 |
|
 |
|
|
 |
27-07-2018 |
De warmste dag |
Hij
hoorde dat het de warmste dag was van vele jaren. Hij dacht, nu is het de tijd
om de koelte op te zoeken van het bos van mijn jeugd. Hij was er heen gereden in
de namiddag. De velden met de opvliegende kraaien, waar het koren geoogst, een
lege gele vlakte en de dorre weiden met de trage koeien. Hij er doorheen
gereden, de snelweg volgend, de molen waar hij speelde voorbij; de eerste
huizen van het dorp en dan de straat met het ouderlijk huis dat, zoals hij het zag,
was omgebouwd tot een landelijke villa die iets Romeins had.
Omdat
hij de kamer niet meer vond waar hij
geslapen had, de woonruimte niet meer, de schuur niet met de dorsvloer en de
hooischelf waar, door de losliggende pannen op het dak een lichtende straal
stofdeeltjes binnen kwam, het huis iets vreemd had, iets exotisch dacht hij,
iets dat hem diep raakte.
Hij
liet de wagen en ging te voet verder In
de hitte die hem overviel, langs de
veldwegel naast het huis. Op het
einde ervan, als hij afsloeg naar rechts, hij voorbij de boomgaard liep, alle fruitbomen weg en er een
nieuwe beplanting was aangebracht van uitheemse sparren en zonderlinge bomen
waarbij hij aan cipressen dacht en aan Respighi en, aan l après-midi dun faune, Debussy.
Dan de wegel, of wat er nog van restte, de zomerse velden in, langs de
weide naar het bos toe.
Op
het einde ervan hij zich de struik herinnerde, de sleedoorn, met bessen die, totaal
saploos niet te eten waren, met de kamperfoelie erin verslingerd en de zoete
geur van de bloemen in de valavond, hij wist het zo goed, en waarvan de bessen
kleverig waren. Ooit, hij was toen negen of tien, had hij gedacht dat het de
marentak was, maar de juffrouw op school had hem onmiddellijk verbeterd, neen
had ze gezegd het is het geitenblad.
De
sleedoorn was uitgegroeid, stond vol met donkerblauwe bessen, zwart bijna. So far so good, dacht hij in de hitte,
maar toen hij aan de bosrand kwam, de bijna geheimzinnige massa bomen voor hem,
zwijgend, roerloos bijna, en vond hij de boswegel niet meer, alles was dichtgegroeid.
Hij
kon onmogelijk door de bramen heen - nu woog de hitte zwaarder dan ooit - hij
liep er verder langs en vond dan toch een opening. Hij was nu binnen in de
koelte, de koelte van de beuken over hem, de stilte van de wereld over hem en
het gefluister van de bladeren, alsof ze hem erkenden, alsof ze
wisten dat hij het was die hier als knaap gelopen had, er gestaan had om te
luisteren naar wat ze hem te vertellen hadden. Toen al geloofde hij dat de
bomen op hun manier spraken met elkaar, waarom zouden ze het nu niet meer doen.
Hij
hield zijn beide handen op de stam van de dichtste beuk met de mieren en de
spinnen, met de kevers, en als hij zijn oor tegen de schors hield was het alsof
hij de sappen hoorde stijgen en dalen, alsof hij het leven in de boom betasten
kon en toespreken met zijn gedachten: ik die hier sta ben ook niet veel meer
dan wat boom, wou hij zeggen, maar hij dacht het maar, ben maar wat cellen
zoals jij, uiterlijk dan toch.
Hij
herinnerde zich een zin, die hij eens opzoeken moest, hij dacht:, jij boom weet
evenveel als mijn lichaam: je weet hoe je leven moet, en nu ik opkijk naar je
kruin, nu ik zie hoe oud je bent, je weet ook hoe je sterven moet. En is het
geen weten, het is een weten dat eigen is aan de natuur die je bent, zoals het
eigen is aan mijn lichaam dat ook is van het leven in de natuur.
Hij
was gekomen tot het kapelletje in het bos, waar hij ooit met moeder was.
Maar mijn ik, dacht hij, is niet van mijn
lichaam, dat ook boom is, ik ben van het ik van het Universum, mijn ik is er
een deel van.
Hij
is er lang gebleven, bij de kapel op een vermolmde bank gezeten in de koelte
van de bomen, de wereld ver af. Toen hij is weggegaan is zijn echo gebleven, wachtende,
opgenomen in de tijdloosheid van het zijnde.
De
bomen onder elkaar, vertellend over hem van toen hij nog een knaap was en hij
die even nog, luisterde.
27-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-07-2018 |
Het gordijn |
De zomer verteert me. De
tijd slorpt me op. Heel veel ben ik niet meer,. Het is alsof er iets of iemand
aan het knagen is aan mij, mijn woorden aan het opeten is.
Ik denk dat ik eens te meer
in een diepe put ben verzeild, dat mijn bioritme dalende is. Ik zoek het op en
inderdaad alles, zo fysiek als intellectueel, als emotioneel is dalende, naar
een absoluut min punt op 4 augustus. Het gebeurt
zelden dat de drie factoren samen vallen, maar ditmaal is het zo en moet ik me
dus verwachten aan een periode die weinig creatief zal zijn.
Kan ik me er tegen
verzetten? Enigszins, ja. Om te beginnen
ik kan er geen geloof aan hechten, ik kan zeggen dat wat er verteld wordt over
het bioritme van de mens larie is, en als
ik het moeilijk heb, me inspireren moet op wat er uit mij is gevloeid, vijf jaar
terug. Feitelijk doe ik niet
anders, keer ik elke dag terug naar de mens die ik was; naar de dagen, de
herinneringen die er geweest zijn en zoek ik een punt van waaruit ik as if newly born, kan opstaan.
Het is deze morgen niet
anders, alleen is het moeilijker geweest het gordijn dat er voor hangt open te
schuiven, alsof het in mij nog altijd nacht is, de slaap is blijven hangen
onder mijn oogleden. Er zijn van die ogenblikken, ik ken ze. Ze duiken
regelmatig op en geven de indruk dat alles geblokkeerd schijnt en dat er
gewacht moet worden tot er klaarheid gekomen is.
Ik gebruikte dit beeld nog
niet, maar thans is het me duidelijk, er is een gordijn tussen mij en wat klaar
ligt om geschreven te worden, en misschien is het beter deze nog even gesloten
te houden, zelfs al duurt het de ganse dag. De muze is niet gewoon me in de
steek te laten, wellicht is ze begaan met iemand die ook zijn gordijn niet openschuiven
kan. Het is allemaal zo vreemd voor iemand die begrijpen wil hoe de machinerie
van onze geest functioneert.
Daar zo-even bij mijn
bezoek van Google voor het berekenen van mijn bioritme heb ik me even laten
gaan, heb ik negen kaarten getrokken om te weten hoe mijn toekomst er uit zag, maar toen ik vernam dat het me vier euro
ging kosten heb ik afgehaakt. Op dat terrein ben ik eigenlijk niet
nieuwsgierig, ik wens het niet te weten want er staat me niet meer zo heel veel
te beleven, mijn lichaam, het beweeglijk element ervan vertoont een zekere
stugheid, het wil niet meer mee zoals ik het wensen zou, trouwens als het
aankomt op belangrijke zaken, er rest me nog altijd iets waar ik overheen moet en het liefst zou ik willen dat het zo ver mogelijk verschoven wordt naar de
tijden die op mij afkomen. Vergankelijkheid is een woord dat ik nog altijd opgeborgen
wens te houden.
Dit is dan wat ik vandaag
te vertellen heb. Ik had het voornamelijk over een gordijn dat over mijn
gedachten is blijven hangen, dat ik niet
volledig heb kunnen openschuiven. Lang
zal dit niet meer duren. Ik vertrouw erop dat met de komst van de uren, en die
zijn er altijd enorm vlug, het toneel verlicht zal worden en het doek zal
worden open geschoven.
We
zijn wachtende op dat sacraal - want dit is het voor iemand die schrijft -
ogenblik.
26-07-2018, 06:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-07-2018 |
Over de dood die ons wacht. |
Soms
denk ik - zoals op deze glorieuze morgen, de zon op de rand van de horizon -
dat ik al genoeg geschreven heb; dat ik alles al gezegd heb en dat wat ik er
nog aan toevoegen zou, slechts een herkauwen is van wat er al staat, ergens neergezet op een dag van de
voorbije vijftig, zestig jaar. Wat ik dus nu nog zou kunnen is alles herzien:
alle gedichten, er zijn er honderd; alle blogs en er zijn er 2.000; mijn werk
over de Hel van Dante, une folie; het herwerken voor de nde maal van mijn
manuscript, De Adem van de Dagen.
Alles
samen een massa werk dat ik niet meer voltooien kan als ik het wil doen op een
krachtige wijze, meedogenloos en hard voor wat er staat. Om dan uit te komen
bij het dagboek van wat mijn geestelijk leven is geweest, veel meer dan wat het
stramien is geweest van mijn doen en laten..
Zoals
ik denk aan Fernand Pouillon die zag hoe Bernard de Clairvaux, de redder van
de abdij van Citeaux waar het werk was stil gevallen, de abdij van Le Thoronet opbouwde
Zoals
ik denk aan wat een vriend me schreef over de Gainsboroughs en de Constables
die hij zag in Cambridge en East Anglia - ik bezocht het zuiden van Engeland
voor Stonehenge, Avebury en voor de kathedralen van Winchester, Salisbury en
Chichester.
Zoals
ik denk aan het werk dat me te wachten staat. Maar wat me tegenhoudt om eraan
te beginnen is de blog die ik elke dag wil schrijven en die alle krachten die
ik nog elke dag bezit, opslorpt, zodat er op het einde van de dag niets meer
overblijft, noch om te lezen, noch om iets, wat ook, te herwerken.
Ik
haalde gisteren St.Joan van de grote George Bernard Shaw uit zijn rek.
En waarom? Omdat de kathedraal van Chichester me herinnerde én aan het beeld
van Jeanne dArc dat er staat - het is Cauchon die Jeanne dArc veroordeeld had en zijn fout had ingezien, die het wilde
- en zo dwaal ik maar elke dag af.
Straks
zoek ik de schaduw op van de bomen aan de vijver en neem ik St.Joan mee, een boeiend stuk toneel
dat begint op de meest originele wijze van kippen die geen eieren meer leggen omdat
Jeanne dArc niet ontvangen wordt door de captain van het kasteel, Robert de
Baudricourt, en zo verder. Ik herlees het om zekerheid te krijgen dat het beeld
van Jeanne zich bevindt in Chichester en niet in Salisbury.
Ik
meen dat het Chichester was, waar ik het beeldje, van zeer modeste afmetingen,
heb zien staan, de dag (in 1977) dat ik er was en, ik er de tekst vond van, a lecture on death die Christopher
Fry er gegeven had. En hierin die mooie beloftevolle
zin:
We know the days are all directed towards the
mountain range and the mystery beyond it. That knowledge may be called the
shadow we move in, but there is no shadow without light.
Zo zijn alle woorden goed
om de dood vooraf te gaan, want hij is de inleiding tot het creatieve waarmede
we hem overstijgen, het enige middel in ons bezit om hem te laten waar hij
schuil gaat, achter de dingen.
En nog waar ik nu aan denk,
Christopher Fry die in zijn stuk: The dark is light enough, zijn hoofdpersoon, Countess
Romarin, laat zeggen tot haar butler:
Protect me from a body without death, Death is part of life. It is included in the
terms of the contract by which we take over the lease of our living.
Ik heb aan mijn blog van
vandaag - een pêle-mêle van herinneringen, niets aan toe te voegen, ze
kwamen, ze overrompelden me, de ene een band hebbende met de andere, zo ls het,
zo gebeurt het in het leven, altijd eindigend op de dood want wat zou een leven
zijn zonder de dood, die ons wacht.
PS. Later op de avond
ontdek ik dat mijn sympatie voor Chichester me heeft misleid. Het beeldje van
Jeanne dArc bevindt zich in de kathedraal van Winchester en niet in deze van Chichester.
25-07-2018, 10:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-07-2018 |
Bernard de Clairvaux. |
A loeuvre donc, sache que le moment est venu pour toi de tailler dans le
vif, étant admis que celui de la méditation lait précédé. Si jusqualors tu
nas remué que ton esprit, il faut maintenant que tu remues ta langue, il faut
maintenant que tu remues ta main. Ceins-toi de ton glaive, de ce glaive de
lesprit qui est le verbe de Dieu.
Een
vriend maakte publiciteit voor mijn blog en ineens is het aantal bezoekers
gestegen tot vijftig, meer dan het dubbele van de doorsnee dagen. Kan ik dit
aan, wijzigt dit iets aan mijn wijze van schrijven, iets aan de inhoud ervan?
Heb
ik nood aan een ander ingesteld zijn, een andere, zegge mindere diepgang in de
onderwerpen die ik behandel of tracht naar voren te schuiven, is er een reden
toe, of word ik opgezocht precies omwille van deze diepgang?
Als
ik schrijf denk ik dikwijls dat ik me bevind in een cel in een
Cistercienzersabdij, in Moissac bijvoorbeeld, maar meestal in Le Thoronet, waar
ik ooit was, een abdij waar Fernand Pouillon een schitterende roman[1] over
schreef en waaruit de woorden hierboven werden gelicht, komende van Bernard de
Clairvaux, die deze abdij heeft gebouwd in de twaalfde eeuw.
Het
zijn woorden, waar ik, o zo dikwijls in gedachten, op terugval als ik schrijven
ga; als ik me instel op het betreden van die cel, in de schaduw van wazige Gregoriaanse
gezangen, zo wenselijk en nodig om me te richten tot jullie, mijn lezers:
Ik
weet het deze woorden zijn nu niet meer gangbaar, ze hebben geen scheepsrecht meer, maar ontdaan
van het eigene aan Sint-Bernardus, ben ik deze altijd indachtig geweest en heb
ik me er altijd op ingesteld, armé du
glaive de lesprit.
Tekenend
voor de geest van de middeleeuwen waren deze woorden, en even tekenend, de
eerste gotische kathedralen die werden opgericht.
De
geestelijke kracht die er van uit gaat
ontgaat ons vandaag, we hebben er geen nood meer aan en we geven er ons geen
rekenschap meer van omdat we zijn ondergedompeld in een materialiteit die
verdovend werkt.
Het
is nu eenmaal zo, maar we verzetten ons, we willen de drijvende kracht blijven
die zich spiegelt aan, en zich voedt met de geest van de kathedraalbouwers, het
meest edele dat door hen ooit in het westen werd bereikt: een integratie van het
kosmische, gezien als het goddelijke, het verhevene, in het dagelijkse leven, bouwwerken
die ons nu meer en meer gaan verbazen naarmate we ons verwijderen van de geest
ervan.
Ik
zie wat er gebeurt omheen mij, ik zie hoe alles juist boven het aardoppervlak
hangen blijft. Ik zie dat de geest aan de basis ervan, niet meer wordt
opgezocht, noch in de literatuur, noch in de Kunst. Wat de kern was van onze
westerse beschaving sterft nu een langzame dood.
Ons
verzet er tegen houdt ons schrijvende.
[1] Fernand Pouillon: Les
pierres sauvages, éditions du Seuil, 1962.
24-07-2018, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-07-2018 |
De aarzeling naar wat vroeger was |
Wat
vertel ik vandaag nog over Sholokhov en Singer, uit mijn verhaal van gisteren over
de eenzaamheid als gezel, Nobelprijswinnaars; wat over hun epos uit de
wereldliteratuur van begin de jaren zeventig, dat ik met enorm veel enthousiasme
heb gelezen, me overhoop heeft gehaald en zorgvuldig heb bewaard?
Als
ik ze nu ter hand neem zie ik dat de bladen ervan zijn vergeeld en de druk heel
licht geworden; blijft de geur van het papier ervan kleven aan de handen.
Wat
vermag iemand zoals ik, die amper geleefd heeft, die nimmer is opgestaan uit
het dagdagelijkse van het kleinburgerlijke van het leven; die alles bedenken
moet en niet anders vermag dan zich, in plaats van te situeren op het
avontuurlijke, zich situeert op het spirituele. Welke slagkracht verwerft hij
hier mee, als hij na 300 paginas leeg geschreven is?
Is
het niet beter zich neer te leggen bij zijn onmacht; is het niet beter op te
houden met dromen en het aanhouden van vooruitzichten, in acht nemend het
weinige dat hij als verhaal te bieden heeft?
Ik
herinner me een zin uit een boek van Maurice Roelants: het leven is een afstand doen van zijn dromen. In de wereld van
vandaag, met al wat ons wordt voorgeschoteld, met alle mogelijkheden die ons
worden aangeboden, komt het er voor velen onder ons op neer er afstand van te
nemen en zich gedeisd te houden en de boomgaard van zijn ouders of grootouders,
waar het goed was te vertoeven in de zomer, met de afgevallen peren en appels
die roken naar cider, niet te verlaten. Het was het maximum dat we bereiken
konden en het volstond ons. We hadden geen nood aan dromen, maar de boomgaarden
zijn ver af nu.
Beseffen
we wel da t we, zoals André Malraux het
voorspelde, een andere eeuw zijn ingegaan, dat het niet meer het exploot is
waarover geschreven moet, maar het avontuur van de geest dat moet worden opgezocht?
Het
verdwijnen van de God die ons geloof was, heeft een holte geslagen, heeft onze
armoede bloot gelegd, we zijn nietsers geworden, want alles is ontstaan uit
het Niets en daarmee basta. Zo waarom leven we nog? Of beter, hoe leven we nog
als ik zie wat er van de Kunst geworden is?
Sholokhov,
Singer schreven over het kosmische in de mens, het eeuwigdurende van het leven
in de handelingen van de mens, ze waren pioniers, zoals Malraux een pionier
was, Pauwels er een was, pioniers van het spirituele.
Het
is in dat domein dat we ons uitleven willen in onze geschriften van elke dag.
Opstijgen willen we, keer op, keer, de aarde is ons te eng geworden, zoals ze te
eng was aan Ruusbroeck.
Ik
heb me, beste lezer, eens te meer laten gaan, ik heb geschreven wat ik niet
gedacht had te zullen schrijven. De bron van het Woord heeft zich eens te meer
geopend en het water is beginnen vloeien.
Zie
en lees waar ik aangekomen ben. Het is zondag vijf voor acht als ik dit schrijf
- mijn blog van 23 juli - de kerkklokken roepen me. Er is een begin van
aarzeling bij het kind dat ik nog altijd ben.
Het
is een verlies er niet op in te gaan.
23-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-07-2018 |
De eenzaamheid als gezel. |
Een vriend stelde me
de vraag of ik het eens was met Henri David Thoreau (1817-1862) - een dichter
die ik absoluut niet kende, maar ik zocht het op - die volgens mijn vriend, een citaat de wereld zou ingestuurd hebben: Ich habe nie ein Gesellschaft gefunden die so gesellig war wie die
Einsamkeit, de vertaling van: I
never found the companion that was as solitude.
Ik zeg hem hier, dat
wat mij betreft, bij het schrijven, de eenzaamheid
de beste gezel is die ik hebben kan. Soms verhoog ik het effect ervan - zo
denk ik toch - met op de achtergrond wat klassieke muziek, welke ook, er bij te
nemen, maar eigenlijk is de muziek er maar om er te zijn, al dringt ze nu en
dan door tot mij, gemengd met het gekir van de tortels in de ceder, maar
eigenlijk is ze niet inspirerend, is ze geen companion, want eens gelanceerd heb ik niets of niemand nodig, de
woorden komen en ik neem ze.
Dit is wat ik te
schrijven heb over de eenzaamheid die ik ken en die ik waardeer en waar ik
behoefte aan heb maar enkel bij het schrijven. Maar de eenzaamheid als dusdanig
is niet my best companion.
Wel denk ik dikwijls
aan die bejaarde Joodse dame, ontkomen aan Dachau - ik leerde haar kennen begin
de jaren zeventig - in haar chalet boven Zinal, hoog in de Zwitserse Alpen, op
de bomengrens bijna. De eenzaamheid had, ogenschijnlijk, geen vat op haar, ze
zag deze als een gezellin.
Ik leerde haar
kennen, een namiddag in augustus. Gustave, een vriend had haar al verschillende
malen op zijn tochten bezocht; elle ne
fait que lire, had hij gezegd en hij stond er op dat ik haar leerde kennen
vooraleer terug te vertrekken naar België.
Ze zat voor haar
chalet aan haar tafeltje met een boek op haar schoot. En toen we er aankwamen,
een namiddag laat augustus, legde ze haar boek neer en stond ze op om ons te
groeten. Op het tafeltje naast haar stond de thermos en de theekan klaar met tassen
en schoteltjes erbij. Ik wist zegde ze, ik voelde deze middag dat er bezoek op
komst was en heb alles klaar gezet.
En zo leerde ik de
dame kennen die, zegde ze, genoeg had gezien tot wat de mens in staat was. Maar
ze stelde het goed, ze stelde het heel goed, la solitude était sa compagne et elle nen voudrait pas dautre.
Ze had haar boeken en
het geruis van de wind in de bomen, ze had haar kat en de eksters, ze had de
eekhorens en een bezoeker nu en dan. En het enige vaste contact met het dorp en
de wereld was Aristide, linstituteur,
qui lui apporta, une fois par semaine,
outre ce dont elle avait besoin, le supplément littéraire du journal Le Monde.
Op de tafel lagen
twee pocket books: The Don Flows Home to
the Sea van Mikhail Sholokhov, en van Isaac Bashevis Singer, The Family
Moskat. Ik vroeg haar of ze de twee boeken tegelijk las. Ja zegde ze, en les lisant cest comme si javais deux compagnes, comme sil y avait deux sortes
de solitude.
Ik heb de titels
opgeschreven en eens terug thuis heb ik de boeken gekocht, samen 1.600
paginas, ik zou er me een maand, of zelfs twee, in verliezen.
Had ik haar niet
ontmoet ik zou wellicht nimmer de Nobelprijswinnaar, Isaac Bashevis Singer, gelezen hebben en zeker Sholokov niet. Ook niet geweten hebben dat iemand het
stellen kon met de eenzaamheid als gezellin.
P.S. het citaat van
Thoreau is uit zijn context gelicht, het komt er op neer dat de eenzaamheid
beter is dat een gezel die een last is.
22-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-07-2018 |
Elegie van het bevreemdende |
Toen
het tijd werd is hij opgestaan, heeft hij zich aangekleed en is hij weggegaan,
de velden in, de frisheid van de morgen in. Op het hoogste van de glooiing
gekomen brak het licht over de velden en was hij verrast over de hevigheid
ervan.
Hij
wist wat Frederico
García Lorca ooit had geschreven over het Licht: La luz es Dios que desciende. Ik ben,
dacht hij, in de handen van het Licht, er kan me niets overkomen dat niet
voorzien is. ik ga blijven gaan, alsof ik op weg was naar Compostella, zo ver
ik kan, tot ik het einde van mijn krachten heb bereikt en daar te gaan neerliggen
om in te slapen en niet meer te zijn dan een hoopje stof langs de weg.
Hij
dacht, dit is dan van vele dagen en van vele nachten samen, wat er resten zal, wat
cellen en wat moleculen aan hun lot overgelaten die nu hun eigen weg zullen
gaan, los gewrikt van het grote leven dat van de aarde is, ontworteld, ontheemd.
Dan wordt in het Grootboek van het Zijnde, de naam geschrapt van wie ik was, het
lot van K in het Proces van Kafka.
Hij
dacht nog, één ogenblik lang, zijn lichaam verlatend, wat is er dat er resten
zal, nu alles is volbracht wat hoefde volbracht?
Hij
dacht nog, is alles wat was van mij tot zelfs wat niet was van mij, nu weggeëbd
en, waar zal ik nog dralen? Ik zal niet meer van de Aarde zijn, ik zal van de Kosmos
zijn, een wolk, een agglomeraat van deeltjes. Of ik het weten zal dat ik het
ben, of elke neutrino, elk ander deeltje weten zal, al wat ik bij leven was?
Het kan, zijnde hoe het leven woekert, de woeker ook van alle deeltjes zal er zijn
in een evenwichtige mateloosheid: ik van de geheimen van de Kosmos zal zijn,
alles wetend, het ondoorgrondelijke doorgrondend. We veronderstellen dat het
mogelijk is.
Het
kan dat ik nog keren zal, dat ik opnieuw geboren word, ergens in een kribbe of
ergens in een kasteel; het kan dat ik al honderd maal geboren en herboren ben;
dat ik in een vorig leven, ver afgelegen in de tijd, mijn hand met oker heb gekleurd
en afgedrukt heb op de wand van de grot waar ik heb geleefd. Het kan.
Het
kan dat ik, verslagen, er grondig tegen was dat Vlaanderen zich scheurde van
Nederland of, dat ik sneuvelde aan de IJzer; het kan allemaal, en indien zo, het
moet sequelen hebben nagelaten.
Nu,
wat ik nog zeggen wou: voor ik vertrok, heb nog even omgekeken, heb gezien waar
mijn lichaam lag; dacht dat het er heel mooi lag opgebaard in het gras, tussen
de boterbloemen en de madeliefjes en ik ben toen opgestegen lijk een leeuwerik
uit het bloeiend koren. En er toen op aarde, in sourdine, het adagio uit Ravels
pianoconcerto, werd gespeeld
De
ik die ik was, ademend in een nevel.
21-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-07-2018 |
De dag erna |
Ik
dacht verder na, vooral deze morgen, over wat ik gisteren te vertellen had, en
stelde me de vraag of het deel of deeltje geest dat we bezitten, eigen is aan
het lichaam dat niet veel te betekenen heeft, of eigen aan het Universum dat
heel wat te betekenen heeft, een geest die, er materieel gezien niet is maar er
toch is? Het is de hamvraag van het leven én van het sterven.
Ik
zeg jullie dat het me bezig houdt, meer dan de hitte van de laatste dagen, meer
dan het zakken van het waterpeil van de vijver, meer dan het verdorren van het
gras op de pelouse, om niet te spreken van het WK voetbal dat achter de rug is.
En
ik heb mijn antwoord hierop, de geest heeft weinig of niets gemeen met het
lichaam dat enkel functioneert als een ontvangtoestel, een tuner, misschien ook
als een zender.
Ik
las in De Standaard[1]:
Op dit moment gaan
er miljarden neutrinos door u heen. Sommige komen via uw voetzolen binnen, wat
betekent dat ze net daarvoor doorheen de hele aarde gepasseerd zijn. Zoals een
vorser het ooit stelde: een neutrino is de schaduw van de geest van niemand.
Met
de geest van niemand is de vorser niets, ik evenmin, maar dat hij de neutrinos ziet als de schaduw van de geest sterkt me in
mijn bewering dat geest ook een bijna materiële vorm kennen moet. Kan die geest van niemand dan niet de geest van
het Universum zijn?
De
Standaard lag er al enkele tijd voor een deel ongelezen. Pas gisteren, na mijn
blog te hebben geschreven en al denkend aan deze blog hier, is, bij het
wegnemen van het dagblad, mijn oog er op gevallen en heb ik het artikel van Van
Dooren gelezen.
Toevallig?
Geloof ik niet, er zijn teveel dergelijke toevalligheden geweest in mijn leven.
De geest van Niemand van de vorser
heeft me geholpen!
Dit
voorop te stellen sterkt me in mijn geloof dat er omheen ons, krachten aan het werk zijn, die verbazen, die een
totaal andere geaardheid kennen, voldoende, om bewust te zijn van wat er na
mijn dood gebeuren zal met mijn geest die ik zie als gescheiden van mijn
lichaam.
Het
heengaan is dus geen probleem meer voor me. Maar mijn probleem is wel de zorg
die mijn sterven betekenen zal voor hen die ik achterlaat, en hier kan ik wel
iets aan doen.
Hier
kan ik nu nog tussenkomen, met het schrijven van een soort memorandum over
alles en nog wat. Ik heb er al aan gedacht en ben begonnen met er aan te
werken.
Echter,
als ik wil dat mijn geschriften een langer leven kennen, en er is een grote
massa, niet helemaal afgewerkt en niet zo heel duidelijk afgelijnd, heb ik nog
heel wat werk voor de boeg, Is het tijd dat ik eraan begin.
[1] De Standaard van 13 juli 2018: Pieter van Dooren: Oorsprong kosmische
straling gevonden.
20-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-07-2018 |
De planeet Jupiter in de morgen. |
Er
is wel altijd een planeet voor het venster als ik slapen ga of als ik wakker
word. Vandaag, leert me mijn Sterrengids, is het in het zuiden, Jupiter die aan
het opschuiven is naar het zuidwesten; een aanwezigheid die als ik er lang naar
kijk de indruk laat dat hij weet dat ik kijk naar hem. Het is een lichtpunt op het doek van de luchten, een
punt dat nu een naam heeft, in feite een enorme massa, een bol die daar hangt
en gezapig zijn weg aflegt om de zon, met een even grote preciesheid als deze
van de aarde.
Het
beeld situeert me. Het beeld zegt me wie ik ben en wat ik maar ben: slechts wat
mier of minusculer nog, ware het niet dat ik weet wat ik maar ben, en dat ik
denk dat ik evenveel ben als Jupiter, zo niet meer, precies omdat ik weet, en
wetende schrijf ik. Maak ik gebruik van iets dat ik bezit en wellicht niet
Jupiter, al weet ik dit niet met absolute zekerheid, wel van mezelf weet ik
het. En dat is het fenomenale: ik weet en wat ik weet zet me aan tot schrijven,
een ander fenomeen dat me toelaat om wat ik weet, wat ik denk, om te zetten in leesbare
tekens.
Jupiter
hangt daar maar te bewegen naar, meegezogen door de aantrekkingskracht van de
zon en deze geankerd in haar sterrenstelsel, een ander fenomenaal iets van een
totaal andere orde, maar iets dat is, dat vaststaat, iets onoverzichtelijk, zo
onoverzichtelijk dat we er niet meer naar opkijken, dat het geen verwondering meer
wekt. Trouwens waarom zou het? Het is, en al wat is, is er zonder meer.
Ik
kan dan ook zeggen dat ik er ben, zonder meer, want wie of wat ben ik, gezien
van op welk punt ook in het sterrenstelsel, van welk punt op de zon, of van
welk punt op Jupiter? Wel, ik ben niets, ik ben nada, niets in het veelvoudige van het niets.
En
toch, en toch beeld je in, is er in dat niets van het niets, iets dat de
totaliteit van al wat is overschouwen kan, er een idee heeft, en van de nietigheid
van zijn lichaam en tezelfdertijd van de ontzaglijkheid van de geest in of over
hem. Alsof hij, en ik wik mijn woorden, gebruik zou kunnen maken van de geest
die het Universum is.
En
dit is iets dat Jacques Monod over het hoofd heeft gezien in zijn Le hasard et la nécessité, waarin hij
het heeft over het toeval dat de mens is, un
lot sorti à Monte Carlo. Wat de realiteit, het uitzicht van de mens zelf
betreft, kan het dat hij gelijk heeft, het deert me niet, maar dat de geest
waarin we zijn ondergedompeld en waarover we beschikken, een toeval zou zijn
dat betwijfel ik ten zeerste.
Integendeel
als we er zijn dan is het omdat we gewild waren er te zijn, dan is het alsof
alles, zegge het ganse Universum er is, en de mens er is, omdat de geest in het
Universum - en die moet er zijn - een uitweg wou, en dus niet anders kon dan
een uitweg te zoeken.
Bedenkingen
die ik vastknoop aan de planeet Jupiter. Ware die er niet geweest deze morgen,
ik zou niet hebben geschreven wat je nu
gelezen hebt.
Zo
alles heeft zijn reden.
19-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-07-2018 |
Wat ik hen achterlaat |
Hoe
het was en wat ik nalaat aan de achterkleinkinderen: Amaury en Bastièn, Lucca
en Liam, Alexia en Lou, ook aan Jane.
Ik
was op weinig na jullie ouderdom, misschien iets ouder, maar veel ouder was het
niet, toen ik met mijn grootmoeder, op een dag in volle zomer, zoals het nu
zomer is, barrevoets door de velden liep, langs een holle weg.
De
bermen langs beide kanten begroeid met heide, met thymus en salie, met ereprijs
en herderstasje, met boterbloem en margriet en andere, waarvan ik de naam niet
kende. En wat me vooral is bij gebleven van die wandeling, is de geur van
thymus, is het gezoem van bijen en van vliegen, zijn de kleuren van de
vlinders, en er waren er vele toen.
Ik
hield haar hand stevig vast - zoals jullie nu mijn hand zouden houden - en
wandelde met haar tot een kleine stenen kapel midden in de bloeiende korenvelden,
waar ze bidden ging om verlost te worden van een pijn of een zorg die ze me niet vertelde. Ze bad het eerste dat
ik kende, een Onze Vader en een Wees Gegroet, gezeten op een houten bank voor
de kapel, starend naar het vlammetje van de kaars die ze had aangestoken.
Ze
bad met haar hart en er was een leeuwerik, die zingend opsteeg uit het koren om
dan plots, hoog in de lucht, waar hij hangen bleef, stil te vallen.
Dit
was van het kind dat je overgrootvader ooit was. Niets van toen blijft er nu
van over. Noch de thymus, noch de bijen, noch de vlinders, en zeker niet de
leeuwerik en zijn gezang. Misschien is er nog het kapelletje in de velden,
vergeten en vervallen.
Nog
niet zo lang geleden, maar voor dat jullie geboren waren, heb ik dat stukje weg
door de velden nog eens opgezocht. Het was geen holle weg meer, er groeide geen
heide meer, geen salie, geen thymus er was alleen de wind en de grote stilte van
het verlaten land, met wat duiven erover en wat kraaien.
Er
was ook, wat ik me herinner van toen, de boomgaard van grootmoeder en grootvader
met de kweeperenboom en de mispelaar. Ook een tuin die afgesloten was voor de
kippen op de boomgaard. En op een dag was ik in die tuin gegaan en had ik achter
mij het hek open gelaten toen ik weg ging, en onmiddellijk erna waren de kippen
binnen en hadden ze al de mooie groenten opgepikt.
Maar
ook van de tuin en de boomgaard blijft niets meer over. Geen appelaars, geen
perelaars ook geen notelaar, alles was leeggehaald, bebouwd, begroeid met wat sparren;
maar geen meidoornhaag meer met vogelnesten, geen kerselaar, geen pruimelaar
met witte en roze bloesems in de lente, met bijen en wespen en kevers en
vlinders en vliegen en meesjes en vinken en merels en kleine en grote lijsters.
En geen afgevallen appels op de grond, geen peren, geen vuistdikke pruimen.
Geen
grootvader die zijn pijp rookte tegen de notelaar geleund. En ook geen verhalen
meer van grootmoeder, geen liedjes meer, geen wafelen, geen pannenkoeken, geen
confituren meer, geen water van de pomp
buiten.
En
geen kinderen meer die in korte broek, zo zomer als winter, en met klompen aan
de voeten, twintig minuten te gaan hadden tot de dorpsschool en twintig minuten
om naar huis te gaan middagmalen en twintig minuten om terug naar school te
gaan en terug twintig minuten om in de namiddag thuis te komen, bij moeder én, in
de winter, te gaan glijden op het ijs van de overstroomde weiden. De stemmen
klaar en helder en vuurtjes aangestoken als er ooit iemand met de voeten door
het ijs was gezakt.
De
wereld van jullie nu, een oneindigheid ver af.
En
toen ik elf, twaalf jaar was, de boeken die ik las - er was geen televisie - De
Witte, Wannes Raps, Robert en Bertrand, Vijf weken in een Luchtballon, of
Twintigduizend mijlen onder zee, of Vlaamse Filmkens. Wat blijft er nog over van
al dat er was en niet meer komen zal, een straat zonder autos maar met
boerenkarren, getrokken door boerenpaarden, of een jonge knaap die om zes uur
s morgens, de kannen melk wegvoerde op een klein karretje, getrokken door de
hond, naar de melkerij, om daarna naar school te gaan in winter en in zomer en
in de herfst als de noten te rapen lagen op de weg, of de rapen vol waren op
het veld en fazanten opvlogen voor ons voeten, als we het waagden een raap te
nemen en te pellen om al gaande of al lopende, op te eten zoals het hoorde in
die tijd.
Jeugd,
waarom heb ik er geen verhaal over geschreven hoe het was en hoe het niet was,
zoals Ernest Claes het zo schitterend heeft gedaan, maar vandaag, wie leest hem
nog?
En
het grote moment als ik er nu aan denk, de schoolmeester, Van Oudenhove heette
hij, die op het einde van het schooljaar, als alles geleerd was wat moest
geleerd, ons vergastte op het voorlezen van De Witte, of van de Michael
Strogoff van Jules Verne.
En
jullie, wat gaan jullie te vertellen hebben, aan jullie
achterkleinkinderen, eens tachtig jaar en meer, verder in de tijd?
18-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-07-2018 |
Leielandschap |
Een vriend schreef me, blakend van enthousiasme,
over de Leie, over lAuberge du Pêcheur in Sint-Martens-Latem, over het Museum
Dhondt-Dhaenens en over het Stedelijk Museum van de Leiestreek in Deinze. En
dan vooral over de schilderijen die hij er gezien had, in het bijzonder, vond
hij, twee landschappen van Constant Permeke in Dhondt-Dhaenens., twee
hoogtepunten van al wat er te zien was.
Persoonlijk
kies ik nog altijd het realistisch schilderij, de Bietenoogst van Emile Claus in het museum van Deinze. Niet
alleen, en zeker niet, omwille van de afmetingen ervan, maar omdat het een
schilderij is die me herinnert aan mijn jeugdjaren op het land, een kille
morgen op het einde van de herfst.
Hij trof in elk geval bij mij een zeer gevoelige
snaar, omdat ik die plaatsen aan de Leie en die musea ken en in mijn hart draag,
want ik verbleef er een lange tijd.
Ik schreef er aan de Leie mijn eerste blogs die
doordrongen waren van mijn verblijf aldaar, van het licht aldaar en de
innigheid van het Leie landschap dat ik heb beleefd zo in de winter als in de
lente als in de herfst en de zomer. Het landschap was in mij gegroeid en is er
nog altijd aanwezig met een zelfde hevigheid als de zee in San Juan-Alicante,
als de bergen van de Valais, als de Highlands in Schotland, als de plaats waar
ik geboren ben en opgegroeid.
Vraag me niet welke mijn voorkeur heeft; vraag me
ook niet welke ik het meest mis. Ik heb in elk van die plaatsen mijn tenten opgeslagen
om er te zijn en er te blijven. Alle vormen ze een geheel waar ik regelmatig
heen kan reizen, waar ik uitgebreid zou kunnen over schrijven alsof ik er deel
van zou zijn.
Zo leven we, enerzijds zijn er de plaatsen waar we
waren, anderzijds zijn er de vrienden en de kennissen, is er het gezin en de
familie, en over alles heen en ermee verweven zijn er de boeken; dit alles
maakt deel uit van het geestelijk landschap waarin we ons bewegen.
Het trof me te lezen hoe een vriend er over
schrijft. Het sterkte me in het beeld dat ik er aan overhoud en het is met een
zekere weemoed dat ik denk aan de Leiebocht waar ik elke
zondagmorgen, tijdens het joggen, samen met een vriend even stilhield om uit te
kijken over de beemden, de huizen met de kerk aan de einder, soms met de
reiger op de oever aan de overkant, soms met de vlier in bloei in de lente of geladen
met de bessen in de zomer. Een paar ogenblikken dat we er stonden, samen.
Ogenblikken die zich hebben vastgehecht in onze genen, in de poriën van onze
huid en die we niet nodig moeten merken met una ajada violeta zoals Borges.
Ik weet dat die andere vriend met wie ik daar
stond, deze woorden lezen zal, dat hij zal weten welke band van vriendschap
hierdoor - en door heel wat andere momenten - tussen ons beiden is ontstaan, maar
de band gesmeed door de meanders van de Leie is van een heel bijzondere aard.
En jij, mijn vriend, die de twee landschappen van
Permeke het hoogste achtte van wat je er zag, ik geloof je als je dit schrijft,
want je bent zelf schilder en je weet hoe moeilijk het is een landschap vast te
zetten binnen de omlijsting; hoeveel inzicht en vakmanschap er vereist is opdat
je, als toeschouwer, zelf verdwijnen kunt in het landschap, jij erin opgelost,
jij het landschap zelf zijnde.
Het is Permeke die dit kon in zijn beste werken,
jij hebt er het oog voor om tot dit besluit te komen.
17-07-2018, 07:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-07-2018 |
Teriugblik 2 |
Je vergeet heel wat in dit
leven, je vergeet zelfs, schrijft Jorge Luis Borges:
Notas que no leeran los pocos días / que me quedan
/ un libro y
en sus pàginas la ajada violeta, / momento de una tarde / sin duda inolvidable
y ya olvidado.
Notas die ik niet meer lezen zal de weinige dagen
die me nog resten. Een boek en tussen de bladen ervan een gedroogd viooltje,
een moment in een namiddag om zonder twijfel nooit te vergeten en toch
vergeten[1].
En het is zo van wat je terugvindt in een boek van
vroeger als je erin bladert: een klavertje vier, een takje dwergvaren. Je
herinnert je niet meer waar je het vond of plukte en, waarom je het bewaarde,
maar wat of wie je niet vergeet zijn de vrienden van vroeger, vooral dan zij
van het eerste uur die een grote impact hebben gehad op je geestelijke, zelfs literaire
vorming: een Jan De Win die vroeg de Bank verliet voor het Rekenhof maar je
Elias of het Gevecht met de Nachtegalen van Maurice Gilliams heeft leren
kennen, een boek dat je bent blijven lezen; een Jacques Roelandts en een
gesprek met hem, in een chalet in de bergen, een avond onder de sterren, toen
hij je sprak over zijn metafysische visie op Jezus; een Michel Jamar die een
Brandenburgs concerto van Bach liep te neuriën als je met hem, na het
middagmaal, op het dak van de Bank, op en neer wandelde en hij je tussendoor
onderhield over Robert Musil en Der Mann
ohne Eigenschaften; een Marcel Demaret die je goeroe werd wat de
boeddhistische leer betrof, voor een tijdje dan toch.
En, als ik verder ga, zijn er vele anderen
om te noemen die een invloed hebben gehad op mijn vorming, want eigenlijk wist ik
niet zo veel toen ik, als negentienjarige in de Bank binnenkwam. Na de oorlog
en kort daarna, in de jaren 45 en 46, waren voor mijn ouders de mogelijkheden
te beperkt, zodat ik autodidact ben geworden wat de kennis van economie en financiën
betreft.
Zo beken ik, op deze wijze, ootmoedig dat de Bank,
mijn werkterrein, me heel wat, niet alleen professioneel maar ook spiritueel
heeft bijgebracht, en dit, dankzij de velen die ik er leerde kennen en die
vrienden werden. Zij ook hebben er ruim toe bijgedragen dat ik werd wie ik ben,
een man met een blog.
En, in feite, als ik er hier over spreek, is het enkel
omdat ik hen, zo ze nog in leven zouden zijn, met mijn blog hoop te kunnen bereiken.
Ik schreef dit al eens, want, na al die
blogs die ik de wereld heb ingestuurd is er maar één onder hen die is
opgedaagd, Paul Génie. Die ik hier met deze woorden een warme groet breng.
Ondertussen, blijven de vele herinneringen aan hen
en aan de vele vrienden van vroeger, vooral dan deze van buiten de Bank, het
hoofd opsteken, komen ze me regelmatig bezoeken, zou ik er willen over
schrijven omdat ik denk dat er een reden moet zijn om hen, langs deze weg, een
bezoek te brengen of te benaderen.
Je weet maar nooit, waar het schrijven je heen voert.
[1] Jorge Luis
Borges : Nueve Ensayos dantescos.Editorial Espasa Calpe,Madrid, 1998,
p.61.
16-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-07-2018 |
Nagelaten Panorama |
Nagelaten
Panorama
Een vlak van vloeiend amber,
de luchten
erover,
de tijd die
hangen blijft
die nooit tijd is geweest.
Golven komen,
keren,
de zee vandaag
haar talenten
hier gestrooid,
ga niet weg alvorens je gedicht
een rimpeling
is
van licht en donker op het water.
Je kunt hier
tenten bouwen
als het je troosten kan,
je dagen tot
een minimum
beperkt,
want dit zijn oorden
die
vergaan in woorden,
het enige dat nog blijven zal,.
Want met de laatste meeuw
het schrift met
volgepropte
woorden, weggewaaid,
je laatste
adem, hier.
Zo,
je gaat weg, niets zal je nemen
van wat hier aanwezig is,
Je schaduw en je woorden,
niets zal hier
gebleven.
Al wou je hier wachten blijven,
op je laatste
dag,
geen woorden
meer gaan halen
op plaatsen
waar ze nog
te zoeken
zouden zijn,
nu je alles
hebt gezegd
wat gezegd nog
kon,
na zoveel
verzwegen.
Al wou je hier je standbeeld laten
je voeten
omzwachteld
als met water.
Zo, laat me,
aan zee
gezeten,
golven die me
levend houden
tot de laatste dag me toegestaan
is ingegaan.
Toch schrijvend
nog,
tot in het allerlaatste ogenblik.
Een vlak van paarlemoer,
de tijd die
hangen blijft
die nu geen tijd meer is.
15-07-2018, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-07-2018 |
Terugblik |
Hoe dikwijls had hij niet gedacht en geschreven, dat de gang van zijn
leven al vast lag voor hij eraan begonnen was. Dat alles, van af zijn geboorte of
conceptie, in de lijnen van zijn handpalm was neergezet.
Een boude uitspraak, maar hij is tot het besef gekomen dat zijn leven
bepaald is geweest, niet zo zeer door hem zelf, maar vooral door de
omstandigheden waarin hij terecht gekomen is, geconditioneerd door de genen van
zijn ouders en van de vele voorouders, en - hoewel niet bewezen maar het is een grote
mogelijkheid - door de stand bij zijn conceptie of geboorte van sterren en
planeten. Hij kon aan deze voorwaarden niet ontkomen, evenmin als aan de
omstandigheden waarin ze zich voltrokken hebben. Dit alles hem voerend tot het
punt waar hij zich thans zo materieel als spiritueel bevindt.
Hij dacht dit,
omdat er in zijn leven, achteraf gezien, te veel elementen in deze richting
wezen. Ware hij in andere omstandigheden geboren hij zou anders zijn opgegroeid;
had hij zich niet bevonden op de plaats waar hij was, hij zou niet ontmoet
hebben wie hij nu heeft ontmoet, en zo maar verder wat plaatsen of ontmoetingen
betreft. En, wat zijn spirituele evolutie betreft, want het is deze die
belangrijk is, had hij dit of dat boek - ook sterk afhankelijk van de
omstandigheden - niet gelezen, hij zou
zeker niet geschreven hebben wat hij nu schrijft, hij zou iemand totaal anders
geweest zijn, of dan toch, hij zou wellicht niet gedacht hebben een blog te
beginnen.
Een blog waaraan, El Cuaderno, ( Het Schrift), het blog-boek van José Saramago, aan de basis lag. Om hierbij ook te vermelden,
het artikel in Le Monde waarin over dat boek een recensie te lezen was; een
recensie waarin een bepaalde zin van Saramago, over de vreugde die hij kende om
de woorden die hij geschreven had, hem in het bijzonder getroffen had, en
misschien was het deze zin die er hem had toe aangezet, zelf met een blog te
beginnen.
Het is hem verder overduidelijk dat naast de ontmoetingen met mensen en
de omstandigheden waarin deze ontmoetingen plaatsvonden, er de ontmoetingen waren
met boeken die doorslag gevend waren. Zo
bijvoorbeeld, om er maar enkele te noemen, zijn ontmoeting met de
KIng JamesBible , met het Evangelie van
Thomas, met La Langue Hébraïque
restituée van Fabre dOlivet, en verder met de werken van Velikovsky, van
Bentov, van Capra, van Davies, met deze van Vittorini, Steinbeck, Faulkner, met
tal van anderen, Pasternak, T.S.Eliot, namen die hem nu te binnen vallen, om
Maurice Gilliams niet te vergeten, noch Stefan Hertmans.
Al deze boeken - en er waren er nog honderden in meer te noemen, spijtig
genoeg geen duizenden - waren zijn leven en ook zijn bestemming. Had hij deze
boeken niet gelezen hij zou zeker niet de man zijn geweest die hij geworden is,
de man die zich engageerde een blog te schrijven, een man die, ten overstaan
van zich zelve, de verbintenis aanging
een dagboek bij te houden, opdat niets verloren zou gaan van de impact op zijn denken van de boeken
die hij las.
Maar materieel is er ook een negatieve kant aan verbonden, het heeft hem
blind gemaakt voor de realiteit van het leven, hij heeft te veel geleefd in de
wolken en niet met de voeten op de begane grond, en het is die realiteit die
hem nu overrompelt.
Hij weet nu ook dat de dertig dagboeken die hij vulde voor hij aan zijn
blog-avontuur begonnen is niet de inhoud halen van wat hij nu schrijft. Tot en
met vandaag voelde hij zich heel goed met dit alles, heel goed met de evolutie
die hij heeft door gemaakt, en zeker nu hij dit schrijft, wordt hij er door overweldigd. Maar hijzelf heeft er weinig toe bijgedragen, alles in alles verweven
zijnde, zijn het de levensomstandigheden
die dit gemaakt hebben.
Het is hen die hij danken moet.
14-07-2018, 06:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-07-2018 |
Dit had een gedicht kunnen zijn. |
De golflijn van de branding zien als teken van de eeuwigheid: ebbe en
vloed, de lijn getekend door het water op het strand, neergezet zonder enige
verzwakking, keer op keer, zelfde beweging en zelfde geluiden, eigen aan alle
zeeën en oceanen, dagen en nachten, sedert het begin der tijden, alsof water,
de hartklop was van de aarde en de luchten erover, de hartklop van wat
onzichtbaar is en het zichtbare levend houdt, eeuwig, eeuwig.
Dit had een gedicht kunnen zijn.
Je loopt op de waterlijn, de zee is in je hart. De winden die gedachten
zijn, gedachten die jij bent. Elke vezel ervan geladen met elke vezel van wat
is geweest. Wie je bent, van waar je komt en waar je heen zult gaan, opgeslorpt
door de oneindigheid van tijd en ruimte.
Dit had een
gedicht kunnen zijn.
Het is de essentie van wat is dat het draagvlak is, En als je er bent,
er toch een reden is waarom je er bent,
zelfs is je optreden hier maar een schicht van al wat is. Zelfs al weet je maar
nooit wat je schrijven zult op morgens zoals deze, als woorden worden neergezet
in het geluid van zeeën, en je van zeeën hier bezeten bent, beweegloos of
bewegend, in een aureool van licht, een pelgrim van het woord.
Overrompeld
als je bent, niet wetend of je er bent of er niet bent: het een gedicht had
kunnen zijn.
Je blote voeten in het water, de zee die je omspoelt, en niets hoeven te
houden, niets van wat was, en niets van wat nog komen zal. Niets meer dus dan
wat daar te zijn, wat bewegen op en af, wat ademen nog, de adem van de golven,
de zee die je wilt zijn. Het boek te lezen dat nog je leven is, omdat je van
dit ogenblik bent en van niets meer, maar ook van niets minder. Het ogenblik
dat er is omdat jij er bent.
Dit had een
vreemd gedicht kunnen zijn.
Het had van vele zaken de essentie kunnen zijn van wat het leven is,
ogenblikken gewenteld in ogenblikken, lang uitgerokken. En als je niets hebt
opgetekend heb je geen lijn getrokken van ogenblik naar ogenblik, niets
nagelaten van wat je waart en van wat je bent nu de zee er is en niet had
kunnen zijn ware de zee er niet geweest.
En niets te houden, helemaal niets: je voeten op de waterlijn neergezet,
daarna uitgewist, geen sporen nagelaten dus, alleen wat woorden, achteraf,
gelukkig maar.
Dit alles
hier, had een gedicht kunnen zijn, een niet aflaten uit te kijken, na te gaan
wat anders had kunnen zijn, en ook niet.
Een gedicht
van oudsher.
13-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-07-2018 |
Denkend aan Meister Eckhart |
Ik
dacht aan heel wat zaken deze morgen toen ik op mijn plaats zat aan de vijver,
het water een donker spiegelbeeld van de luchten. Ik toen, ik beken het graag -
waarom wist ik pas later - aan Meister Eckhart dacht, en wat hij wist over zijn
God zonder naam die ook mijn God is, al heb ik ook vele van zijn twijfels.
En
ik me trachtte even maar in te beelden hoe alles er gekomen is zonder dat er
ooit Iets was? En ik er geen antwoord op wist, alsof het ik,
zoals ik daar zat in de schaduw een morgen in juli, het absoluut nodig had te weten had hoe alles wat
is, er gekomen is?
Alsof
het niet meer dan voldoende was te zien met mijn ogen dat het er was, en toch,
toch zoals Eckhart, me af te vragen van waar het kwam datgene dat er was?
Als
ik me tracht in te beelden, het ook dus visueel te verkennen, hoe in al wat
levend is, het leven in de cellen is, en in al wat statisch is, het leven is
van de elektronen binnen de atomen ervan; en samen genomen, welke kennis er
geborgen is én in de cellen, én in hun atomen, en in deze van alles wat voor ons beweegloos is?
Ik
me afvraag welke diepere betekenis er kan aan gegeven worden. Een vreemde
morgen wordt het aldus. Maar ik ga verder.
Ik
kan niet schrijven in den beginne was het atoom want dit is onjuist. Ik kan
niet schrijven in den beginne was er het minimaalste deeltje, het Higgs deeltje
- dat mijn favoriete deeltje blijft omdat nog steeds onbepaalbaar het is - want
dit ook moet van ergens komen, van een Ergens dat er niet was, gezien er niets
was.
Ik
verlaat Eckhart, ik laat hem waar hij nog lang zijn zal, als een lichtende
baken die je aanzet verder te denken dan wat je hoort of ziet.
ik
dacht er over na dat, toen ik mijn eerste woord hier heb neergezet, er, het
precieze ogenblik ervoor, nog geen woord was; dat er helemaal niets was, maar,
dat het eerste woord er in wel in potentie moet geweest zijn, en ook in
potentie, al wat uit dit eerste woord voortkomen zou, mijn geschrift, mijn blog
zoals hij er nu uitziet.
Kan
het, dat er altijd-altijd, in een Ergens dat er nog niet was, in potentie, een
begin van Universum was? En er uit dit begin, gekomen is al wat is, van in den beginne, wij inbegrepen?
We
gissen maar, gissen van waar we komen is de reden van ons bestaan.
12-07-2018, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-07-2018 |
Ãtre, Dieu et Cosmos ne sont qu'un |
Hoe ben ik er in 1981 ooit toegekomen het boek van Georges Lacroix: Théorie de la Dialectique cosmique[1]
te kopen, een boek dat nu al jaren
onaangeroerd is gebleven en dat ik een paar dagen geleden terug heb genomen,
lijk heel wat zaken terug genomen worden, zo maar, omdat is wat is.
Een dialectiek - een wijze van redeneren - die voor mij, voor een groot
deel niet te benaderen is omwille van de mathematische formules erin verwerkt
en de vreemde woordenschat die hij hiervoor gebruikt, maar dan toch een
baanbrekende bedoeling had omdat hij wilde:
Edifier une théorie de
lEtre, applicable non seulement à latome mais à tout lUnivers et en
particulier à lhomme dans la vie de tous les jours
Une théorie qui réside
davantage dans une grande rencontre se situant entre le père du Taoisme, Lao
Tseu et le père de la relativité, Albert Einstein, le flux cosmique.
Omdat wist hij er een intieme affiniteit bestaat tussen de mystieke
visie van het Taoïsme en de moderne fysica. (Hij was trouwens niet de enige,
ook Fritjof Capra in zijn Tao of
Physics, schrijft uitgebreid hierover).
Lacroix puurt hieruit zijn paradigma: Être, Dieu et Cosmos ne sont quun en ziet dit als een vorm van
religie om naar te leven. Een religie waar we grote nood aan hebben. Ik herhaal
me meer dan eens als ik hier verder over schrijf, maar het is eens iets anders
dan wat je dagelijks ontmoet in onze media, vooral wellicht vandaag.
Trouwens ik heb meer dan ooit het gevoel dat het leven ogenschijnlijk
stilstaat in mij, terwijl nochtans alles beweegt; terwijl de cellen van mijn
lichaam zich langzamer misschien, blijven vernieuwen. En ook ik weet dat
voortdurend andere gedachten ontstaan in mij, die ik niet opvolgen kan, die
zich lijk wolken wijzigen, wegdrijven en terug opduiken.
Maar, meer dan ooit ben ik bezeten om dit alles op te tekenen, gedachten
opspringend uit gedachten, lijk cellen geboren uit cellen. En aanwezig in mij
de idee van Lacroix en van zovele anderen, die ik maar blijf herhalen, elke dag
in een andere toonaard.
We zijn allen deel van de Kosmos die IS, van het grote ZIJN; deel van het oneindige en sublieme, deel en
schakel; we zijn de voortzetting van wat is, naar wat komt. Welke naam je er
ook aan geven wilt het binnenste zijnde, het Universum het uiterlijke, het
zichtbare. En beiden samen, elk deeltje ervan met zijn binnenste en zijn
buitenste, hoe minimaal ook, verbonden met elk ander deeltje ervan, één ineen
slingerende, ineen groeiende, ordenende beweging van het Zijn.
Lacroix noemt dit le flux cosmique, le produit de lEsprit.
Uiteindelijk, vanuit het oogpunt van het Zijn is er enkel beweging, is
het streefdoel van het Universum, in zijn totaliteit, niet de mens, maar de
Geest, zoals hij opduikt in de mens, waarvan we ons, als we maar willen, als
mens een idee kunnen vormen. De Geest die het binnenste is van het Universum, het
deel dat primeert, het deel dat Leeft en Heerst, het deel dat overleven zal,
alle materiële beelden die we er van hebben ten spijt.
Dit zijn zaken die ik
schrijf, alles in mij, wat is van de zee en de bergen , wat is van de velden,
van het licht en de luchten, bewegend, voluit. Ik maar wat geest zijnde.
[1] Georges Lacroix: Théorie de la
Dialectique cosmique, Editions Lauzeray international, 1979.
11-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-07-2018 |
Toetankhamon |
Ik vond het
nodig, dit verhaal, want het is er een, eens terug te halen uit mijn
geschriften van 2010, geschreven naar aanleiding van een artikel verschenen in
het nummer van National Geographic
Magazine van september 2010: King
Tuts DNA, unlocking Family Secrets, van de hand van Zahi Hawass, Egypts
head archeologist.
Op 4 november
1922 ontdekten de arbeiders van Howard Carter, in de Vallei der Koningen een
graf, dat na het openen ervan, de meest sensationele archeologische vondst
aller tijden worden zou, nl. het graf van Toetanchamon. De schatten in het graf
waren zo aanzienlijk en van een dergelijke aard dat de wet, wat betrof het
behoud van de bij opgravingen gevonden voorwerpen, gewijzigd werd en dat, de
van dan af gevonden voorwerpen, eigendom werden van de Egyptische Staat.
De details van
deze vondsten zijn voldoende gekend en werden regelmatig tentoongesteld. Maar
tot op heden blijven nog steeds de omstandigheden waarin de jonge farao, de
dood vond, onopgelost. Wel werd uitgeklaard wie zijn vader was, en als we het Zahi
Hawass en N. G. Magazine, mogen geloven, ook dat van zijn moeder.
Dit werd
uitgemaakt aan de hand van de DNA-analyse van de mummie van Toetanchamon en de
analyses van tien andere mummies van wie vermoed werd dat ze leden waren van
zijn nabije familie[1].
Onder de ongeïdentificeerde mummies
bevond zich dit van een mannelijk persoon, gemerkt als KV55, waarvan men dacht
dat het waarschijnlijk dit van Akhnaton zijn kon. Bij het
vergelijken van de DNAs was het team van onderzoekers: able to establish with a probability of better than 99.99 % that
Amenhotep III was the father of the individual in KV55, who was in turn the
father of Tutankhamun.
Verder
kon aan de hand van de DNA van haar ouders, Yuya en Tuyu, het graf KV35EL
(Elder Lady) geïdentificeerd worden als dit van koningin Tiye, de vrouw van
Amenhotep III en bleek ook, dat KV55 de mummie was van haar zoon Akhenaton, die
de vader was van Toetanchamon. En ook: that Akhenaten had
conceived a son with his own sister, the child would be known as Tutankamon.
Hiermede
schijnt alles gezegd wat het artikel betreft, maar niet voor mij. Het raadsel
begint nu pas, want de DNA-analyse heeft wel uitgemaakt dat Tutankamon geboren
is uit het huwelijk van Akhenaton en zijn zuster, beide kinderen van Amenhotep
III en zijn vrouw Tiye maar, wat indien men de uitslag van de DNA-analyse, in
plaats van deze van de zuster te nemen, deze van Tiye, de moeder, had genomen,
ware men niet even goed, zo niet beter, tot de conclusie kunnen komen dat
Tutankamon de zoon was van Akhenaton en
zijn moeder Tiye. Deze laatsten, buiten hun weten, gehuwd zijnde met elkaar?
Of,
zoals Sophocles ons leert: dipus gehuwd met zijn moeder, Jocaste, en de oude
Tiresias die uiteindelijk, na lang aandringen, aan dipus vertelt[2]:
Quil est de ses enfants et le père et le frère,
De la femme dont il naquit et le fils et lépoux
Et de la même femme tour à tour fécondée
De son père le meurtrier
Ik
zelf zou nooit deze vergelijking tussen Akhnaton en dipus hebben gemaakt, ware er niet Immanuel Velikovsky geweest
die op een schitterende wijze, een soort van detective roman uit de Oudheid heeft
gebracht met zijn dipus and Akhenaton[3],
waarin hij hoopte te bewijzen dat de geschiedenis van dipus die zonder het te
weten gehuwd was met zijn moeder, een kopie was van Akhenaton die ook, zonder
het te weten, zijn moeder huwde.
Het
verhaal van dipus was trouwens al gekend door Homerus. En George Steiner in
zijn Les Antigones[4]
vermoedde sterk dat het dipus-verhaal een geschiedkundige ondergrond moet
gehad hebben.
Ik
heb destijds, in september 2010, een e-mail gericht aan het National Geographic
Magazine, (ngsforum@ngm.com.), om hen hierop te wijzen en te vragen of het niet
kon, dat uit de resultaten van de DNA van Tiye en deze van Aknaton even goed
blijken kon, zo niet beter, dat niet de zuster maar Tiye de moeder was van
Toetanchamon. Maar hierop kreeg ik van
N.G.M. enkel een ontvangstmelding, meer niet, ze waagden het niet hierop in te
gaan.
Is
het belangrijk dit te weten? Voor velen helemaal niet, voor anderen, o.m. voor
Velikovsky was het en voor Robert De Telder is het van levensbelang. Het maakt
deel uit van hun herziening van de Egyptische chronologie. Mij hebben ze weten te
overtuigen, de geschiedenis van Akhnaton is voor een deel deze van dipus.
[1] Het waren deze van Toetanchamon, van Amenhotep III en van de ouders van
Tiye (vrouw van Almenhotep III), Yuya en Tuyu. Plus zes andere die geïdentificeerd werden
[2] dipe de Sophocle, dans la traduction intégrale de Gabriel Boissy, Robert
Laffont, Marseille MCM XLI, visa de censure 1410, 25 Août 1941.
[3] ISBN 0-385-00529-6, Doubleday & Company, Inc.
New-York, 1960..
[4] George Steiner, Les Antigones, Editions Gallimard, 1986
10-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-07-2018 |
Louis Pauwels, de vergeten Vlaming. |
Qui rate les aubes rate sa vie, een boodschap die Louis Pauwels de wereld in
stuurde en die me, nu al een eeuwigheid geleden, bereikte om me niet meer los
te laten en , te gepasten tijde te hernemen.
En, hij heeft gelijk. Getuige ervan hoe het
morgenlicht de nacht opslorpt, eerst zich vermengend met de duisternis en dan
plots, als de zon de horizon bereikt, in een ontploffing van licht, van kleuren
en koralen. Hoe dikwijls al heb ik dit meegemaakt, hier te lande, aan zee of in
de bergen. de dageraad, het ochtendgloren is meer dan een gedicht, het is een
symfonie, het is een wonder en dan ook, wist Pauwels, dat wie dit mist, niet heeft
geleefd.
Louis
Pauwels (1920-1997), was geboren in Gent, zijn moeder was een Gentse, zijn
vader heeft hij niet gekend. Hij werd opgevoed in Parijs, maar hij voelde zich
in hart en ziel, een Vlaming in Frankrijk. Hij schreef als een Fransman met
Vlaamse roots. In zijn Blumroch, waar hij het heeft over de Icaros van
Bruegel, schrijft hij :
Jaime Bruegel. Je suis flamand. Mon cur
flamand adore cette paix compacte, sy repose, sy dilate.
IK meen te weten waar hij deze zin over het
rateren van het leven opgeraapt heeft. Hij begint, schrijft hij, elke morgen,
zomer als winter met een duik in de zwemkom:
Pour moi qui plonge dans leau froide en toutes saisons, les heures du
matin ont des roses dans les cheveux, même en hiver. Quand je sors de leau,
jéprouve toujours lallégresse dexister
[1]
Ik kan aannemen dat hij zich, na zijn duik, oeverloos
vol adrenaline voelt en dat hij meewarig opkijkt naar zij die dit gevoel niet
kennen en bij hem, die gedachte regelmatig opduikt.
Als ik zijn werken overloop dan is het zeker niet
hij qui a raté sa vie. Integendeel
hij moet volgens mij gezien en gerekend worden als een grote Vlaming, een geboren
Gentenaar die, ingevolge de levensomstandigheden - zijn moeder huwde een
Parijzenaar - opgevoed werd in Parijs
en onvermijdelijk in het Frans schreef. Hier
bij ons is hij totaal miskend, in Frankrijk was hij een groot schrijver en
stichter van o.m. het tijdschrift Le Planète
en later van Question de.
Ik was geabonneerd op beide tijdschriften die mijn
visie op de wereld totaal hebben gewijzigd, die een ruimte hebben gecreëerd in
mijn gedachten die ik anders niet zou gekend hebben. Ik heb hem als dusdanig,
wat mijn vorming betreft, nog niet vernoemd, maar Pauwels vooral dan met zijn
tijdschriften, heeft in een grote mate de lijn van mijn leven bepaald, ik geef
er me nu rekenschap van.
Dankzij hem - en beide tijdschriften - verwierf ik
een uitzicht op een brede gamma van onderwerpen die ik anders niet zou gehad
hebben; kende ik de verwondering van het buitengewone, wist
ik dat er in het verleden dingen gebeurd zijn waarvan we niet de minste notie
hebben hoe ze ooit zijn tot stand gekomen, hij opende mijn geest op Gurdjief,
op Ouspenski, op Bentov, op Borges, op tal van feiten en gebeurtenissen waarvan
ik anders niets zou geweten hebben.
Ik had een kast vol met de tijdschriften van hem,
ik realiseer me nu ook dat het een bibliotheek was waarin een kennis lag
opgeslagen die al het normaal gekende ver overtrof. Het is een ramp geweest, al
deze werken/tijdschriften, bij gebrek aan plaats, te hebben moeten achterlaten op de Ajuinlei in Gent.
Louis Pauwels was iemand die de Nobelprijs
Letterkunde meer dan verdiende, maar die nooit heeft gekregen omdat hij,
volgens velen, allen droogstoppels, te fantast was. Maar wat is het dat ons het
meest voedt, is het niet het fantastische?
Wie hem nader wil leren kennen, Google weet er
alles over. Voor mij was hij in heel wat zaken een baanbreker. De lay out
alleen van Le Planète was er een
voorbeeld van.
[1] Louis Pauwels : Blumroch,
ladmirable ou le déjeuner du surhomme. Gallimard 1976
09-07-2018, 06:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-07-2018 |
De namiddagen |
s
Morgens overvalt me een nocturne van George Enescu, een componist (bijna) vergeten
tussen de duizend andere; een stukje muziek, een van het vele dat gestapeld
ligt, en opduikt uit de nevel van het verleden.
Ik
kende wel zijn naam, wellicht hoorde ik reeds muziek van hem, maar deze morgen
die niet is zoals de vorige morgens - en vraag me niet waarom - na de Egmont
Ouverture en andere muziek op Klara, een nocturne van George Enescu.
Ik
hou van de opening ervan, een warmte van klanken die je plots, onverwacht,
binnen voeren in de massa stilte die het verleden is.
Om
deze reden, om de indruk die deze cello klanken opriepen, zo dat ik het hier
optekenen moet voor later; dat ik het verwoorden moet, het een must zijnde, bij
het horen van de eerste klank ervan, zodat ik schrijven ging, in mijn akelig
geworden geschrift, deze woorden - ik hernam die later - op een stukje papier.
Daarna
waren er heel wat andere dingen die me bezig hielden, die zich wentelden omheen
de naam Enescu, was er de Romance van Antonin Dvorák, maar het was Enescu de
aanstoker voor een morgen klassiek. En waarover schrijf je dan?
Ik
had een vriend die bij het opstaan de tv aanzette, niet om naar het beeld te
kijken maar omdat hij, en wellicht ook zijn echtgenote, nood had aan de meest
klassieke muziek om aan hun ruim huis met ruime living, een diepere, bijna
mysterieuze, dimensie te geven. En in de namiddag, als ik hem soms bezocht, te
weinig weet ik nu, de muziek, in sourdine, onze gesprekken, zoals ik het nu
zie, kleurden of dan toch een inhoud meegaven, een betekenis in meer, iets
zoals het gevoel dat ik nu haalde uit de nocturne van Enescu, dat voldoende is
om lijk een rode draad, geweven te worden doorheen de dingen van mijn dag.
Ik
zeg er niet meer over , alleen dat ik die namiddagen met hem mis en dat het pas
nu is dat ik me realiseer, én dat ik zijn stem mis, én die namiddagen mis.
Veel
is er niet nodig om het volmondig te zeggen; misschien was het beter verzwegen,
misschien hoeft niet alles gezegd, maar Enescu trof ergens een gevoelige snaar
bij mij en dit op het meest gepaste ogenblik, opdat ik me herinneren zou, wat ik
mis en waarom ik het mis.
Nu
nog als ik door de velden naar de vijver rijd, of naar de vijver gebracht word,
denk ik er onvermijdelijk aan; is het alsof ik op weg ben naar een namiddag met
hem, gezeten voor elkaar in de veranda kijkend naar het schuiven van de wolken
boven ons en het spel van de eksters in het gras en een Lied van Mahler, of een una notturna van Luigi Dallapiccola op de achtergrond.
Is
het voldoende om te denken dat hij er nog steeds aanwezig is, dat we er nog
samen zitten, met een tonic in de hand, dat wat was, nog altijd is en er altijd
zijn zal?
Ik
denk het, Enescu moet geweten hebben dat het verleden voor een part nog altijd
het heden kan zijn; dat het eeuwige ervan zich afspeelt in een andere wereld
die we vroeg of laat kennen zullen, een wereld die al maar door dichter komt.
We
voelen er ons goed bij nu het geschreven staat.
08-07-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |