 |
|
 |
|
|
 |
03-03-2013 |
Opluchting |
Het
is telkens een opluchting als ik met mijn blog klaar ben. Alhoewel dit niet
iets is om te melden vanaf mijn hoogste berg hier - eigenlijk is het maar een
heuvel - maar als ik de heuvel beklim wordt het een berg.
Het
stijgen helpt me bij het schrijven, elke stap is een woord en soms komen die
samen in een vreemde rangorde die ik dan mee neem tot de top om gezeten in de
wind, die mijn vriend hier is, neer te schrijven op ongelijnd papier in een
klein notaboekje, schuin schrijvend van laag naar hoog zodat ik telkens uitkom met een
paralellogram aan tekst.
Zijn
deze gedachten waard geschreven te worden, is het hiermede dat ik de wereld ga
verbazen; Anthony op de plaats waar hij me leest, of al die anderen die me
lezen, thuis, hoger in het noorden, of lager, doorgedrongen tot Venezia?
Mijn
opluchting blijft dus beperkt voor iemand die het maximum beoogt.
Maar
vandaag zijn de luchten van een ongewoon type, de wind dringt door mijn
windjak, tot op mijn naakte huid, niet strelend vandaag, niet tegemoetkomend, maar
eerder ongenaakbaar hard en intrigerend, zoals de dingen die ik lees.
Zo
van een schrijver ik zei het al ik lees alleen nog over schrijvers en hun
boeken een filosófico, Javier Gomà,
die zich in een nieuw boek van hem: Necesario
pero impossible, of Nodig maar onmogelijk ontfermt over een in
vergetelheid geraakt concept, de onsterfelijkheid van de ziel.
Hiermede
bevestigt hij wat Borges schreef, namelijk dat de onsterfelijkheid een zaak is
die enkel nog de Spanjaarden interesseert.
De schrijver
heeft er vertrouwen in dat zijn boek zal geapprecieerd worden door agnostekers
als door niet dogmatische gelovigen.
Maar wat de
uitkomst van de onsterfelijkheid van de ziel betreft denk ik dat we beter het
resultaat afwachten van wat de kardinalen in conclaaf gaan beslissen. Zo, in
afwachting denk ik niet me te laten verleiden door het boek van Javier Gomà.
Zo las ik
gisteren ook het betoog van Hans Küng die hoopte dat na de Arabische lente er una primavera vaticana komen zou, al
vreesde hij ervoor dat het zo een vaart niet zou lopen en dat de macht van de Curie
die Benedictus XVI als paus had kunnen laten benoemen, stokken in de wielen
steken zou en dat het monarchistisch-absolutistisch regime van de Kerk, dat er
gekomen was na Gregorius VII in de XIde eeuw, niet zou gebroken worden.
Küng is de mening
toegedaan dat het pontificaat van Benedictus XVI er een was van mislukkingen,
dat hij er in geslaagd was de protestanten te mishagen evenals de joden, de
muzelmannen, de clerus van Latijns-Amerika, de vrouwen, de theologen-reformisten
en alle katholieken die de in het Concilie van 1962 voorgestelde wijzigingen
gunstig waren.
Aan deze
mislukkingen moeten toegevoegd worden de vele schandalen die de Kerk getroffen
hebben, om dan zeker de vatileaks
niet te vergeten die heel wat getuigenissen hebben bloot gelegd van de
machtsstrijd, de intriges en seksuele delicten die de Curia teisterden y que parece ser una de las principales
razones por las que Benedicto ha decido abandonar.
Ik zou nog verder
kunnen uitweiden over het artikel in El País van 1 maart uit The New York
Times. Maar van Hans Küng kan niet anders verwacht worden dan dat er een Paus verkozen wordt die de moed en
de visie zou hebben om totaal andere wegen in te slaan.
Wat die wegen
zijn is niet eenvoudig voorop te stellen. Zeker is dat de Kerk meer dan oog
moet hebben voor de progressie gemaakt door de wetenschap, al was het maar, wat
mij betreft, oog hebben voor, en ondergaan, het bestaan van zo iets als het
Higgs deeltje.
Ben ik nu
opgelucht, nu ik zo ver gekomen ben met mijn blog die ik in het begin heel kort
dacht te houden?
03-03-2013, 21:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-03-2013 |
Inspiratie |
Zij
die een boek willen schrijven zijn vroeg wakker en zitten neer in kamerjas voor
hun wit blad, klaar, zoals Hemingway klaar zat, om te verwerken wat hij de
avond ervoor had overgehouden om er de volgende morgen te kunnen mee verder te
gaan.
Ik
denk dat vele schrijvers dit zouden willen. Mij lukt het wel het vroeg
opstaan - in elk geval niet. Er zit, wat dat betreft, een loomheid in mijn
beslissen om de beelden en gedachten te kiezen die me bezoeken. Ook, en meestal,
omdat ze twee richtingen uit willen en ik slechts één richting kan inslaan:
blog of boek.
Zeg
ik als ik neerzit, wat wordt het vandaag? En soms wordt het niets.
Gisteren
gaf ik me de opdracht bij mijn leest te blijven, maar wat als je twee leesten
hebt?
Van
Amélie Nothomb weet ik haar ritme is één boek per jaar, alleen Brusselmans
produceert meer dat ze opstaat om vier uur om te schrijven tot ze uitkomt op
een punt met meerdere mogelijkheden en ze kiezen moet, rechtdoor, links of
rechts. Ze neemt meestal de weg rechts, de weg met de meeste mogelijkheden
zoals ze denkt, omdat het weg van God is.
Amélie
schrijft aan een boek, niet met omwegen zoals ik, ze schrijft naar de hoogte
toe of afdalend naar de vallei.
Ik
schrijf in de flank van de berg, gestadig op dezelfde hoogte. Ik schrijf in de
luwte van wat in de wereld gebeurt, geweld en oorlog, armoede en onderdrukking,
ziekte en honger. Het zijn beelden die ik onderga, kronkels van gedachten, maar
niets dat neerkomt op mijn blad, tenware ik het laatste beeld zou nemen, de
vrouw die, ik mijn dagblad betalend, haar centiemen-beursje had uitgeschud op
de toog om haar sigaretten te betalen.
Ik
ga aan de wereld voorbij om een andere wereld binnen te treden, één oog wijd
open, een ander die ik gesloten wil houden maar er niet voldoende in slaag,
ware er niet de zee die me overweldigt.
02-03-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-03-2013 |
De Weg |
Kun
je afwezig blijven bij wat er op het vlak van de economie en financiën gebeurt
in de wereld: in Italië, Spanje en Griekenland, in België, in Europa. Kun je
stoppen met het lezen van de vele e-mails
die je binnen krijgt over de torenhoge staatsschuld van de eurolanden en welke
de gevolgen kunnen zijn binnen afzienbare tijden voor de Euro, wat ook Van
Rompuy moge verklaren?
En
wat heel wat meer is, kun je voorbijgaan aan al wat je leest over honger en oorlog,
over verkrachting en zelfmoord-praktijken? Nu,
je houdt het wel in het oog maar het dringt niet door tot onder je vel, het is
maar wat schaduw, het licht valt meestal op wat verteld wordt over schrijvers
en hun boeken, of over kunstenaars en hun werken en je luistert als de
gelegenheid zich voordoet, naar Pierrot
Lunaire van Schönberg,
want de weg die je nog met hart en ziel bewandelt is de weg van kunst en literatuur.
Maar
alles samen genomen, je kunt het niet laten, je blijf de zinnen onderlijnen die
je niet vergeten wilt omdat ze je passen en ook andere die je niet passend
vindt; zaken die je later denkt te zullen lezen, maar zelden nog ter hand zult
nemen.
Houd
het zo, oude man, in kleine oases wordt je stem gehoord. Spreek verder met
gedempte stem en zonder al te veel geflonker. Je doen en laten is zo minimaal,
niet waard om te worden uitgebazuind.
Zo,
blijf bij je leest, laat de wereld aan je voorbijgaan, schrijf over wat
je schrijven wilt, de dagen komen, de dagen gaan, de zon zal schijnen of
verborgen blijven.
Weet,
de lente meldt zich aan, blijf geborgen in je woorden, de tijd heeft je in zijn
greep. Je leven is herleid tot het vullen van lijnen om op het einde van het
blad terug te kijken, even maar, en denken dat het goed was, zoals gezegd wordt
van de Schepping in de Bijbel.
01-03-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-02-2013 |
Een zesde |
Een
zesde van het jaar van mijn 85ste jaar - schoof voorbij. Gelukkig
dat er iets van overblijft, gelukkig dat ik mijn dagen gevuld heb met woorden
meer dan met daden zodat ze niet ongemerkt bleven, zodat elke dag een stempel
meekreeg, een indruk van wie ik was of wat ik dacht.
De
volgende stap, of maand, zal het een vierde zijn en daarna een derde en zo
verder. En is het niet meer aan mij om aldus te rekenen het zal aan de wereld
zijn. En het zal niets betekenen, er wordt nimmer een stop geplaatst, nimmer
een herademing voor niemand.
De
jacht op de dagen die komen blijft open. Voor mij is en blijft het een jacht op
woorden, wondere woorden om te verbazen, en verbazen wil ik maar al te graag.
Woorden
om je te treffen in het diepste van je gedachten en er even te wonen, even je
mijn warmte te geven, je te benevelen, te verrassen, te verheffen, te op te
hemelen als mens op deze aarde.
Ik
sta op om je te schrijven en ga slapen na je geschreven te hebben, een snoer
van dagen, een snoer van woorden, een woordenwereld waarin ik je onderdompel
keer op keer, alsof het mijn opdracht was me opgelegd, nadat ik van Saramago,
om hem nog eens te noemen en er daarna over te zwijgen, leerde uit zijn cuaderno hoe het kon en moest.
Met
de nadruk op het 'moeten' is het daarna geworden. En ik zeg het vrank en vrij,
het is geen blok aan mijn been meer, het is een geluk dat ik heb. Het enige,
meest verhevene dat me rest om levend ouder te worden.
Ik
hoorde dat Christian de Duve die de negentig moet voorbij zijn een nieuw boek
uit heeft. Misschien zal ik het lezen als ik nog de tijd vind om te lezen.
Wat
of wie ook, hij is een man naar mijn hart die andere klemtonen legt als hij
schrijft: Les innombrables apparences de
la matière ont été réduites à un petit jeu de particules et forces élémentaires.
28-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-02-2013 |
'Maar hij steeg niet naar de sterren' |
Ik
ben terug waar de zee zich onvervaard op de rotsen stort. Ik las er vanmorgen
de woorden die ik er achterliet, de woorden op de steen, waaronder de urne met
de as van Saramago, in het hart van Lisboa,
met zicht op de Taag, werd ondergebracht.
En
ik was minder dan ooit gelukkig met deze woorden voor een deel, wellicht door
zijn echtgenote, gehaald uit de allerlaatste zin van zijn Memorial do Convento, zijn boek over de bouw van het volumineus klooster
in Mafra waar ik ooit was.
Het
is een zin, alhoewel passend voor Saramago, die mijn ogen vochtig maakt, omdat
ik dacht dat het anders mocht, dat het anders kon:
Mais não
subiu para as estrellas,
se a terra
pertenecia.
Maar
hij steeg niet naar de sterren,
tot
de aarde behoorde hij.
Terwijl
ik dacht dat hij terug tot leven kwam als zijn boeken in de hand genomen worden
en hij gelezen wordt. En vooral dat het zeker niet de zin is die ik wens op de
steen die mijn as bergen zal, wel zou ik schrijven:
Hij
steeg op naar de sterren,
wat
hier nog rust is wat as die overbleef.
Denkend
aan wat ik las over de jonge farao die als een jonge eend opsteeg naar het
sterrenbeeld van Orion, waar ik ook vertoeven wil.
En hier,
op mijn plaats van altijd, is van de zee het boek dat ik lezen blijf. Zin na
zin, beweging na beweging, die ik volgen blijf op dezelfde plaats waar ik eens,
eens in de tijd die niet is, bij stormweer, duidelijk, zo duidelijk de stem van
mijn broer heb gehoord die me toeriep, Karel
ik leef, ik leef. Waarom zou ik het
niet blijven zeggen?
En
nu kijkend, mirando, binnenin de
beweging van de golven die de beweging
van het Zijnde is. En niet begrijpend wat was en wat is en wat hieruit
voortkomen moet.
Niets
ervan begrijpend, nada. Luisterend
naar de fluisterstem in mij, de glinstering van water in mij, van water over
mij, de beweging van de Kosmos over mij.
Omdat
ik eerst en vooral als geest geboren ben, geleefd, gehoopt en ik stijgen zal
naar de sterren als hét Moment er is.
Mijn
beste Saramago, het is hier dat ik wou zijn om die laatste zin van jou te lezen
en je te zeggen hoe onterecht die is.
Toch
schrijf ik je naam in alle geluiden van de zee, omkleed ik je met mijn inhoudelijk-zijn.
Beroer ik je met de witte schuimlijn die van alle zeeën, alle oceanen, die van
je eeuwigheid is.
Ik
ben niet meer van de aarde als ik hier kom, Ik ben van de Geest die Kosmos is.
Het is naar die Geest dat ik keren zal, dit kan niemand me ontnemen.
De
wind jaagt door de paginas van je boek dat ik meebracht vanmorgen, alsof jouw
geest het was, niet jouw nadas. Je
leeft als ik je lees en je zult blijven leven als ik je lees, alle nadas van de nadas ten spijt. En je weet het al.
Je
bent bij deze opgestaan, je resurrectie is voltrokken. Ik heb je hier ontmoet
in de geluiden van de zee over mij en in mij, de geluiden van de wind dwars
door je woorden heen.
Mijn
vriend, Saramago, ik schreef het al, je sterft niet de dood, je sterft het
eeuwig leven.
27-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-02-2013 |
Ruusbroeck |
Een
hele tijd geleden schreef ik hier, in San JuanAlicante, een bundel gedichten
onder de vorm van een poëtisch diario,
een dagboek in dichtvorm, geïnspireerd op artikels in El País, op een boek van de atheïst Michel Onfray en een ander van
de theoloog Enrique Miret Magdalena.
Heel
wat dagen zijn hierover heen gegaan, eens voorbij, amper een handvol. Maar
ogenschijnlijk, de grote gemoedsrust die ik toen kende is niet meer deze van
nu.
Vandaag,
gezeten op de plaats waar ik in feite nooit ben weggegaan bestormen de
herinneringen me terug lijk de golven tegen de rotsen hier. De zee is nog
altijd de grote levende en ik voel me nog steeds opgenomen in de oneindigheid
van lucht en licht en water, terwijl in mij plots een vers van Ruusbroeck,
opduikt dat ik overneem uit wat ik ooit schreef, in mijn tekst over het Inferno van Dante:
alle dinghe sin
mi te inghe
ic ben
so wid,.
Heb
reeds vroeger vooropgesteld dat ik de zekerheid heb dat het levende Universum,
een soort Ego hebben moet dat er was van in den beginne, dat er misschien zelfs
reeds was vóór alles begonnen is.
En
ik keer terug naar de idee van Ruusbroeck: ic
ben so wid omdat ik ook, hier, staande op de hoogste berg, midden de
eerste bloemen uit de dorre rotsen opgerezen, het impact heb gevoeld van de
oneindige oneindigheid van het Universum dat ik een fractie van een ogenblik
houden kon, en deze flits van oneindigheid zich wentelde en keerde in mij.
En
ik vraag me af of Saramago, de schrijvende Saramago, wiens boeken ik hier
achterliet, voor wie metafysische gedachten twijfel-ogenblikken zijn, of hij nimmer
dit gevoel heeft gekend waarbij de oneindigheid zich opende, een kort
ongrijpbaar ogenblik?
Ik
vermoed het maar het kan evenwel dat hij dit gevoel anders en veel nuchterder
dan ik, heeft geïnterpreteerd.
En
nu, wat is er nodig, opdat ik, schrijvend over zee en luchten, over golf en
beweging, over licht met water gemengd dat zilver is, dat gouden is - het licht
dat God is zegt Lorca - opdat ik terug opgenomen worde in dit licht, om meer
geest dan lichaam te zijn.
26-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-02-2013 |
Wat van mijn boek is, vervolg |
Nu
is van deze merkwaardige dag de avond gevallen, de tinten in de tuin zijn
blauwgrijs geworden en gezeten in de gloed van de brandende haard herleest hij wat
hij na zijn bad in het wilde aroma van het bos geschreven heeft. Hij vraagt zich
af of hij eens te meer niet te ver is gegaan, geen te hoge vlucht heeft genomen
en dan ook en vooral of hij met deze woorden geen vrienden kwetsen zal waarvan
hij weet hoe diep hun geloof geworteld zit. Zelfs al heeft hij bij hen soms
bemerkt dat de diepte van hun geloof soms met twijfel besprenkeld wordt.
Maar
hij is tot het besluit gekomen dat de geest van de middeleeuwen verloren ging;
dat het religieus-kosmische van de gotische kathedralen onbegrepen achterwege
werd gelaten, geen aandacht meer krijgt omdat de wereld van vandaag geregeerd
wordt door het materiële, door het zichtbare.
Het
Latijn werd geschrapt en vervangen door de taal van het volk; de Gregoriaanse
gezangen, waarin misschien wel de wortels van de gotiek gelegen zijn en die
ons raakten in de geest, werden vervangen door gezangen zonder sfeer, zonder
draagkracht; de priester houdt de rug gekeerd naar het oosten, terwijl hij
vroeger, toen voor de mens het onzichtbare zichtbaar was, duidelijk wist dat alle
krachten uit het oosten kwamen en dat hij het was die deze krachten opving om
ze door te geven aan zijn gelovigen. Of
de woorden van de mis te accuraat geworden nu en het dagelijkse brood voor de
geest dat we vragen, want dat hebben we het meest nodig, bereikt ons niet meer. Weliswaar
ook omdat we niet ontvankelijk meer zijn voor de woorden en omdat de denkende,
levende mens, de naar spiritueel voedsel hijgende mens in een stroomversnelling
is terechtgekomen waarin het materiële en het tijdelijke de bovenhand hebben.
Hoe
komen we hier nog levend uit?
25-02-2013, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2013 |
Wat van mijn boek is. |
Midden
in de nacht, gewekt door een jagende wind om het huis en in de bomen was hij opgestaan
omdat er beneden een deur open en dicht sloeg, zo dacht hij toch. Het geraas
was lijk een wild gezang van vreemde krachten die het huis bestormden, alsof
het spoken waren, stemmen en kreten uit het verleden die deze plaats opnieuw
kwamen opzoeken. Hij had een zwaar wollen deken om zich geslagen en was gaan
neerliggen op de sofa voor de haard, luisterend naar de geluiden in de haard.
Lang had hij wakker gelegen denkend dat het huis heen en weer bewoog over hem,
denkend dat het beter was op te staan en te schrijven, maar hij was er niet toe
gekomen en was in slaap gevallen.
Hij
ontwaakte bij het eerste licht uit een vage droom, die hij onmiddellijk totaal vergat.
Hij dacht aan een zin van Louis Pauwels uit zijn Blumroch: Qui rate les aubes, rate sa vie. En plots kreeg het licht in de kamer een stem die hem
naar buiten riep. Ongewassen en ongeschoren en
zonder te ontbijten trok hij mantel en botten aan en was hij buiten in de kilte
van de morgen.
En
hij wist dat, nu de wind was gaan liggen, dit het grote moment was van de nieuwe dag, in het eerste licht
dat tussen de bomen hing, de luchten weerspiegeld in het water van de bijna
dichtgegroeide vijver met de stenen bank waar hij zat te schrijven in de lente
en de zomer, tot ver in de herfst.
Wat
doe je hier nu? verweet hij zich.
Het
is mijn bad dacht hij, het is de sprong van Louis Pauwels elke morgen, zo zomer
als winter in het water van zijn zwembad, en dit bos is mijn morgenbad, ik moet
het meer doen, heb al genoeg geslapen in mijn leven, heb er de tijd niet meer
voor.
Houtduiven
vlogen op uit de bomen en het bos opende zich. Langs een modderige wegel, die bestrooid
lag met stukken hout en enkele omvergewaaide canadabomen drong hij binnen in de
geborgenheid ervan. Hij dacht aan het begin van de Divina Commedia, wat als
ik blijf verder gaan, dacht hij, wat als ik uitkom bij een heuvel en deze wil
opgaan zo dat de steunende voet steeds
de laagste is, of wat is de betekenis van dit fameuze vers
van Dante?
Zware
winden hadden de aarde geopend en de rottende bladeren omgewoeld en de lucht was
gevuld met de geur van humus en hout. Hij dacht, dit bos hier is mijn gebed,
mijn verbondenheid met de levende natuur, mijn verbondenheid met wat niet te
noemen is, maar dat dit bos is mijn gezel, is mijn wereld hier, tastbaar
aanwezig. Het is een tastbaar gebed zonder woorden, zonder lofzangen, zonder
wierook, zonder brandende kaarsen, het is de adem en de geest van de kosmos.
Hij
wist dat dit een zin was die hij zou neerschrijven eens aan zijn tafel gezeten,
deze zin over een tastbaar gebed zonder woorden, misschien had hij deze zin
reeds opgetekend. En het zal wel dacht hij, je kunt niet blijven nieuwe zinnen
uitvinden. Maar zijn ganse wezen was erin opgenomen, hij was licht en humus en
het geruis van de wind als het geluid van de planeet Aarde, suizend, met hoge
snelheid in haar baan om de zon.
Het
eeuwige in de geest van de mens, de geest die leefde in het Woord dat in den
beginnen was en het Woord levend in de geest van de mens. Al weet hij niet hoe hij
dit, over ruimte en tijd heen, op een andere wijze formuleren kan.
Het
is en groot begin voor deze dag. Hij zit op een goede golflengte. Hij vermoedt
heel sterk dat het Woord van Johannes, het Woord was van een in het Grieks
denkende en schrijvende auteur, geïnspireerd door Plato en Aristoteles en vele
anderen. Die allen heel wat gemeen hadden met de ideeën van Egyptische
priesters, met ideeën komende uit het Oosten, de ideeën van Lao Tzu, die wist
dat alles ontstaan is uit Tao en niet
anders te omschrijven is als Tao. Of het Woord dat niet anders te omschrijven
is dan als het Woord.
En
hij weet in alle poriën van zijn geest dat dit een begin van waarheid is, of
dan toch een begin van de waarheid is, die kan neergeschreven worden als, alles is ontstaan uit Tao of alles is ontstaan
uit het Woord.
En de Oosterse herkomst van die eerste zin
van Johannes wordt nog versterkt door het feit dat de beschrijving van het
Hemelse Jerusalem uit de Apocalyps, een afspiegeling is van de mandala van het
Paradijs van Vaikuntha, de hemelse woning van Vishnu, zoals het beschreven
staat in de Skanda Purâna.
Het parallellisme van deze mandala met de beschrijving
van het Hemelse Jerusalem is te frappant en het is het nog meer als beide
teksten vergeleken worden. Dit weet hij omdat hij Titus Burckhardt las
wiens boek hij ontdekte in la chambre des
preux van die oude chalet in Grimentz, dat kleine (spiritueel) dorpje in de
Valais.
En
dacht hij, is er wel een grotere zin om een boek, welke het ook moge zijn, te
beginnen, als: In den beginne was het
Woord. Au commencement était le Verbe. In the beginning was
the Word?
Hij
kan deze zin omschrijven als in den beginne was er de onhoudbare drang om te
ontstaan, om materieel open te bloeien. En deze drang is gebleven. Het
Universum dat nog steeds wordende is, is er het teken van, het teken van het
Eeuwig Bewegende, het teken van wie of wat maar al te gemakkelijk God wordt
genoemd.
Titus
Burckhardt : Symboles, Recueil dEssais, Arche, Milano 1980, p.29.
24-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-02-2013 |
Kleinburgerlijk |
Kan het dat ik, na
jaren schrijven, nog iets nieuws te zeggen heb en is het niet dat ik in een
cirkel schrijf, hernemend wat reeds geschreven stond?
Ik vermoed dat
mijn poëtisch verhaal van gisteren een bewerking was van wat ik reeds gedacht
had te schrijven of zelfs al geschreven had. De afstand tussen denken vandaag
en soms schrijven jaren erna is flinterdun, vooral dan met de jaren er tussen,
herleid tot de tijd van een paar dagen. Of, wat gisteren gebeurde, vandaag de
indruk meekrijgt dat het jaren geleden gebeurde en wat jaren geleden gebeurde
overkomt alsof het pas gisteren was.
Ik moet het al eens
gezegd hebben, en het ligt klaar om opgenomen te worden in mijn boek, het verhaal
van de appel die ik plukte laat in oktober, hoog in de boom, de allerlaatste
Jacques le Bel van het jaar, waarvan ik nu nog knik hoor als ik hem van de tak
af trok en hij kleverig in mijn hand lag. Een gebeuren dat de jaren, de eeuwen
heeft getrotseerd en die me is bijgebleven.
Maar vraag me
niet hoe mijn dag van gisteren is verlopen tijdens het middagmaal met de
vrienden aan de Leie en ons gesprek over, ja over wat eigenlijk?
Wel herinner ik
me nog het lachend, deugddoend gelaat van Roger, een vriend, een gezel die me
sprak over mijn blog dat hij elke morgen las. Maar over de rest, niet zo veel
meer, ware er niet het Leielandschap geweest en het stille vloeien van water,
en de open beemden met de Canadese ganzen en een eenzame reiger; en ja ware er
de niet Remi geweest die met zijn zonen gejaagd had op herten en reeën in zijn
bos en een week of zo ervoor gaan jagen was in het zuiden van Spanje. En ja er
was ook Paul en het boek dat hij gelezen had van een Syrische vrouw en wat ze
vertelde over de Koran en over Mohammed.
Het komt terug
allemaal als ik even mijn geheugen ga aftasten. Maar ik herinner me ook dat ik
tussenin aan het denken was hoe ik mijn blog van de volgende dag, vandaag dus,
zou opvullen en pas heel laat eraan begonnen ben omdat er ook voetbal was op
TV. Wat me ook vandaag is overkomen en ik ben blijven zitten op mijn zelfde
plaats maar nu om te luisteren naar een uitvoering op de BBC van de vijfde
symfonie van een man die me duurbaar is, Shostakovich, zoals zijn muziek me
duurbaar is, zoals de Russische literatuur me duurbaar is, omdat het niet alleen
een groot land is maar in evenredigheid ook grote schrijvers en grote
componisten heeft geproduceerd en dat in omstandigheden die we amper vermoeden,
Sholokov, Pasternak, Victor Grossman en noem maar op. Grote kunstenaars voor
een groot volk. Ik durf er niet aan denken als ik aan het schrijven ben in mijn
zo beperkte landelijke ruimte. Begrijp je dan dat ik mijn ruimte zoeken moet in
de geest wil ik niet ten onder gaan aan kleinburgerlijkheid
23-02-2013, 00:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-02-2013 |
Toen het nog zomer was. |
Toen
het nog zomer was: haar hand had een takje dwergvarens geplukt uit de muur
omheen het kerkhof. Om te drogen in een oud boek, zegde ze, haar blote voeten
in het warme zand, haar lippen paarlemoer om te kussen.
Al
lang al wou hij haar vertellen van Paolo en Francesca, van hij die nooit van
mij nog scheiden zal, maar algemeen was het geweten: de wind wist het, het
takje varens wist het, haar hand die hij hield, en zoals zo dikwijls, woorden
waren overbodig.
Waarom in een oud
boek, vroeg hij.
Een oud boek zijn
oude woorden op oud papier, zegde ze. Uit respect voor de schrijver van het
boek, voor wat nog kleeft van de geest van hem in het boek, de geest van hem
die ik bestuiven wil met de sporen van de jonge varens. Nieuw leven geven,
zegde ze, bevruchten, zegde ze. Hij zal het wel weten waarom.
Ze liepen naast
het korenveld. Kraaien over hen zoals de kraaien over het laatste schilderij
van Van Gogh. Alsof het haar hart was dat hij hield, droeg hij haar sandalen. Hij
zag alles wat er te zien was, de toren van de kerk boven het koren uit, de
donkere lijn van het bos, de windmolen met de gebroken ramen. Hij zag wolken in
wolken schuiven en hij steeg met de leeuwerik, hoger dan al de keren dat hij
leeuweriken zingend had zien stijgen. Het was een grote dag.
Hij haar toen
binnendroeg, over een smal open wegje in het koren, haar toen droeg tot in het
midden van het korenveld, waar de leeuwerik hen zag. Tussen wolken stuifmeel
hij haar droeg. Hoe licht ze was. En toen hij haar neerlegde, haar
takje dwergvarens nog in de hand, lijk de aarde van hier ze was, open ze was, ontvankelijk.
Vanmorgen,
komende uit zijn droom, dacht hij het schuiven nog te horen, de halmen tegen
elkaar aan, en het was hierover dat hij schrijven wou. Over het stille,
blijvend schuiven van de geurende korenhalmen in het wondere licht en over haar
met haar takje dwergvarens dat ze drogen wou in een oud boek. Het was hierover dat
hij schrijven wou en over stuifmeel en over nog heel wat meer. Maar het was
te ongewoon.
Al had het weinig
zin vanmorgen, hij schrijvend, terug te keren naar dit ene precieze gebeuren
dat ooit was, of misschien niet was, of het in gedachten dat het was.
Vreemd dat hij hier over schrijven wou.
22-02-2013, 00:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-02-2013 |
Noodzakelijk Fragment |
Dan
op een morgen is de sneeuw gekomen, dwarrelden de vlokken lijk woorden door de
lucht, en heeft hij in een ruk, geschreven in zijn dagboek:
Het komt er op aan tijdens de
dag, het hoofd vrij te houden om te doen wat moet gedaan, en tussendoor bewust
of onbewust binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen om er het
Onnoembare in feite het Noembare dat niet te bepalen is - af te tasten. Daarna,
de avond en een deel van de nacht vrij te hebben om te zeggen wat er van is.
Vele jaren heb ik nodig gehad
om een humus aan gedachten op te tekenen, een humus waaruit ik nu kan putten om
op te stijgen in woorden; om een (wankel) verhaal te halen uit de dagen die
waren en deze verhalen te sublimeren en op te tekenen als de uitkomst van vele
kleine als grote, gebeurtenissen, onverwachte als verwachte, ingebeelde als
reële die er alle op gericht waren opdat ik hier vandaag, in dit red diary
ook het product van de omstandigheden - aan het schrijven zou zijn om ergens
uit te komen of niet uit te komen; om woorden samen te brengen die sommigen,
maar velen zullen het niet zijn, dan lezen zullen, wellicht niet met de
aandacht en de inzet die ik er voor over had, wat maar normaal is.
Dit is dan mijn stelregel, mijn
toonaard, bezig zijn zoals ik bezig ben, of het leven dat ik leid naast mijn
leven. Terwijl ik ook de woorden indachtig ben van een belangrijke uitgever in
dit land over de publicatie van boeken, namelijk dat vandaag nog enkel
hapklare boeken worden gepubliceerd en dat er geen ruimte meer wordt gegeven
aan het mijmeren en ik aldus ten volle bewust ben dat mijn mijmeringen niet
de minste kans maken de buitenlucht te zien.
Maar als ik dingen geschreven
heb en nog schrijven zal die ik meende te mogen, te moeten schrijven, dan
zullen ze - zelfs indien mijn manuscript terecht zou komen op een marktkraam
aan de Sint-Jacobskerk - hun sporen hebben uitgestrooid, en zullen de gedachten
die ik formuleerde, een eigen leven kennen, ongeacht of ze gepubliceerd werden
of niet. Ze zullen de ruimte binnendringen en er zich verspreiden, zoals een
parfum van rozen en lavendel, ze zullen opgevangen worden door anderen en hun
werk doen, zoals het gebeurt sinds eeuwen.
Zeg ik, Ugo, dat mijn boek
eigenlijk hier begint.
21-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-02-2013 |
Homo sapiens, sapiens |
Ik
lever strijd op drie fronten, mijn dagboek, mijn blog en mijn lange tekst, mijn
boek. En er is geen ontwijken aan, elke dag sta ik in de eerste linie en kan ik
het gevecht met het woord niet ontwijken.
IK
zal er maar niet over piekeren. Het is zo en het zal zo blijven en eigenlijk
wil ik het zien als een zegen.
Wat
ik nog zeggen wou, na al wat ik reeds gezegd en geschreven heb. Ik heb al
genoeg gefilosofeerd in mijn leven opdat ik het vandaag even over een andere
boeg zou gooien en binnen treden in een soort virtuele wereld, deze van de
kwantum fysica die ons een wereld voorschotelt wars van alle hoogdravende filosofische
beschouwingen over wat de mens is, hoe hij denkt en handelt, en hoe en naar wie
of wat hij op zoek is.
En
dit zoeken dat een eigenheid is geworden van de mens, was reeds een stap in de
goede richting om later, hopelijk uit te komen in de wereld van de kwantum
fysica, de wereld van het minimale, van het onzichtbare, de wereld achter de
wereld, die al altijd is ingeschakeld geweest in ons dagelijks bestaan zonder
dat we er ooit enig besef hebben van gehad en die we nu nog steeds niet
begrepen hebben.
Het
is de volgende stap die de mens te zetten heeft, de stap naar een grotere
spirituele geaardheid, naar de homo sapiens, sapiens, die Teilhard de Chardin op het oog had. Een mens die we nu
nog niet machtig zijn te omschrijven in woorden omdat die woorden nog niet
gevonden zijn.
Het
is dus wachten op de mens die gegroeid uit de aap, over de mens heen, evolueren
zal naar de nieuwe mens, de spirituele mens, tenware we de andere richting
zouden inslaan en terugkeren naar het stadium waaruit we zijn opgestaan.
De
wijze waarop de mens, omwille van de vorm en aard van zijn gehechtheid aan Allah, in bepaalde landen afgeslacht wordt
als dier, is weinig hoopgevend wat zijn of onze evolutie betreft.
20-02-2013, 00:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-02-2013 |
Orde op zaken |
Heb
op anderhalve maand slechts 45 paginas geschreven van mijn boek. Bij een
dergelijk ritme heb ik meer dan een jaar nodig om uit te komen met een eerste
versie, of twee jaar voor mijn boek volledig af te werken.
Anderzijds
zijn mijn Fragmenten te lang om deze als blog in te loggen. Ik ben er zeker van
dat niemand deze lange blogs leest zoals ik hoop dat ze zouden gelezen worden.
Ik ben dus verkeerd bezig en ik had het moeten weten.
Voortaan
houd ik blog en boek gescheiden alsdan kan ik me beter concentreren op wat ik
schrijf en duidelijker waar ik heen wil.
Als
er niet gereageerd wordt stop ik van 21 februari af met De Adem van de Dagen
en krijgt je nu en dan een korte passage ervan onder vorm van Blog.
Ondertussen,
ben ik begonnen met een schifting te doen in mijn boeken. Er zijn er te veel.
Alles
van en over Dante zal ik houden, alles van Gilliams, Rilke, T.S.Eliot; alles
van Paul Claes, van Stefan Hertmans, van George Steiner; zeker Kafka, zeker
mijn King James versie van de Bijbel, zeker en zeker Cervantes,
Marie-Madeleine Davy, Saint John Perse, Hölderlin, Velikovsky (al zijn er heel
wat), Borges zeker, Fabre d'Olivet, Bede, Pasternak, Soltsenitsin, Victor Grossman.
Moet
ik nog verder gaan?
Dan
zit ik verveeld met een collectie Troisième Millénaire, Question de,
Aeon, die ik node weg doe. En
dan mijn dagboeken, wat met mijn meer dan dertig dagboeken die niemand meer
lezen zal, maar die ik ook niet graag in vreemde handen zie overgaan.
En
dan wat op PC en laptop op de harde schijf staat, op memostick? Wat dan wel
leesbaar is en waar ik minder zorg heb dat ze in vreemde handen zouden komen,
tenminste zo ik de tijd vind om dubbel gebruik uit te schakelen.
Heb
dus heel wat werk voor de boeg, maar het is tijd dat ik orde op zaken stel.
19-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-02-2013 |
De Adem van de Dagen (18) |
Hij
schrijft maar, niets kan hem weerhouden, hij zit boordevol woorden, rijpe,
rijpende, groene, woorden nog op komst. Zijn leven is één lang woord.
Hij
durft bekennen hoe gek het ook is voor velen maar hij gelooft in het
bestaan van een spiritueel veld in de kosmos; hij gelooft zelfs dat de
zichtbare kosmos er de materiële vorm van is; hij gelooft zelfs dat de
materiële vorm zonder betekenis is, niet meer dan ons lichaam van betekenis is
voor onze geest, dat alles geest is, een onovertroffen massa minimale
minimaalste deeltjes Higg deeltjes voegt hij er gewoonlijk aan toe - waar we
na de dood opnieuw in opgenomen worden, hetzij als entiteit, hetzij totaal versplinterd.
Hij
heeft er maar een vaag begrip over maar
hij is overtuigd dat de dood niet het laatste is. Deze gedachte levert hem een
soort geruststelling op.
Hij
stelt zich de vraag of hij bij leven, een braakliggend stuk grond is geweest, ofwel
of hij bij leven soms, het gevoel heeft gekend, al was het maar voor een
fractie tijd, een kathedraal te zijn geweest?
Hij
had niet gedacht hier op uit te komen, des te meer er een woord is van Hugo
Claus dat de ronde deed, over de kathedraal van Reims waarvan Claus vond, zo
vertelde Mulisch toch, dat de kathedraal moest gedynamiteerd worden.
Het
zal wel niet de kathedraal zelf geweest zijn die Claus gedynamiteerd wou zien,
maar wel haar betekenis, de Kerk er achter. Echter heeft Claus er ooit
over nagedacht dat de kathedraal het hoogst kosmische bouwwerk is geweest dat
de mens, die leefde, nadacht en werkte in de XIde,
XIIde
eeuw, heeft geconcipieerd en de durf en de kracht heeft gehad, zijn geloof,
zijn inspiratie zijnde, zijn idee uit te
bouwen.
Hijzelf
zag de eerste kathedralen als gegrondvest in de aardstromen en opgetrokken tot in
de geheime krachten omheen de aarde. De kathedraal fungeerde aldus als een
athanor, het werktuig van de alchemist, om deze geheime onzichtbare krachten
over te brengen op de mens om hem te verheffen tot meer geestelijk-mens.
De
wereld vergeve het hem indien hij de diverse elementen van de kathedraal verkeerd
zou hebben geïnterpreteerd, maar zijn bedoelingen zijn zuiver, en als ze zuiver
zijn dan is het omwille van de kwantum fysica, waar hij niet zo veel van
begrijpt, maar toch voldoende om te weten dat het een reële wereld is achter de
wereld die we kennen.
Zijn
geestelijk leven is aldus niet veel meer geweest dan het opvolgen van wat hij
las bij anderen en te trachten er een eigen betekenis aan toe te voegen, steeds
wachtende op het terloopse, zijnde het plots opduiken van een beeld, een
gebeuren, en het impact ervan op zijn gedachtenwereld.
Het
is dit dat zijn levende bron is waaruit alles ontstaat nu hij met de jaren,
meer toe gespitst is op het zijn, dan op het doen ook het boek dat hij
schrijft, wat fout is misschien - dat het gevolg van het jarenlang bijhouden
van een dagboek, waarbij het volstond het dagboek te openen, de pen te nemen en
te schrijven. Over wat hij schrijven zou wist hij pas op het ogenblik dat hij
de pen neerzette.
Hij
ontkomt dus niet aan de boeken die hij gestapeld heeft. Niet dat er zovele
boeken zijn als hij zijn boekenkennis vergelijkt met deze van George Steiner,
ook deze van de Stefan Hertmans van bij ons, dan is hij een ongeletterde - maar
toch bezit hij er enkele die toereikend zijn om hem te helpen. En telkens hij
er iets zou aan ontlenen wil hij het overgenomene te situeren, tenminste zo hij
er zich nog bewust van is dat hij het ontleend heeft.
Zo
is het beeld van de boom die in potentie aanwezig is in de zaadkorrel, herkomstig
van Augustinus die door Fabre-dOlivet wordt geciteerd en wel in verband met
het, vóór de zevende dag, in potentie aanwezig zijn van hemel en aarde. Een
toestand die Augustinus ook vergelijkt met de toestand van de zaadkorrel waarin
aanwezig zijn: de wortel en de stam, de
kruin, de vruchten en de bladeren.
Of
ook nog bij Izthak Bentov, als deze schrijft dat zaad en boom dezelfde
informatie bevatten, een ervan heeft de vorm in potentie de andere is er de manifestatie
van.
Deze
bronnen, Augustinus en Bentov, - en er zijn er vele andere - zijn deel van hem:
hij kan ze aanhalen en aanvullen om beter nog het mysterieuze van de krachten
van het Woord, in en over hem, te belichten. En als hij terugkeert naar wat
Bentov zegt dat zaad en boom identieke informatie bevatten is dit dan niet het
beeld, is het niet de zuivere metafoor voor Woord en Universum?
En
elke dag verschijnen honderden boeken en, in allerlei tijdschriften honderden essays
en columns. Er worden zovele teksten geschreven, waarheden verkondigd, en
waarheden herleid tot nieuwe waarheden. Onmogelijk alles bij te houden, de
wereld ligt ermee bezaaid en elk zaaisel brengt nieuwe vruchten op, goede of
minder goede. Wat doorkomt wordt, lijk de stukken van een puzzel naast elkaar
gelegd en waar het kan in elkaar geschoven tot een soms totaal ander beeld.
Aldus
is het landschap van de geest zoals dit van het Universum, een bewegend
landschap. Vloeit alles in elkaar, gegevens in nieuwe gegevens of wat van de
geest is getroffen door de schicht van een andere geest, of geest in geest tot
een altijd verder schuivend tasten naar de waarheid van het zijn, al heeft
hij geen idee wat met die waarheid bedoeld kan worden.
En
als hem soms gevraagd wordt waar hij zo intens mee bezig is dan is zijn
antwoord dat hij zoekende is naar een waarheid die enkel in het onzichtbare, het
immateriële, die enkel in het domein van het metafysisch-transcendente kan
gezocht worden en nergens anders. Waarmede hij bevestigt dat deze zoektocht,
zijn verder leven vullen zal.
Hij
wil dus zijn dagen beschieten met woorden die zijn zoektocht zullen bevolken.
Hierbij helpe hem de bewegende, scheppende krachten die in alle geledingen van
het omringende aanwezig zijn en die ook binnen in hem hun tentakels hebben
vastgehecht.
18-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-02-2013 |
Omdat |
Omdat
in het licht
ik ademend
lig, de ogen dicht
van in den
beginne al, omdat het licht zo
sprekend is,
en ik
erover verhalen wil.
En tot het eind,
een vadem
lang,
de woorden
die ik
schreef en niet schreef,
die ik dacht
en niet dacht,
die ik sprak
en niet sprak,
een vadem
lang,
een kraal
van tekens
en van
niet-tekens
uit mijn
hand gevloeid
of weg
gebleven.
Tegenwoordig
nog
in het
stoffelijke ondergebracht,
nog even
verblijvend.
Wat ik ben
daarna,
wat blijven
zal van mij,
wat is en
blijven zal,
van mij:
de geest van
mij,
open zwaaiend,
open
zwermend,
je rakend,
met mijn
voelhorens.
Je weet het
niet misschien.
maar in het
licht,
ik de ogen
dicht.
En niet de
dood je sterft,
het eeuwig licht
je halen komt.
Een vreemd gedicht dat ik schreef, mijn nalatenschap aan woorden die meer dan woorden zijn: gedachten die ik nog gevangen houd voor een tijd om er later over te beschikken. Onder de sterren zijn de nachten koel in dit land, je weet het en toch laat je je verleiden. Je weet ook dat al deze blogs nutteloos zijn en toch voeg je er elke dag een aan toe, hoe lang nog?
17-02-2013, 05:52 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-02-2013 |
Tijd en boeken. |
Het
ritme van de tijd is een hels ritme, niet op te volgen, amper bij te houden.
Tijd schuivend in tijd, alsof hij niet zou zijn, inbeelding zou zijn, gebaseerd
op het wentelen van de aarde in haar baan om de zon en wij wentelend van
ogenblik in ogenblik alsof enkele het nu zou bestaan en niet de tijd, niet de
tijd, nooit de tijd.
Of
het 'nu' van de eerste zin van een gedicht dat ik nimmer schrijven zal zelfs al ken ik de laatste zin, maar nog niet de ogenblikken tussenin, ik die zinnen nooit
gebruiken zal, omdat ik mijn wankel hart het moe ben woorden te zoeken, op
te halen uit wat was of niet was of had kunnen zijn.
Ik
het moe ben omdat niets meer gaat, niets meer komt, niets meer verrukt, niets meer
verbaast. Ik, verankerd in het warme bed en er blijven wil, voor een lange
tijd.
Dit
is dan geen gedicht, al wou ik er een schrijven, al wou ik openingen laten
tussen mijn woorden, al wou ik, lijk Gilliams, schrijven over mijn hand dat
een warm vogelei had geroofd.
Maar
dit kan niet meer, er is voor mij niets meer te roven en zeker geen warm
vogelei. Had ik eraan gedacht, laat in de herfst, een mispel had ik kunnen
rapen in de tuin van het Gevaert museum dichtbij. Maar ik heb er niet aan
gedacht, er was dit Blog dat me parten speelde en blijft spelen en ik de
realiteit van de dingen meer en meer ben gaan vergeten.
Ik
sluit me ook meer en meer op, binnen mijn Blog, lees geen boeken meer, heb er
de tijd niet voor. Al dacht ik aan Luigi Pirandello en aan zijn Sei personnagi
in cerca dautore, dat ik liggen heb tussen de hoop boeken die ik op zij heb
gelegd omdat ik ze, mettertijd, niet veel verder bewaren wil. Er zijn er te veel
om te bewaren nu ik (bijna) niet meer lees.
16-02-2013, 00:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-02-2013 |
De Adem van de Dagen (17) |
Dit alles is deel
van het grote zinderende leven dat hem steeds blijft doorkruisen. De siddering
van wat gekomen is uit het Alfa-punt en hem voeren zal over de dood naar het niet
te bepalen gans Andere.
Hoe kan hij deze
fuga van het woekerende leven die keer op keer doven gaat in de herfst, en in
de lente lijk een vloedgolf het land overspoelt, hoe kan hij dit alles omvatten
in woorden, wetende ook dat, in het
licht van de niet meer te tellen morgens die hij bewust heeft beleefd of
roekeloos heeft ondergaan, zijn lichaam ook niet ontsnapt aan het ritme van de
natuur.
Hij dacht nog: Hugo
Claus vermocht dit te beleven. Hertekende dit, in zijn gedichten, in het
barokke van de woorden die Claus zo plukken kon, die zo uit hem opwelden en die
hij nam zoals ze kwamen. Woorden die schreeuwden van poëzie, niet zo zeer door
wat ze te zeggen hadden dit was T.S. Eliot - maar door de klank ervan, de
vorm ervan, het ongewone ervan, het passende, verrassende beeld ervan.
Hij gaat slapen met
deze zin. Hij denkt is het wel zo, overstijgt Claus het ritme van de natuur,
overtreffen zijn gedichten het in en over elkaar vloeien van zomer en herfst,
van winter en lente. Is het dit fenomeen dat eigen is aan de poëzie van Claus?
Hij, Ugo, zal dan
begraven worden onder een steen die zijn naam zal dragen, en een grafschrift dat
hij nog schrijven moet, waarbij hij het grafschrift benaderen wil dat hij vond
in een boek over de Romaanse architectuur en cultuur in la Provincia de Burgos:
Soy lo que
serás;
lo que eres en el tiempo fui:
ora por mi, te ruego.
Ik
ben wat jij zult worden;
wat
jij nu bent was ik eens:
bid
voor mij, ik vraag het je.
Hij vraagt echter
niet te bidden voor hem, al zal hij het zelf wel onvoldoende gedaan hebben.
Maar de belangrijke momenten in zijn geestelijk bestaan waren een wandeling naar
en binnenin wat niet te noemen is.
Hij zal evenwel
niet zoals Rilke, begraven worden, zijn grafzerk leunend tegen de muur van een
Romaanse kerk, maar hij vraagt zulks niet, hij wenst enkel dat zijn naam
verlengd wordt naar wat hij schrijft op een dag zoals deze.
*
Het impromptu van
de hoge winden om het huis, winden die van verre komen, van landen en van
oceanen. Hoge winden in de bomen die zijn hart beroeren, die hem beelden brengen,
blijven brengen: vader, moeder, broer en vrouwe, afscheid nemen.
De tijd,
omzwachteld door de tijd, de enige levende en hij die erin geborgen zit,
meegenomen. De tijd die hij was en is, hij, Ugo, zoals hij genummerd getekend
staat in vele registers, ergens in kasten of in kamers of op harde schijven,
zijn naam uitgeschreven voor altijd alsof hij enkel naam was, drie lettertekens,
een te weinig, of drie te veel, en te zijn wat hij in feite is, niet zoveel, de
verlatenheid zelve en hoge winden die hem wegnemen zullen en niets nog blijven
zal van dit gebeuren hier, dat hij zo koestert, dat hij omlijsten wil met woorden
als guirlandes, enkel de tijd zal blijven, de grote levende tijd.
Wat hij nu ook
weet, omdat plots een naam opduikt, de zachtheid van een blik in hem geboord,
dat hij bemind heeft en dat de voren die dit beminnen in hem getrokken heeft
nog open liggen.
Bevreemdend is, en
dit wordt hem duidelijk, bevreemdend is dat hij het waagt al deze zaken nog op
te zoeken in deze wereld waar de miserie van afdruipt: een door elkaar schuiven
van gewapende conflicten, van uiteengereten lichamen, van corruptie en
uitbuiting, van kinder- en vrouwenverkrachting, van hongersnood, van
natuurcatastrofen.
En dichter bij hem,
het gebazel van de politiekers die zonder het minste schaamrood dit land waar
hij geboren is en opgegroeid, inspiratieloos hebben achtergelaten door
destijds, onder meer, een openbare schuld te laten groeien tot een niveau dat
een last genereert die een rem betekent voor tal van noodzakelijke
investeringen en een belastingdruk oplegt die boven het normale uitstijgt.
Terwijl ondertussen,
langzamerhand het westen overspoeld wordt door een golf die in zich de kiemen
draagt, eigen aan wat kenmerkend was voor onze veertiende, vijftiende,
zestiende eeuw en hij zich de vraag kan stellen, hoe lang nog een Koningin
Elisabethwedstrijd voor viool of piano, als hij donker gebaarde mannen hoort en
wat ze, honderdvoudig gemeend, te zeggen hebben?
Dus, hoe lang nog
Shostakovich, Beethoven, Bach, Mozart? Slaapt de politiek in het westen, is hun roes van
eeuwenlange heerschappij dan blijven hangen, hen verblindend tot het te laat zal
zijn, of is het al te laat?
Gepaard gaande met
de terugloop van het geloof in de waarden van de Kerk, is dit het doembeeld dat als
een donderwolk naar het Westen drijft of vergist hij zich schromelijk, en zijn
er nu reeds, komende uit het Oosten, voldoende tekenen die ons leren dat het
wel zo een vaart niet zal lopen?
Hij hoopte altijd dat
onze samenleving niet geraakt zou worden in haar diepste worteling, daar van
waar de levenssappen van de geest opborrelen en waar zijn queeste, de tocht
naar zijn eeuwigheid, zich situeert. Je kunt immers de mens niet binden aan
woorden, wie of in opdracht van wie ze ook moge geschreven zijn en die, nu de
bladen ervan vergeeld zijn, niet mogen
gewijzigd of anders geïnterpreteerd worden.
Maar het is vandaag
dat hij leeft en al de dagen die nog komen moet hij verder op de weg die hij
heeft ingeslagen. En als hij spreekt en schrijft dan weet hij, dat een boek
waarin geen spoor zou te vinden zijn van de binding van de mens met zijn
kosmische essentie, hoe minimaal ook, geen waarde heeft, alleszins niet voor
Marie-Madeleine
Davy
maakt hem dit duidelijk als ze schrijft: il est impossible denvisager
lhomme coupé de sa profondeur dorigine divine.
En om het nog
duidelijker te maken, hij vond in het boek van Davy, een dagbladknipsel uit Le Monde, de toespraak van Saint-John
Perse, gehouden bij de overhandiging van de Nobelprijs voor Literatuur, waarin
hij had onderlijnd: la grâce poétique,
létincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain, waarmede
Saint-John Perse de zin van Davy kruiste.
Dit waren woorden
die hij koesterde. En er waren er nog die hij vond in hetzelfde interview van
Eric Edelmann met Marie-Madeleine Davy, overgeschreven uit een boek van
Christian Jacq, een gedachte van Hermes Trimegistos:
Pense être partout en même temps, dans la mer, la terre
et le ciel; pense que tu nes jamais né, que tu es encore embryon, jeune et
vierge, mort et au-delà de la mort. Comprend tout à la fois, les temps, les
lieux, les choses, les qualités et les quantités.
Hij herlas de zin
en hij dacht de wind nog heviger dan voorheen, hoog in de bomen, jagend over
het huis dat dit de essentie is van de goddelijke vonk in de menselijke
silex. Zo denk, of doe een poging te denken dat je een deeltje van die God
bent, dat je overal aanwezig bent, dat je alles begrepen hebt.
Hij kan het nog,
het is nog deel van zijn vrijheid te denken wat hij denken wil en openlijk het
neer te schrijven in een klare zuivere taal. Het was niet altijd het geval,
Dante wist hoe verdoken hij zijn gedachten kenbaar maken moest.
Zullen wij het nog
weten of zal het nog nodig zijn het te weten, ooit eens overspoeld?
Hij schrijft maar,
een gekheid is het maar hij gaat verder één boek te willen toevoegen aan de
massa miljoenen boeken die er opgestapeld liggen in al de bibliotheken van de
wereld om gelezen te worden.
15-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-02-2013 |
Vermoeid op 85 |
Ik
weet dat er vóór dag en dauw heel wat geschreven wordt, dat nooit, of dan toch
uiterst zelden, het licht zal zien, en is het niet vroeg in de morgen het zal
laat in de nacht gebeuren. Zo heeft hij die schrijft in een etmaal twee
momenten die hij koestert en waaruit hij kiezen kan, omdat die - hij het licht
schuwend soms - vruchtbaar zijn.
Want
voor het witte blad gezeten, sluit zich de wereld en stapt hij een totaal andere
wereld binnen, zoals de reiziger in de woestijn die een oase betreedt en
neerzit onder de palmen om te schrijven; of iemand in de bergen, aan een klein
bergmeer ik ken er zo een - om de weerspiegeling te zien van de besneeuwde
bergen aan de overkant, tot er een steen in rolt die losgekomen is, zodat hij
zich aan het schrijven zet om te verhalen over hoe het vroeger was, op een
andere plaats en in een andere tijd.
En
rust kent hij niet, zelfs al lijkt hij vermoeid, rust kent hij niet, zijn pen
houdt hem in leven en hij onderwerpt zich aan het woord dat blijft komen, dat
hem opjaagt.
Wie
is het die hem zegt dat hij op 85 niet mag stoppen, zijn schop afkuisen zoals hij hoorde
van zijn vader op het einde van de dag, zijn boeken gesloten houden en laten
vergaan onder het stof?
Hij
vertelde het al, of heeft hij het maar gedacht, maar wat maakt het uit een boek
minder of een boek meer, een boek met zijn naam er op of zonder zijn naam, als
het er geen tien zijn?
En
toch, hij blijft opstaan in het midden van de nacht om te volbrengen wat moet
worden volbracht.
14-02-2013, 03:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-02-2013 |
Waar ik sta. |
Waar
ik sta, sta ik nergens, alles moet nog gebeuren. Maar dit gebeuren kan even goed
naar binnen als naar buiten, dit was het geval in mijn blog van gisteren, de
inhoud ervan was totaal nieuw en strookte niet met wat er aan vooraf ging, het
was alsof deze plots opstond uit, ja waarom niet, uit de nog smeulende as van mijn
geest. Deze maakte een vreemde sprong, maar de stroom van gedachten was niet te
stuiten.
Zo,
als deze passage 16, haaks staat op de rest van wat vooraf ging, dan is het
omdat al deze delen, laat me ze Fragmenten noemen, later van plaats verschuiven
kunnen; is het omdat, zoals ik thans begonnen ben aan mijn driehonderd paginas
ik heb er amper veertig vandaag op het einde zal bestaan uit vele van dergelijke
Fragmenten die ik dan, bij de afwerking, ofwel zal laten zoals ze gekomen zijn,
ofwel herschikken zal als het me nodig lijkt.
In
elk geval, al deze Fragmenten ontstaan uit de gedachtenwereld van Ugo en hebben
dan toch dit gemeen met elkaar. Misschien ook wijzig ik de titel ervan in Fragmenten
uit wat voorbij is.
Dit wou ik
toevoegen aan de vreemde stroom waarop mijn woorden soms drijven. Weet dat
gemakkelijk anders is, en ook dat wat geschreven staat deel uitmaakt van mijn zoeken
naar vaste grond om op te staan.
13-02-2013, 06:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-02-2013 |
De Adem van de Dagen (16) |
Tussen het pak Lps,
onderaan de Luikse bollenkast, dat nog altijd geen andere plaats gevonden had -
Lps die hij weg wou maar het dan toch niet over zijn hart kreeg ze weg te doen
die hij nu klaarlegde om te verhuizen naar de zolder, Schuberts opus 959, een pianosonate met Christoph
Eichenbach, een Lp die hij lange tijd geleden ten geschenke had gekregen van Guy
O., een vriend, die op de cover ervan een dedicatie geschreven had: to the man with the esoteric talk.
Waarom Guy dit toen had geschreven wist hij niet,
wellicht omdat hij over dingen sprak waar anderen het nooit over hadden. Maar het
gebeurde naar aanleiding van een recital in de stad, met een Russische pianist,
waarvan hij zich de naam niet meer herinnerde. En toen het Andante kwam, zittend
naast Guy, schoten plots zijn ogen vol tranen, en toen hij even later in het
geniep, de tranen wegveegde zag hij dat ook Guy, in een zelfde mate geroerd was
geweest.
Achteraf waren ze een glas gaan drinken in een bar,
de plaats to be in die tijd, waar hij
ooit een kort gesprek had gehad over De val van Icarus, het schilderij van
Brueghel, met niemand minder dan Hugo Claus, en waar hij diezelfde avond of
nacht geschaakt had met een jonge dame, een vriendin van Guy.
Het leven is een aaneenschakeling van kleine
gebeurtenissen die grote gevolgen kunnen hebben, niet te voorziene gevolgen
kunnen hebben en die schaakpartij had gevolgen want enkele tijd later bezocht
hij met haar de floraliën en deelde hij met haar het bed.
Maar het was dit niet dat hij nu vertellen wou. Hij
wou enkel zeggen dat je, op een bepaald ogenblik in je leven, op een bepaalde
plaats, verkerend in een bepaalde emotionele toestand, een blik ontmoet, een
lach, een mond om te kussen en dat je zes maand later, of een jaar later gehuwd
bent met die blik en die lippen, voor het leven.
Dit gebeurde nu precies niet met die schakende
dame, maar het gebeurt elke dag, elk ogenblik en het is op deze wijze dat zijn
huwelijk was tot stand gekomen. Maar ook hierover vertelt hij niet verder. Maar
je hebt je appartement in de stad, een klein ingesloten ding en op een morgen
neem je de trein naar de hoofdstad en op die trein heeft een reiziger voor jou,
een dagblad achtergelaten op de plaats waar je gaat neerzitten en op het
ogenblik dat je het opneemt valt je oog op een openbare verkoop van een oude
hoeve in je geboortestreek en het gebeurt dat je zes maanden later eigenaar
geworden bent van die hoeve én met een grote open haard én met een zware Luikse
bollenkast, én met een schuur met ploeg en kar en wanmolen, zaken die de vorige
eigenaar ter plaatse heeft achtergelaten, én met een ovenhuisje.
En het gebeurt ook, en dit is misschien een
achterlaten te veel geweest of een ruggensteun van het lot - dat onderaan in
die kast, juist boven de bollen waar de kast op steunt een vooruitstekende rand
is, waarvan je op een dwaas ogenblik vaststelt dat het een schuif is, een geheime
bergplaats, een eigenschap van vele oude kasten, waar je tot je verbazing een
boek ontdekt met zwart couvert en je leest: Fabre-dOlivet, La Langue Hébraïque restituée, Delphica.
LAge dHomme.
Er
zijn boeken en boeken, en boeken over boeken maar die dag, staande voor die kast,
heeft hij het boek geopend en is hij beginnen bladeren. En dit werd een
ontmoeting, niet met een vriend of een vrouw maar een ontmoeting met een boek,
een boek dat in zekere mate zijn leven veranderen zou, in die zin dat het hem
een andere kijk zou geven op het ontstaan van het Universum.
Hoe leest men een boek dat geen
roman, geen levensverhaal is; hoe wordt men geleid doorheen een boek dat je
overhoop haalt geschreven door een subtiele en sublieme geest, bijna
tweehonderd jaar geleden.
En je leest het 'Bereshit bara elohim', je leest het in den beginne schiep God, de eerste woorden van Genesis, van de
eerste tien hoofdstukken van Genesis,
ook nog de Kosmogonie van Mozes genoemd,
in een totaal nieuwe Franse én Engelse vertaling uit het Hebreeuws.
Deze versie was intrigerend voor
hem. Hij kon wel niet oordelen over de preciesheid van Fabres vertaling maar
het verwonderde hem, in deze vertaling van het begin van de XIXde
eeuw, elementen te vinden die dicht aansloten bij de Big Bang-theorie, en hem
daarenboven steunde in zijn geloof dat alles uit het Woord herkomstig was.
Het was niet de vertaling als
dusdanig die hem interesseerde maar wel de vraag die onvermijdelijk gesteld
moet worden, wat was er vóór de Big Bang,
wat was er vóór het ontstaan van het Universum?
Fabre-dOlivet heeft geen nood aan
een antwoord op deze vraag maar merkwaardig is wel dat we in zijn vertaling
lezen dat het scheppingswerk zich in allereerste instantie situeerde in de
geest van Elohim waarbij deze begint met het opmaken van een soort van
blauwdruk van wat hij denkt te doen om dan, de zevende dag en niet vroeger,
uit te voeren wat hij gepland had.
Lezen we trouwens niet in de
Willibrordus-bijbel: Op de zevende dag
bracht God het werk dat hij verricht(!) had tot voltooiing.(Genesis 2, 2).
Volgens Fabre dOlivet en later
zou hij de bevestiging hiervan lezen bij Paul Nothomb - heeft Elohim zes
dagen lang over alles nagedacht en heeft hij de schepping pas de zevende dag
in gang gezet.
Gezien - maar dit voegt hij, Ugo,
eraan toe - de schepping van het Universum nog steeds aan gang is, loopt deze zevende dag nog altijd door.
Met dien verstande dat Elohim zich heeft teruggetrokken omdat, eens het
startsein gegeven, elke tussenkomst van Hem, elke bijsturing van Hem, overbodig
werd: het Alfa-punt van het Universum doorlopend in een lang gerekte evolutie
naar het Omega-punt dat door Hem, in potentie al bereikt is.
Als Ugo zich de vraag stelt wat er
was vóór de Big Bang dan is er maar
één antwoord dat hij halen kan uit het werk van Fabre, dat er, van in den
beginne een Universum in potentie was, zijnde de blauwdruk van Elohim - zoals
ook in potentie aanwezig zijn, de gebeurtenissen die zijn leven zullen uitmaken
in de dagen die komen.
En hij weet deze visie bevestigd
door Ilya Prigogine die in een interview verklaarde:
Pour moi, la transition entre le pré-univers et
lunivers est avant tout un problème de passage du vide, qui contient déjà des
particules en puissance, à des particules réelles.
Of, de overgang tussen het
pre-Universum en het Universum van nu, is voor alles, het probleem van de
overgang van de leegte, die reeds potentiële deeltjes bevat, naar reële
deeltjes.
Er zou dus, als hij Prigogine volgt
geen schepping hebben plaatsgehad, enkel een overgang van een Universum in
potentie, de blauwdruk van Elohim - Prigogine noemt dit le vide(potentiel) - naar het reële Universum.
Hijzelf kan hierbij nog bedenken dat
in een fractie van tijd vóór de Big Bang (die nog geen tijd was), onwrikbaar,
alle verwevenheden, alle evolutieprocessen, alle wetten, onveranderbaar, in
deze blauwdruk aanwezig waren en dat het Universum voor eens en voor altijd
ontstaan moet zijn op het ogenblik van de
bevruchting - of was het een zelf-bevruchting - waarbij het Woord, zich
voor het eerst openlijk gemanifesteerd heeft.
Hoort dit nu wel thuis in het boek
dat hij schrijven wil. Hij denkt het. Het verhaal maakt deel uit van zijn ontdekkingen
van boeken even belangrijk als de ontmoeting met mensen - die hij gedaan
heeft; maakt deel uit van de spirituele, religieuze weg die hij bewandeld
heeft, veel meer dan het verhaal van gebeurtenissen uit zijn leven. Zo ervaart
hij het toch.
En nog, wat de Bijbel betreft en de
eerste Latijnse vertaling ervan heeft hij niet de indruk dat deze geschreven
werd, noch vertaald voor de mens die meer dan twee millennia later leven zou. Voor
die mens is er nu, of men het aanvaardt of niet, de Bijbel van de New Physics
die zich situeert op de grens van de metafysica.
En Christian de Duve
zegt ons duidelijk que la nouvelle physique nous dit quil faut
dématérialiser la matière of, dat
de nieuwe fysica ons leert dat de materie van haar stoffelijkheid moet worden
ontdaan.
Dit
betekent dat de idee als zouden we van stof zijn, een beeld is uit onze
zichtbare wereld, een beeld dat verschrompeld wordt door de onzichtbare wereld
van het elektron en andere, niet te bepalen, niet te beschrijven, meer dan mini-minimale
deeltjes Higgs misschien de stoffelijke deeltjes van de geest.
En
meer nog, als we thans weten, dat de om haar as roterende aarde met een
onvoorstelbare snelheid in haar ellipsbaan om de zon, de zon gegrepen tussen de
miljarden zonnen van een wentelende Melkweg, en deze wegschietend tussen
miljarden andere melkwegstelsels, dat dit imago te overrompelend is opdat we de
aarde nog kunnen aanvaarden als het centrale punt ervan, met, zoals ons geleerd
werd, een aandachtig toeziende, controlerende God erboven.
De
Nieuwe Fysica suggereert ons dat, in het Woord, in het begin aanwezig, het op
komst zijnde Universum verscholen lag, dat deze aanwezigheid in potentie, zich materialiseerde.
Het
grote wonder is dat het gematerialiseerde Universum in beweging is en in
beweging blijft, samengehouden in een immens Krachtenveld, dat het Veld van het
Woord is en dat de beweging erin, het
duidelijke bewijs is dat het Woord IS en levend is.
Dit
zijn zaken die weinigen aanbelangen, maar hoe kan hij anders dit gesprek met
zichzelf gaan inleiden. Want aangekomen waar hij zich thans bevindt, is zijn
leven een lange monoloog geworden, een queeste naar de reden en het doel van
zijn mens-zijn.
Het
is en het wordt een voorbereiding op het ogenblik van zijn dood. Is het immers
niet het weten dat ons lichaam sterven moet dat ons kenmerkt als mens, en dat
ons sterven een nog grotere vraag oproept, of er, après avoir rendu lâme, of na de teruggave van onze ziel, onze
wankele ziel onze spirituele binding met het Al - nog iets in meer is?
12-02-2013, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |