weet dat het de hitte is
van de laatste dagen die vat heeft gehad op mij en me aanzette deze boodschap
op mijn gewone vaste stek achter te laten.
Misschien tot heil van wie me lezen zal.
03-08-2018, 06:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2018 |
Verhalen |
Zo ver ik me herinner
heb ik elke dag mijn pagina geschreven. Gedurende jaren, altijd met dezelfde
pen zodat deze nu, op bepaalde plaatsen, haar hars- of verflaag heeft verloren
en het koper van de huls is vrijgekomen.
De beradenheid
waarmee ik schreef zag ik niet als een doel op zich zelf maar als een aanloop
naar iets groot dat ik ooit schrijven zou: een boek dat uitgestald zou liggen
in de boekenwinkels.
Ik denk dat dit een
droom is van velen en dat het bij velen een droom blijft. Zo, wat is er
verkeerd aan het dromen?
En ik weet nu ook dat
het geroutineerd zijn in het schrijven van één pagina per dag, geen enkele
garantie biedt om ooit een literair waardevolle novelle/roman te produceren. Ik
weet dit nu al een tijdje en heb me erin gesteld, wat niet belet, dat achter
het toegeschoven gordijn de droom hangen blijft; dat je nog een lang leven voor
jou hebt, wat het nog meer droom maakt, om het te bereiken.
Ik bevolk aldus een
van de vele zolderkamers waarvan, in
het midden van de
nacht of heel vroeg in de morgen, het venster hel verlicht is, met in de bundel
licht, een man of vrouw die zich de ziel uit het lijf schrijft, omdat hij of
zij aldus hoopt, ooit naar buiten te komen, uit het anonieme van het bestaan.
Wat eigenlijk een
groot gevaar inhoudt, want eens uit het anonieme weg, komt dat wat je schreef
onder het mes van de kenners, de recensenten en kun je aldus terecht komen in
een polemiek die het einde van je rust betekenen zou.
Nu, een verhaal
schrijf je zo maar niet. Ik heb gisteren met mijn één augustus een poging
gedaan om het gebeuren van een zomerse namiddag om te zetten in woorden. Het
kostte me heel wat moeite om weer te geven hoe het was, op en neer gaande in de
zwoele hitte van de laren, de open plekken in het bos, di in het immense licht,
dit in de wilde geuren van grassen, humus en hars, en plots, jij, zonder
overgang, gekomen in een hoge graad van vermoeidheid die je belette normaal te
denken en normaal te handelen, gedehydrateerd. Mijn vriend, Gustave, als man
van de bergen, hij was er beter tegen bestand, ook omdat hij wist dat de
verlossing dichtbij was. Hij zegde het niet,
il jubilait, hij verkneukelde zich in het vooruitzicht, een bijna
verdorstte man te verrassen, met een koele drank, in het vooruitzicht van wat
ik zeggen zou, eens neergezeten op het terras van de kleine bistro die hij maar
al te goed kende.
Om dit alles te
suggereren in woorden moet je een artist zijn en zo voelde ik me niet. Ik denk
dat ik het stuntelig geschreven heb en ik heb me niet gewaagd het deze morgen,
nogmaals te herlezen alvorens het in te loggen. Het werd zo dikwijls al herlezen,
herdacht en herschreven, zo dat ik ervan verzadigd was en ik maar al te blij was
dat het avontuur, het schrijven van een gebeuren, achter de rug was.
Ik nog juist de moed
had af te sluiten, er kome van wat het wil.
02-08-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2018 |
De Dag van 1 augustus. |
Vandaag, 1 augustus, is de dag die meer dan alle andere dagen van het
jaar gegrift staat in mijn geheugen. Ik kan er zo maar niet aan voorbij. Ik
denk dat deze dag altijd, sedert het ontstaan van mijn blog, het thema is
geweest. Ik ben er zeker van al heb ik het niet nagekeken en, erover schrijven
is altijd een pijn geweest, er zijn maar al te veel herinneringen aan
verbonden.
Ik schrijf dus naar
die pijn toe, want schrijven est une
drôle de maladie, is een vreemde ziekte, ook omdat ik niets anders meer ken
of kan, het is meer een moeten. Maar het liefst had ik gezwegen vandaag, omdat
1 augustus - nationale feestdag in Zwitserland - en de maand augustus, te veel de bergen zijn, te veel de Valais, te
veel de vrienden daar die gingen en die ik vandaag herdenken wil: Sylvain en
Fernand, Robert en Gustave, Symphorien en Aristide, Freddy en zijn wijn, Venin
de vipères, Jacques, le Parisien, en John de man van de suikers van Tienen. En
vele anderen nog, vele.
Wat een gezelschap
het was, wat een heerlijke ontmoetingen, middagen, avonden, nachten, wat een
wijnen - met en ook soms zonder mate - we geproefd hebben; wat een bergtochten
we gemaakt hebben, cabanes, berghutten, en deze hoe dikwijls, we bezocht hebben; tot zelfs
het graf van Rainer Maria Rilke.
Hoe we met velen
onder hen de bossen hebben afgelopen à la
recherche de chanterelles, de bolets, de pieds de mouton, dagarics, en in
de bergen, boven de 2000 m., uitkijkend naar génépi, een klein wonderplantje, ongeëvenaard wat de geur ervan
betreft is. Ik denk, dat op dit ogenblik dat ik dit schrijf - het is de
voormiddag van 31 juli - mijn dochters Ann en Cathy en hun familie, er naar aan
het zoeken zijn op de plaats boven Grimentz, die ze kennen, aan de voet van de
Moiry-gletsjer.
Er is heel wat
overgebleven van mijn augustusdagen daar. Heel wat dat in mijn bloed is blijven
stromen, in mijn genen zich heeft vastgezet en waarmee ik vandaag word
geconfronteerd. En ik er niet in slagen zal, iets ervan te ontwijken, te
verdoezelen, het me de ganse dag vervolgen zal.
En één herinnering,
één die me om de haverklap overvalt en boven alle andere uitsteekt vandaag
omdat het een gebeuren was met Gustave Cotter, un vigneron, een goede vriend die ik il mio fratello noemde - zijn naam is van een grote, diepe
betekenis en ik weet dat er een lezer is die deze gevoelens ten volle deelt met
mij - een simpel alledaags bijna gebeuren, een namiddag, laat augustus, de
herfst al die zich voelen liet en we, Gustave en ik, een aardeweg boven Ayer[1],
aangeduid als le Déjert, ( een groep van enkele chalets, maar dit wist ik
toen nog niet) zijn opgereden, de wagen ergens in een inham hebben geparkeerd
en het bos in al zijn glorie zijn ingegaan op zoek naar paddenstoelen. Welke
ook, hij kende de eetbare en hij heeft me die leren kennen; hij kende ook
precies de plaatsen waar ze te vinden waren omdat hij de bomen herkende, de
losse blokken rots, als de vele tekens die zich in hem, door het vele bezoeken
van het bos hadden vastgezet.
We waren er lang, de
oogst was eerder mager want we zagen dat er anderen waren voorgegaan, maar des
te langer was ons zoeken en het was drukkend heet onder de bomen, geen zuchtje
wind. Ik had op het einde, het was een voortdurend hoger gaan tussen de bomen, in
een parfum van grassen , humus en hars, een onmogelijke dorst gekregen, heb
zelden zo een dorst gekend. ik moet uitgedroogd geweest zijn want we waren heel
diep in het bos, steeds maar stijgend, doorgedrongen, en ik, ook zeker hij,
waren op het punt, dacht ik, van te
verdorsten. Ik zegde het hem, maar hij glimlachte: ne ten fais pas, il y aura à boire, zegde hij.
Ik wist hoe ver af we
waren van een bistro in het dorp Ayer, ik dacht zo ver houd ik het niet uit,
maar hij bleef stoïsch verder zwijgen tot we terug op de weg Le Déjert waren,
bij de wagen. Hij zweeg nog altijd, hij wist dat hij een verrassing had voor
mij. Hij startte de wagen maar in plaats van de weg af te dalen naar het dorp
toe, reed hij hoger en hoger, de weg volgend om uit te komen op een plaats met
enkele chalets en een zicht op de bergen zoals ik er nooit in mijn leven een
gekend heb of kennen zal. Mijn dorst was een ogenblik vergeten. Voor mij uit,
alsof ik ze raken kon de besneeuwde toppen, met als hoogste punt, glorieus, de
Cervin - Matterhorn - zoals men hem nooit beter zien kan en dan alle toppen die
ik kende en die hij me noemde: de Weisshorn, de Zinalrothorn, de Obergabelhorn,
en hij ging verder de rij van toppen af, want hij had die, met uitzondering van
de Cervin, alle beklommen.
En dan de dubbele
verrassing die al mijn vrienden hier al moeten gehoord hebben: de kleine bar,
die Gustave kende in een van de chalets, gesloten met een bericht que les vacances étaient finies, en, nous sommes redescendus dans la plaine,
en ook, wat dan een tweede enorme verrassing bleek: un avis aux visiteurs, principalement à ceux qui ont
soif: derrière le chalet il reste de quoi boire.
En effectief, achter
de chalet vonden we een kuip met lopend water uit de bergen en allerlei dranken in flessen erin
ondergedompeld, bier en wijn en spuitwater en cola en vruchtensap. We zijn gaan
neerzitten, bezweet als we waren in de schaduw en we hebben ons gelaafd, met
welke drank weet ik niet meer, maar ik voelde me goed, ik voelde me gered van
een groot gevaar.
Een tijd later, het
kan een jaar of twee, drie geweest zijn, bezocht ik de plaats met mijn broer en
onze echtgenoten. Een paar mannen uit de streek zaten er samen aan een tafel.
Ik heb hen waar ze zaten, in herinnering aan het voorval met Gustave die ze kenden,
getrakteerd met een liter Fendant.
De bergen zijn er
getuige van, ook van de dorst die ik daar ooit gekend heb.
[1] Google: Ayer.ch/le dejert,
kijken naar Untitled-valdanniviers
01-08-2018, 07:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2018 |
Het einde van juli. |
We ontwaakten, en de maan die zich niet toonde
toen ze zich te tonen had, nu bleek en schraal in de bleke morgenlucht. Ze ons
verraste omdat de overgang zo plots kwam, zo onverwacht als het eerste van de
dag.
We toen ook dachten: juli, de maand die we
verlaten gaan om augustus binnen te gaan en ik, in een ogenblik reflectie over
wat was: ik het maar normaal gevonden dat ik zo ver geraakt al was, dat ik de
oogstmaand eens te meer betreden kan, de oogst, wist ik, al geoogst in de
velden.
Gedacht, zoals het was in mijn dagen van vroeger:
het pikken van het koren en het binden van de schoven, tegen elkaar rechtgezet
om te drogen, en toen het uur gekomen was de schoven geladen op de wagen om weggevoerd
en in de schuur gestapeld of, in mijten
opgesteld.
Ik haal, wat nu nog te lezen staat op oude
schilderijen en misschien niet meer te begrijpen, het gebeuren uit mijn
herinneren: het rijpen van het koren, hoe het pikken ervan was, het houden van de halmen in de hand, de geuren van de vrijgekomen sappen, het binden van
de schoven en hoe die tegen elkaar opgesteld om te drogen, met de leeuwerik erboven; en dan, als de tijd
gekomen was, op karren weggevoerd om
opgeslagen te worden in de schuur, of samengebracht in mijten, korenmijten, die
in de velden stonden lijk soldaten op de wacht, met de mussen er omheen, de
vinken en de merels, de muizen ook wellicht.
Dit waren de
tijden toen veel van wat van de wereld was, ver af lag. De wereld van ons,
herleid tot, enkele dorpen, enkele straten, verlaten in de zomerzon. En s
avonds, wij gezeten tegen de gevel aangeleund, om de sterren te zien schuiven
en woorden die gedachten waren, opgeraapt hier of daar, doorgegeven, de avond
in, de nacht die kwam daarna.
We dromen van de zomers die toen waren. Is het nog
toegelaten te weten hoe een knoop te leggen, hoe het koren te binden tot een
schoof, zou je het nog kunnen zoals het hoorde?.
Geslachten zijn er over heen gegaan, machines zijn
gekomen, het oogsten is geen poëzie meer, de slag van de pik, het vallen van de
korenhalmen en de geluiden er bij opgelost in het immense licht van augustus. Alles
gebeurt nu in een oogwenk, het pikken en het dorsen. Er zijn ook geen avonden
meer, geen gesprekken meer van buur tot buur, alles is vervreemd, vergeten,
opgelost in de tijd die was.
Stellen we het beter, nu we de leeuwerik niet meer
horen?
Gelukkig is het woord gebleven om te zeggen wat
van het verleden is, het voorbije waar het heden schuil in gaat, en het heden
er niet zou zijn, ware het verleden er niet geweest, de wijding van wat was van
in de vroegste tijden.
Alles is altijd beweging geweest, zo naar buiten
tot in het landschap, zo naar binnen tot in het hart ervan, tot in de poëzie
ervan. En het is de beweging naar binnen die de beweging naar buiten in de hand
houdt.
Weten we het dat het de geest is die de kosmos in
beweging houdt?
31-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2018 |
Woorden schrijvend |
To feel estranged from language is to loose your
own body.
When words fail you, you
dissolve into an image of nothingness.
You disappear.
Paul Auster: ''Collected
Poems' (Editorial Seix Barral, 2012, Barcelona).
Schrijvend de godganse dag,
is het niet met pen
het is dan in gedachten.
En wat blijft er over als de nacht
me overvalt en de dag
me heeft leeggehaald:
een schotel schamele woorden.
Al ware het erger geweest
had ik niets geschreven,
had ik hier geweest
als beeld, verzilt de ogen
gesloten,
en ik wist dat jij me lezen zou,
waarom ik dan zou zwijgen?
Wat is het dat ik je zeggen kan
om je stilte te bereiken?
Ach, niet veel:
het zonlicht, trillend,
op het water uitgestrooid,
een schittering;
de meeuwen die erover drijven,
de winden,
ik woorden barend zo lang ik kan.
En wat dat ik je te zeggen heb?
Wel, ik hier vertoeven mocht,
ik hier droom-gebonden
doorgebracht
maar ook te vlug gegaan,
te vlug de avond en de nacht
te hoog de golven,
te diep ons zoeken
wat verborgen blijft.
Ik ken geen plaats waar
meer woorden dralen,
lijk witte boten op de horizon.
In hun zeilen,
anker ik me vast.
30-07-2018, 07:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2018 |
Unpredictable unpredictability |
Hoe
leven we? Leven we niet méér in ons verleden en minder in het tegenwoordige, in
het nu van het nu?
Als
ik naga waarover ik schrijf, ontspoor ik telkens uit het nu, kom ik terecht in
de kuil van mijn herinneren, waar ik mijn inspiratie ga opdoen. Dit is de
levensweg van mijn geschriften, al wou ik het anders. Al wou ik het nu van het
zijnde als onderwerp, ik kan bijna onmogelijk anders dan de dingen die waren er
bij betrekken.
Het
nu wordt dan een smeltkroes van het heden en het verleden en, van het komende.
Ik ontsnap er niet aan. Vooral als ik de ruggen van mijn boeken bekijk, zij ook
zijn mijn verleden en mijn heden en als ik er een van in de hand neem, en er ga
in bladeren, ook het komende.
Zo
nam ik, tijdens de hittegolf - ik had mijn blog over Halzen en de neutrino
beëindigd - Freeman Dyson mee naar de vijver, naar de lommer van de bomen, de
enige plaats voor mij waar het leven een normaal verloop kent, en werd ik
getroffen door een zin die is blijven dwarrelen in mijn hoofd.
Hij
is tekenend voor de dingen waar ik keer op keer naar terug grijp en waarmee ik
doordring tot het nu van mijn bestaan: ik ogenblikken lang mezelf, mijn
herinneringen vergeet en opga, in een grote intensiteit van zijn in wat ik
opteken.
Ik
las van Freeman Dyson, hij is een broeder in de geest:
Between matter as we observe it in the laboratory and mind as we
observe it in our own consciousness, there seems to be only a difference in
degree but not in kind [1] .
Een zin
die aansluit bij mijn blog van gisteren. Ik heb er niet naar gezocht, de zin is
zo in mijn handen gevallen. ik interpreteer hem, misschien niet zoals Dyson het
bedoelde, maar wel eerder als het bewijs van wat ik al neer gezet had,
namelijk, dat tussen wat de stof in werkelijkheid is en de geest in ons (of
omheen ons) zoals we die waarnemen of denken waar te nemen, er een verschil is
in gradatie maar niet in soort. En Dyson gaat verder:
If God exists and is accessible to us, than his mind and ours may
likewise differ from each other only in degree and not in kind. We stand in a
manner of speaking, midway between the unpredictability of matter and the
unpredictability of God. Our minds may receive inputs equally from matter and
from God.
Ik heb God, altijd wel niet, maar wel in mijn geschriften gezien als de Geest van
het Universum en, materieel gezien, als het Universum zelf. En dan is de geest
in ons duidelijk een sprankel - nog maar! - van de geest van het Universum, en
word ik voortdurend geconfronteerd met the unpredictable
unpredectability én van de omstandigheden van het bestaan en van deze van de
geest.
Heeft het unpredictable
van de neutrino iets gemeen met het
unpredictable opduiken van een gedachte, een herinnering, een beslissing
dit te doen of dat te laten? En kunnen aldus, de inputs die we ontvangen, herleid worden tot de inputs, komende van de neutrinos die ons bestormen en nu en dan
een atoomkern raken in ons lichaam?
Als ik aan mijn dag begonnen ben, dacht ik er nog
niet aan dat ik aankomen zou waar ik nu aangekomen ben. Wel weet ik al een
tijdje dat ik op weg ben naar een predictable
predictability, maar dat is ook al.
[1] Freeman Dyson: Infinite in all Directions,
29-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-07-2018 |
Francis Halzen en de neutrino. |
Nota vooraf: deze blog werd op 27 juli geschreven, niet tijdens de regen van de morgen van 28 juli.
Het
onweer dat ons niet bereikte, ook de regen niet, een zondvloed die nodig is om
verkoeling te brengen aan de mensen en de aarde, maar de luchten blijven
steevast dicht. We schrijven, veel meer is er niet te doen, we schrijven
in opdracht van wat voorbij is.
De
koelte van het bos, waar we gisteren van droomden is nu de koelte van de vijver
in de lommer van de bomen die hun water halen uit diepe gronden, zoals ik mijn woorden halen
moet uit het diepste van mijn zijn.
Ik
zou er anders niet toe komen. Ik zou zwijgend zijn en zwijgend blijven,
bewegingloos en kleurloos lijk het gras op de weiden. Ik niets meer te zeggen
heb, de hitte heeft me lam gelegd. Overleef ik het, het zal een klein wonder
zijn. Je leest het wel.
Ik
dacht vanmorgen, ga nu niet schrijven over de neutrinos; ga nu niet vertellen
over de idee van een Belg, de fysicus Francis Halzen (1944). Een knipsel uit La Libre Belgique dat een goede en
bezorgde vriend je stuurde en waarin te lezen stond dat Halzen aan de basis lag
van het Icecube Neutrino Observatory,
un mégadétecteur dun kilomètre cube, enfoui à plus de 1.400 mètres dans les
glaces de lAntarctique. En, dat in deze kubus, een neutrino in botsing
was gekomen met een atoomkern, émettant
une faible lumière. Een neutrino, zo wist de groep van Francis Halzen dont ils ont pu retracer la source, une galaxie à 4 milliards d années-lumières.
Het
is geen weer om hier verder over uit te weiden, zoals het geen weer is noch om
erover te schrijven noch om het te lezen, noch om er zich vragen bij te
stellen. De ontdekking van de neutrino[1], de
enige die tot op heden is gedetecteerd
in het bewuste observatorium, wordt gezien als uitzonderlijk.
En
wat nu; als ik dit zou laten, zoals het er geschreven staat, wat leert het ons?
Ik
heb het beeld ervan - eigenlijk heb ik geen beeld van een blok ijs een kubieke
kilometer groot, gevuld met sondes en de inslag van een neutrino, eigenlijk heb
ik er niet het minste beeld van, zelfs niet na het gelezen te hebben.
Ik
kan het dus maar alleen aanvaarden dat het zo is en het hierbij laten; het
overlaten aan de wetenschap die aan het goochelen is met deeltjes die door
alles heen gaan, zelfs dwars door de aarde en dwars door ons lichaam; die dus
kunnen in botsing komen met atoomkernen, of deeltjes van ons lichaam en we het
niet weten zullen, tenware, tenware de neutrino de deeltjes van ons ik raken
zou en er een gedachte in mij zou vorm krijgen, omdat de neutrino geladen was
met een gedachte die mijn denkende ik, overnemen zou en hier neerschrijven.
Het
bevreemdende, hoe ik er toe kwam, ondanks de hitte van de morgen die me
verlamde, dit op te tekenen voor jullie en voor mezelf, ontgaat me. En
misschien is het wel zo dat één neutrino volstond om een botsing te veroorzaken
en dat de kleine massa licht die er het resultaat was, voldoende was om
gedachten los te maken die zonder deze impact niet te voorschijn zouden gekomen
zijn.
In
elk geval, en hiermede wil ik besluiten, ik wist helemaal niet waarover ik
vanmorgen zou kunnen schrijven. Pas nu het er staat weet ik het, de neutrino
was een sprankel geest van het Universum en mijn ik ving die op en
interpreteerde.
Meer
was het niet, meer is het nooit, but it
happens all the time.
[1] Ces
(quasi) insaissisables particules qui nous traversent à chaque seconde sans
quon le sache et qui peuvent provenir des zones les plus extrèmes de lUnivers
(LLB)
28-07-2018, 06:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-07-2018 |
De warmste dag |
Hij
hoorde dat het de warmste dag was van vele jaren. Hij dacht, nu is het de tijd
om de koelte op te zoeken van het bos van mijn jeugd. Hij was er heen gereden in
de namiddag. De velden met de opvliegende kraaien, waar het koren geoogst, een
lege gele vlakte en de dorre weiden met de trage koeien. Hij er doorheen
gereden, de snelweg volgend, de molen waar hij speelde voorbij; de eerste
huizen van het dorp en dan de straat met het ouderlijk huis dat, zoals hij het zag,
was omgebouwd tot een landelijke villa die iets Romeins had.
Omdat
hij de kamer niet meer vond waar hij
geslapen had, de woonruimte niet meer, de schuur niet met de dorsvloer en de
hooischelf waar, door de losliggende pannen op het dak een lichtende straal
stofdeeltjes binnen kwam, het huis iets vreemd had, iets exotisch dacht hij,
iets dat hem diep raakte.
Hij
liet de wagen en ging te voet verder In
de hitte die hem overviel, langs de
veldwegel naast het huis. Op het
einde ervan, als hij afsloeg naar rechts, hij voorbij de boomgaard liep, alle fruitbomen weg en er een
nieuwe beplanting was aangebracht van uitheemse sparren en zonderlinge bomen
waarbij hij aan cipressen dacht en aan Respighi en, aan l après-midi dun faune, Debussy.
Dan de wegel, of wat er nog van restte, de zomerse velden in, langs de
weide naar het bos toe.
Op
het einde ervan hij zich de struik herinnerde, de sleedoorn, met bessen die, totaal
saploos niet te eten waren, met de kamperfoelie erin verslingerd en de zoete
geur van de bloemen in de valavond, hij wist het zo goed, en waarvan de bessen
kleverig waren. Ooit, hij was toen negen of tien, had hij gedacht dat het de
marentak was, maar de juffrouw op school had hem onmiddellijk verbeterd, neen
had ze gezegd het is het geitenblad.
De
sleedoorn was uitgegroeid, stond vol met donkerblauwe bessen, zwart bijna. So far so good, dacht hij in de hitte,
maar toen hij aan de bosrand kwam, de bijna geheimzinnige massa bomen voor hem,
zwijgend, roerloos bijna, en vond hij de boswegel niet meer, alles was dichtgegroeid.
Hij
kon onmogelijk door de bramen heen - nu woog de hitte zwaarder dan ooit - hij
liep er verder langs en vond dan toch een opening. Hij was nu binnen in de
koelte, de koelte van de beuken over hem, de stilte van de wereld over hem en
het gefluister van de bladeren, alsof ze hem erkenden, alsof ze
wisten dat hij het was die hier als knaap gelopen had, er gestaan had om te
luisteren naar wat ze hem te vertellen hadden. Toen al geloofde hij dat de
bomen op hun manier spraken met elkaar, waarom zouden ze het nu niet meer doen.
Hij
hield zijn beide handen op de stam van de dichtste beuk met de mieren en de
spinnen, met de kevers, en als hij zijn oor tegen de schors hield was het alsof
hij de sappen hoorde stijgen en dalen, alsof hij het leven in de boom betasten
kon en toespreken met zijn gedachten: ik die hier sta ben ook niet veel meer
dan wat boom, wou hij zeggen, maar hij dacht het maar, ben maar wat cellen
zoals jij, uiterlijk dan toch.
Hij
herinnerde zich een zin, die hij eens opzoeken moest, hij dacht:, jij boom weet
evenveel als mijn lichaam: je weet hoe je leven moet, en nu ik opkijk naar je
kruin, nu ik zie hoe oud je bent, je weet ook hoe je sterven moet. En is het
geen weten, het is een weten dat eigen is aan de natuur die je bent, zoals het
eigen is aan mijn lichaam dat ook is van het leven in de natuur.
Hij
was gekomen tot het kapelletje in het bos, waar hij ooit met moeder was.
Maar mijn ik, dacht hij, is niet van mijn
lichaam, dat ook boom is, ik ben van het ik van het Universum, mijn ik is er
een deel van.
Hij
is er lang gebleven, bij de kapel op een vermolmde bank gezeten in de koelte
van de bomen, de wereld ver af. Toen hij is weggegaan is zijn echo gebleven, wachtende,
opgenomen in de tijdloosheid van het zijnde.
De
bomen onder elkaar, vertellend over hem van toen hij nog een knaap was en hij
die even nog, luisterde.
27-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-07-2018 |
Het gordijn |
De zomer verteert me. De
tijd slorpt me op. Heel veel ben ik niet meer,. Het is alsof er iets of iemand
aan het knagen is aan mij, mijn woorden aan het opeten is.
Ik denk dat ik eens te meer
in een diepe put ben verzeild, dat mijn bioritme dalende is. Ik zoek het op en
inderdaad alles, zo fysiek als intellectueel, als emotioneel is dalende, naar
een absoluut min punt op 4 augustus. Het gebeurt
zelden dat de drie factoren samen vallen, maar ditmaal is het zo en moet ik me
dus verwachten aan een periode die weinig creatief zal zijn.
Kan ik me er tegen
verzetten? Enigszins, ja. Om te beginnen
ik kan er geen geloof aan hechten, ik kan zeggen dat wat er verteld wordt over
het bioritme van de mens larie is, en als
ik het moeilijk heb, me inspireren moet op wat er uit mij is gevloeid, vijf jaar
terug. Feitelijk doe ik niet
anders, keer ik elke dag terug naar de mens die ik was; naar de dagen, de
herinneringen die er geweest zijn en zoek ik een punt van waaruit ik as if newly born, kan opstaan.
Het is deze morgen niet
anders, alleen is het moeilijker geweest het gordijn dat er voor hangt open te
schuiven, alsof het in mij nog altijd nacht is, de slaap is blijven hangen
onder mijn oogleden. Er zijn van die ogenblikken, ik ken ze. Ze duiken
regelmatig op en geven de indruk dat alles geblokkeerd schijnt en dat er
gewacht moet worden tot er klaarheid gekomen is.
Ik gebruikte dit beeld nog
niet, maar thans is het me duidelijk, er is een gordijn tussen mij en wat klaar
ligt om geschreven te worden, en misschien is het beter deze nog even gesloten
te houden, zelfs al duurt het de ganse dag. De muze is niet gewoon me in de
steek te laten, wellicht is ze begaan met iemand die ook zijn gordijn niet openschuiven
kan. Het is allemaal zo vreemd voor iemand die begrijpen wil hoe de machinerie
van onze geest functioneert.
Daar zo-even bij mijn
bezoek van Google voor het berekenen van mijn bioritme heb ik me even laten
gaan, heb ik negen kaarten getrokken om te weten hoe mijn toekomst er uit zag, maar toen ik vernam dat het me vier euro
ging kosten heb ik afgehaakt. Op dat terrein ben ik eigenlijk niet
nieuwsgierig, ik wens het niet te weten want er staat me niet meer zo heel veel
te beleven, mijn lichaam, het beweeglijk element ervan vertoont een zekere
stugheid, het wil niet meer mee zoals ik het wensen zou, trouwens als het
aankomt op belangrijke zaken, er rest me nog altijd iets waar ik overheen moet en het liefst zou ik willen dat het zo ver mogelijk verschoven wordt naar de
tijden die op mij afkomen. Vergankelijkheid is een woord dat ik nog altijd opgeborgen
wens te houden.
Dit is dan wat ik vandaag
te vertellen heb. Ik had het voornamelijk over een gordijn dat over mijn
gedachten is blijven hangen, dat ik niet
volledig heb kunnen openschuiven. Lang
zal dit niet meer duren. Ik vertrouw erop dat met de komst van de uren, en die
zijn er altijd enorm vlug, het toneel verlicht zal worden en het doek zal
worden open geschoven.
We
zijn wachtende op dat sacraal - want dit is het voor iemand die schrijft -
ogenblik.
26-07-2018, 06:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-07-2018 |
Over de dood die ons wacht. |
Soms
denk ik - zoals op deze glorieuze morgen, de zon op de rand van de horizon -
dat ik al genoeg geschreven heb; dat ik alles al gezegd heb en dat wat ik er
nog aan toevoegen zou, slechts een herkauwen is van wat er al staat, ergens neergezet op een dag van de
voorbije vijftig, zestig jaar. Wat ik dus nu nog zou kunnen is alles herzien:
alle gedichten, er zijn er honderd; alle blogs en er zijn er 2.000; mijn werk
over de Hel van Dante, une folie; het herwerken voor de nde maal van mijn
manuscript, De Adem van de Dagen.
Alles
samen een massa werk dat ik niet meer voltooien kan als ik het wil doen op een
krachtige wijze, meedogenloos en hard voor wat er staat. Om dan uit te komen
bij het dagboek van wat mijn geestelijk leven is geweest, veel meer dan wat het
stramien is geweest van mijn doen en laten..
Zoals
ik denk aan Fernand Pouillon die zag hoe Bernard de Clairvaux, de redder van
de abdij van Citeaux waar het werk was stil gevallen, de abdij van Le Thoronet opbouwde
Zoals
ik denk aan wat een vriend me schreef over de Gainsboroughs en de Constables
die hij zag in Cambridge en East Anglia - ik bezocht het zuiden van Engeland
voor Stonehenge, Avebury en voor de kathedralen van Winchester, Salisbury en
Chichester.
Zoals
ik denk aan het werk dat me te wachten staat. Maar wat me tegenhoudt om eraan
te beginnen is de blog die ik elke dag wil schrijven en die alle krachten die
ik nog elke dag bezit, opslorpt, zodat er op het einde van de dag niets meer
overblijft, noch om te lezen, noch om iets, wat ook, te herwerken.
Ik
haalde gisteren St.Joan van de grote George Bernard Shaw uit zijn rek.
En waarom? Omdat de kathedraal van Chichester me herinnerde én aan het beeld
van Jeanne dArc dat er staat - het is Cauchon die Jeanne dArc veroordeeld had en zijn fout had ingezien, die het wilde
- en zo dwaal ik maar elke dag af.
Straks
zoek ik de schaduw op van de bomen aan de vijver en neem ik St.Joan mee, een boeiend stuk toneel
dat begint op de meest originele wijze van kippen die geen eieren meer leggen omdat
Jeanne dArc niet ontvangen wordt door de captain van het kasteel, Robert de
Baudricourt, en zo verder. Ik herlees het om zekerheid te krijgen dat het beeld
van Jeanne zich bevindt in Chichester en niet in Salisbury.
Ik
meen dat het Chichester was, waar ik het beeldje, van zeer modeste afmetingen,
heb zien staan, de dag (in 1977) dat ik er was en, ik er de tekst vond van, a lecture on death die Christopher
Fry er gegeven had. En hierin die mooie beloftevolle
zin:
We know the days are all directed towards the
mountain range and the mystery beyond it. That knowledge may be called the
shadow we move in, but there is no shadow without light.
Zo zijn alle woorden goed
om de dood vooraf te gaan, want hij is de inleiding tot het creatieve waarmede
we hem overstijgen, het enige middel in ons bezit om hem te laten waar hij
schuil gaat, achter de dingen.
En nog waar ik nu aan denk,
Christopher Fry die in zijn stuk: The dark is light enough, zijn hoofdpersoon, Countess
Romarin, laat zeggen tot haar butler:
Protect me from a body without death, Death is part of life. It is included in the
terms of the contract by which we take over the lease of our living.
Ik heb aan mijn blog van
vandaag - een pêle-mêle van herinneringen, niets aan toe te voegen, ze
kwamen, ze overrompelden me, de ene een band hebbende met de andere, zo ls het,
zo gebeurt het in het leven, altijd eindigend op de dood want wat zou een leven
zijn zonder de dood, die ons wacht.
PS. Later op de avond
ontdek ik dat mijn sympatie voor Chichester me heeft misleid. Het beeldje van
Jeanne dArc bevindt zich in de kathedraal van Winchester en niet in deze van Chichester.
25-07-2018, 10:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-07-2018 |
Bernard de Clairvaux. |
A loeuvre donc, sache que le moment est venu pour toi de tailler dans le
vif, étant admis que celui de la méditation lait précédé. Si jusqualors tu
nas remué que ton esprit, il faut maintenant que tu remues ta langue, il faut
maintenant que tu remues ta main. Ceins-toi de ton glaive, de ce glaive de
lesprit qui est le verbe de Dieu.
Een
vriend maakte publiciteit voor mijn blog en ineens is het aantal bezoekers
gestegen tot vijftig, meer dan het dubbele van de doorsnee dagen. Kan ik dit
aan, wijzigt dit iets aan mijn wijze van schrijven, iets aan de inhoud ervan?
Heb
ik nood aan een ander ingesteld zijn, een andere, zegge mindere diepgang in de
onderwerpen die ik behandel of tracht naar voren te schuiven, is er een reden
toe, of word ik opgezocht precies omwille van deze diepgang?
Als
ik schrijf denk ik dikwijls dat ik me bevind in een cel in een
Cistercienzersabdij, in Moissac bijvoorbeeld, maar meestal in Le Thoronet, waar
ik ooit was, een abdij waar Fernand Pouillon een schitterende roman[1] over
schreef en waaruit de woorden hierboven werden gelicht, komende van Bernard de
Clairvaux, die deze abdij heeft gebouwd in de twaalfde eeuw.
Het
zijn woorden, waar ik, o zo dikwijls in gedachten, op terugval als ik schrijven
ga; als ik me instel op het betreden van die cel, in de schaduw van wazige Gregoriaanse
gezangen, zo wenselijk en nodig om me te richten tot jullie, mijn lezers:
Ik
weet het deze woorden zijn nu niet meer gangbaar, ze hebben geen scheepsrecht meer, maar ontdaan
van het eigene aan Sint-Bernardus, ben ik deze altijd indachtig geweest en heb
ik me er altijd op ingesteld, armé du
glaive de lesprit.
Tekenend
voor de geest van de middeleeuwen waren deze woorden, en even tekenend, de
eerste gotische kathedralen die werden opgericht.
De
geestelijke kracht die er van uit gaat
ontgaat ons vandaag, we hebben er geen nood meer aan en we geven er ons geen
rekenschap meer van omdat we zijn ondergedompeld in een materialiteit die
verdovend werkt.
Het
is nu eenmaal zo, maar we verzetten ons, we willen de drijvende kracht blijven
die zich spiegelt aan, en zich voedt met de geest van de kathedraalbouwers, het
meest edele dat door hen ooit in het westen werd bereikt: een integratie van het
kosmische, gezien als het goddelijke, het verhevene, in het dagelijkse leven, bouwwerken
die ons nu meer en meer gaan verbazen naarmate we ons verwijderen van de geest
ervan.
Ik
zie wat er gebeurt omheen mij, ik zie hoe alles juist boven het aardoppervlak
hangen blijft. Ik zie dat de geest aan de basis ervan, niet meer wordt
opgezocht, noch in de literatuur, noch in de Kunst. Wat de kern was van onze
westerse beschaving sterft nu een langzame dood.
Ons
verzet er tegen houdt ons schrijvende.
[1] Fernand Pouillon: Les
pierres sauvages, éditions du Seuil, 1962.
24-07-2018, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-07-2018 |
De aarzeling naar wat vroeger was |
Wat
vertel ik vandaag nog over Sholokhov en Singer, uit mijn verhaal van gisteren over
de eenzaamheid als gezel, Nobelprijswinnaars; wat over hun epos uit de
wereldliteratuur van begin de jaren zeventig, dat ik met enorm veel enthousiasme
heb gelezen, me overhoop heeft gehaald en zorgvuldig heb bewaard?
Als
ik ze nu ter hand neem zie ik dat de bladen ervan zijn vergeeld en de druk heel
licht geworden; blijft de geur van het papier ervan kleven aan de handen.
Wat
vermag iemand zoals ik, die amper geleefd heeft, die nimmer is opgestaan uit
het dagdagelijkse van het kleinburgerlijke van het leven; die alles bedenken
moet en niet anders vermag dan zich, in plaats van te situeren op het
avontuurlijke, zich situeert op het spirituele. Welke slagkracht verwerft hij
hier mee, als hij na 300 paginas leeg geschreven is?
Is
het niet beter zich neer te leggen bij zijn onmacht; is het niet beter op te
houden met dromen en het aanhouden van vooruitzichten, in acht nemend het
weinige dat hij als verhaal te bieden heeft?
Ik
herinner me een zin uit een boek van Maurice Roelants: het leven is een afstand doen van zijn dromen. In de wereld van
vandaag, met al wat ons wordt voorgeschoteld, met alle mogelijkheden die ons
worden aangeboden, komt het er voor velen onder ons op neer er afstand van te
nemen en zich gedeisd te houden en de boomgaard van zijn ouders of grootouders,
waar het goed was te vertoeven in de zomer, met de afgevallen peren en appels
die roken naar cider, niet te verlaten. Het was het maximum dat we bereiken
konden en het volstond ons. We hadden geen nood aan dromen, maar de boomgaarden
zijn ver af nu.
Beseffen
we wel da t we, zoals André Malraux het
voorspelde, een andere eeuw zijn ingegaan, dat het niet meer het exploot is
waarover geschreven moet, maar het avontuur van de geest dat moet worden opgezocht?
Het
verdwijnen van de God die ons geloof was, heeft een holte geslagen, heeft onze
armoede bloot gelegd, we zijn nietsers geworden, want alles is ontstaan uit
het Niets en daarmee basta. Zo waarom leven we nog? Of beter, hoe leven we nog
als ik zie wat er van de Kunst geworden is?
Sholokhov,
Singer schreven over het kosmische in de mens, het eeuwigdurende van het leven
in de handelingen van de mens, ze waren pioniers, zoals Malraux een pionier
was, Pauwels er een was, pioniers van het spirituele.
Het
is in dat domein dat we ons uitleven willen in onze geschriften van elke dag.
Opstijgen willen we, keer op, keer, de aarde is ons te eng geworden, zoals ze te
eng was aan Ruusbroeck.
Ik
heb me, beste lezer, eens te meer laten gaan, ik heb geschreven wat ik niet
gedacht had te zullen schrijven. De bron van het Woord heeft zich eens te meer
geopend en het water is beginnen vloeien.
Zie
en lees waar ik aangekomen ben. Het is zondag vijf voor acht als ik dit schrijf
- mijn blog van 23 juli - de kerkklokken roepen me. Er is een begin van
aarzeling bij het kind dat ik nog altijd ben.
Het
is een verlies er niet op in te gaan.
23-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-07-2018 |
De eenzaamheid als gezel. |
Een vriend stelde me
de vraag of ik het eens was met Henri David Thoreau (1817-1862) - een dichter
die ik absoluut niet kende, maar ik zocht het op - die volgens mijn vriend, een citaat de wereld zou ingestuurd hebben: Ich habe nie ein Gesellschaft gefunden die so gesellig war wie die
Einsamkeit, de vertaling van: I
never found the companion that was as solitude.
Ik zeg hem hier, dat
wat mij betreft, bij het schrijven, de eenzaamheid
de beste gezel is die ik hebben kan. Soms verhoog ik het effect ervan - zo
denk ik toch - met op de achtergrond wat klassieke muziek, welke ook, er bij te
nemen, maar eigenlijk is de muziek er maar om er te zijn, al dringt ze nu en
dan door tot mij, gemengd met het gekir van de tortels in de ceder, maar
eigenlijk is ze niet inspirerend, is ze geen companion, want eens gelanceerd heb ik niets of niemand nodig, de
woorden komen en ik neem ze.
Dit is wat ik te
schrijven heb over de eenzaamheid die ik ken en die ik waardeer en waar ik
behoefte aan heb maar enkel bij het schrijven. Maar de eenzaamheid als dusdanig
is niet my best companion.
Wel denk ik dikwijls
aan die bejaarde Joodse dame, ontkomen aan Dachau - ik leerde haar kennen begin
de jaren zeventig - in haar chalet boven Zinal, hoog in de Zwitserse Alpen, op
de bomengrens bijna. De eenzaamheid had, ogenschijnlijk, geen vat op haar, ze
zag deze als een gezellin.
Ik leerde haar
kennen, een namiddag in augustus. Gustave, een vriend had haar al verschillende
malen op zijn tochten bezocht; elle ne
fait que lire, had hij gezegd en hij stond er op dat ik haar leerde kennen
vooraleer terug te vertrekken naar België.
Ze zat voor haar
chalet aan haar tafeltje met een boek op haar schoot. En toen we er aankwamen,
een namiddag laat augustus, legde ze haar boek neer en stond ze op om ons te
groeten. Op het tafeltje naast haar stond de thermos en de theekan klaar met tassen
en schoteltjes erbij. Ik wist zegde ze, ik voelde deze middag dat er bezoek op
komst was en heb alles klaar gezet.
En zo leerde ik de
dame kennen die, zegde ze, genoeg had gezien tot wat de mens in staat was. Maar
ze stelde het goed, ze stelde het heel goed, la solitude était sa compagne et elle nen voudrait pas dautre.
Ze had haar boeken en
het geruis van de wind in de bomen, ze had haar kat en de eksters, ze had de
eekhorens en een bezoeker nu en dan. En het enige vaste contact met het dorp en
de wereld was Aristide, linstituteur,
qui lui apporta, une fois par semaine,
outre ce dont elle avait besoin, le supplément littéraire du journal Le Monde.
Op de tafel lagen
twee pocket books: The Don Flows Home to
the Sea van Mikhail Sholokhov, en van Isaac Bashevis Singer, The Family
Moskat. Ik vroeg haar of ze de twee boeken tegelijk las. Ja zegde ze, en les lisant cest comme si javais deux compagnes, comme sil y avait deux sortes
de solitude.
Ik heb de titels
opgeschreven en eens terug thuis heb ik de boeken gekocht, samen 1.600
paginas, ik zou er me een maand, of zelfs twee, in verliezen.
Had ik haar niet
ontmoet ik zou wellicht nimmer de Nobelprijswinnaar, Isaac Bashevis Singer, gelezen hebben en zeker Sholokov niet. Ook niet geweten hebben dat iemand het
stellen kon met de eenzaamheid als gezellin.
P.S. het citaat van
Thoreau is uit zijn context gelicht, het komt er op neer dat de eenzaamheid
beter is dat een gezel die een last is.
22-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-07-2018 |
Elegie van het bevreemdende |
Toen
het tijd werd is hij opgestaan, heeft hij zich aangekleed en is hij weggegaan,
de velden in, de frisheid van de morgen in. Op het hoogste van de glooiing
gekomen brak het licht over de velden en was hij verrast over de hevigheid
ervan.
Hij
wist wat Frederico
García Lorca ooit had geschreven over het Licht: La luz es Dios que desciende. Ik ben,
dacht hij, in de handen van het Licht, er kan me niets overkomen dat niet
voorzien is. ik ga blijven gaan, alsof ik op weg was naar Compostella, zo ver
ik kan, tot ik het einde van mijn krachten heb bereikt en daar te gaan neerliggen
om in te slapen en niet meer te zijn dan een hoopje stof langs de weg.
Hij
dacht, dit is dan van vele dagen en van vele nachten samen, wat er resten zal, wat
cellen en wat moleculen aan hun lot overgelaten die nu hun eigen weg zullen
gaan, los gewrikt van het grote leven dat van de aarde is, ontworteld, ontheemd.
Dan wordt in het Grootboek van het Zijnde, de naam geschrapt van wie ik was, het
lot van K in het Proces van Kafka.
Hij
dacht nog, één ogenblik lang, zijn lichaam verlatend, wat is er dat er resten
zal, nu alles is volbracht wat hoefde volbracht?
Hij
dacht nog, is alles wat was van mij tot zelfs wat niet was van mij, nu weggeëbd
en, waar zal ik nog dralen? Ik zal niet meer van de Aarde zijn, ik zal van de Kosmos
zijn, een wolk, een agglomeraat van deeltjes. Of ik het weten zal dat ik het
ben, of elke neutrino, elk ander deeltje weten zal, al wat ik bij leven was?
Het kan, zijnde hoe het leven woekert, de woeker ook van alle deeltjes zal er zijn
in een evenwichtige mateloosheid: ik van de geheimen van de Kosmos zal zijn,
alles wetend, het ondoorgrondelijke doorgrondend. We veronderstellen dat het
mogelijk is.
Het
kan dat ik nog keren zal, dat ik opnieuw geboren word, ergens in een kribbe of
ergens in een kasteel; het kan dat ik al honderd maal geboren en herboren ben;
dat ik in een vorig leven, ver afgelegen in de tijd, mijn hand met oker heb gekleurd
en afgedrukt heb op de wand van de grot waar ik heb geleefd. Het kan.
Het
kan dat ik, verslagen, er grondig tegen was dat Vlaanderen zich scheurde van
Nederland of, dat ik sneuvelde aan de IJzer; het kan allemaal, en indien zo, het
moet sequelen hebben nagelaten.
Nu,
wat ik nog zeggen wou: voor ik vertrok, heb nog even omgekeken, heb gezien waar
mijn lichaam lag; dacht dat het er heel mooi lag opgebaard in het gras, tussen
de boterbloemen en de madeliefjes en ik ben toen opgestegen lijk een leeuwerik
uit het bloeiend koren. En er toen op aarde, in sourdine, het adagio uit Ravels
pianoconcerto, werd gespeeld
De
ik die ik was, ademend in een nevel.
21-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |