 |
|
 |
|
|
 |
20-04-2012 |
Elegie |
Een
dag
was
ook de tijd niet meer,
het
licht was uit en eeuwigheid
het
ogenblik.
Herinneren
we ons, Marc, mijn vriend,
we
waren zonder ouderdom,
bewust
van binnen en van buiten
doordrenkt,
en dronken van het leven.
Wisten
we de Leie verderop,
meanderend, met meerkoeten,
met
aalscholvers, de beemden langs,
de
huizen en de dorpen.
Wisten
we in die vrij gelaten tuin van jou,
de
meesjes ondersteboven.
Herinneren
we ons
die
zomers, de zon, de wolken, de wind,
de
regen, de bramen en de varens
en
er boven uit de kreet:
die
het Universum was
in
totale totaliteit, kerend, draaiend
in
en over ons en wij, wij ingetogen.
En
nu de greep in de keel
die
dichtgesnoerd, de tijd die niet meer is
en
niet meer komen zal.
Hoe
zullen we het noemen
het
gevoel van samenzijn,
gedachten,
niet meer nodig te verwoorden,
wijsheid
die ons handen waren toen.
En
zij die bleven,
de
late wijn religieus geschonken
en
in de flonkering ervan
de
beeltenis gezocht, gevonden
van
wie ging en van wie nog na zal komen.
Elegie,
uit
ons hart gevloeid, je vastgehouden,
toen
de tijd niet meer vast te houden was.
20-04-2012, 23:50 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-04-2012 |
Old men |
Ik
ben altijd een explorer geweest, een zoeker, een vinder soms. Heb altijd
getracht binnen te dringen in die vierde dimensie, in een dieper beleven van
mijn dagen, zoals het bij T.S. Eliot
geschreven staat:
Old men ought to be explorers
Here and there does not matter
We must be still and still moving
Into another intensity
For a further union, a deeper communion
Dit is mijn leven
geweest, ben er zelden van afgeweken al wist ik dat wat ik vinden zou niet
noodzakelijk de waarheid was, dat die waarheid misschien zelfs niet bestond of
als ze bestond niet te begrijpen was, noch door mij, noch door iemand anders.
Ik ben een duiker geweest
naar wat binnen de dingen leeft. Niet wetende waar ik
beginnen moest, niet wetende waar ik aankomen zou. En hoe dieper ik dook hoe
verder ik me verwijderde van wat er te vinden was. Ik zit gewrongen in een
kafkaiaans gevoel dat me overhoop gooit. Maar alles wel overwogen weet ik, en
dit is belangrijk, weet ik dat ik onderweg ben, niet heb gestopt onder een of
andere boom, wachtend, maar uitkijkend naar wat op mij afkomt, in vertrouwen, of het nu hier is of daar, het
positieve dat ik beleef is mijn onderweg zijn naar een grotere
levensintensiteit, gedragen en gevoed
door een diepere vereniging met wat IS, met wat verborgen is. Dit is niet
altijd zo, integendeel dergelijke ogenblikken zijn eerder zeldzaam maar ze zijn
opvallend omdat ze er torenhoog boven uitsteken.
*
Ooit
schreef hij aan zee zijn plaats op de rots is er leeg nu, al is hij er nog in
gedachten, al hoort hij nog de zang van de golven en de wind - een gedicht over
het herderstasje, la bolsa a pastor,
een onooglijk plantje vast geankerd in
de dorre aarde. Een klein wit dingetje, wat bloem, bevrucht door de wind
misschien en tot zaad gekomen zich uitzaaien zal om te overleven, de manifestatie
van het grote leven in het kleine. Een onopgemerkt gebeuren dat tekenend is
voor het onopgemerkt zijn van vele dingen. Op het niveau van het herderstasje
is de bevruchting het summum dat het overkomen kan. Maar wie denkt er aan bevruchting
bij zo een klein nietig ding.
En
hij beseft dat ook zijn leven zich ontrolt en dat zijn gebeuren niet veel meer
is dan wat gebeurt met het herderstasje, opgemerkt alleen misschien door
enkelen.
Zijn
dag komt dat zijn bevruchting deze van de geest - zal stil vallen, op het
einde van een regel misschien, of afgebroken middenin een woord, maar het zaad,
het woord dat hij naliet zal zich uitzaaien, zoals dit van het herderstasje, in
een tijd die voor hem geen tijd meer is, maar het met-lineffable-gevulde is, dat het wat-binnen-in-de-dingen is.
Datgene wat we niet wagen een naam te geven. Soms.
19-04-2012, 00:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-04-2012 |
Ooit |
Boeken en de nachten lang, en wegdromen terwijl je
woorden leest en je dromend het boek verlaat: een lichaam naast jou, warm en
slank, dat je omknellen kunt als je wandelt met haar omheen de vijver met de
eenden die erop neerstreken, in de herfst of in de lente. Of een dag dat je
waart met haar op het verlaten strand met de meeuwen en de schelpen en het water
rollend tot aan hun voeten, en de strakke wind, onbewust van wat komen kon en kwam.
Hij kan er evenmin van los als hij s namiddags
neerligt op het bed, het venster open, de meesjes en de merels en de mussen, en
het in gedachten zomer is en ze beiden diep in het korenveld zijn
binnengedrongen en zijn hand geschoven onder haar half open bloes, een kleine
godin die ze toen was. En omdat ze niet wachten konden, omdat het leven zo
overrompelend was, zo tintelend, zo bruisend, het gouden stuifmeel dwarrelend
over hen en zich mengend als om hen te bevruchten.
Terwijl de leeuwerik opsteeg die ze volgen konden
en de leeuwerik hen zien kon : het golvend korenveld een vlek midden de
akkers en de weiden en zij beiden, klein en beweegloos, tussen het rood van de
papavers en het blauw van de korenbloemen, ademend met het koren, ademend met
de aarde.
Zovele kleine, herinneringen die hem
bestormen terwijl hij ze neerschrijft en andere die staan te dringen om
opgenomen te worden. Hij het medium zijnde langs waar de essentie ervan, de
sappen ervan, de zaadcellen ervan, zich opnieuw openbaren kunnen.
Hij denkt, als ik dit alles neerschrijf dan blijft
dit behouden voor de eeuwigheid en kan er niets in min aan gewijzigd worden
maar wel veel in meer als het ooit herlezen wordt.
Dan die andere dag. Hij denkt, het gaat goed met
mij. Ik voel dat ik leef, heb me nimmer in mijn ganse leven zo goed gevoeld. Ik
voel dat de geest leeft in mij, dat de wereld zich buigt over mij, dat het
Absolute zwelt omheen mij en dat ik me erin wegschrijven kan, dat ik opgezogen
word samen met al wat geweest is en al wat nog komen zal. Het gaat heel goed,
er is een opening in de cirkel licht over mij, hier in deze kamer waar ik
schrijf.
Maar dit moet ik al eens gezegd hebben, ooit.
Ugo
18-04-2012, 03:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-04-2012 |
De Schreeuw van Munch |
De Schreeuw van Edvard Munch.
Ik las in El País van 13 april, dat de derde van de
vier versies twee werden ooit gestolen, maar nog niet zo lang geleden teruggevonden
- die er bestaan van De Schreeuw van Edvard Munch (1863-1944), op 2 mei bij
Sotheby New York, onder de hamer komt, samen met andere werken van Munch en
werken van Picasso, Miró, Bacon, Liechtenstein, Warhol, onder vele anderen.
Maar het hoogtepunt, de ster van de openbare verkoop,
wordt zeker El Grito van Munch, de derde versie, de enige die in private
handen is, die verkocht zal worden. Een prijs van 80 miljoen dollars ligt in de
lijn van de verwachtingen.
Deze derde versie werd in 1895 geschilderd. De kleuren
van dit doek zijn veel levendiger, in de luchten overheersen het bloed rode en
het gele, in mindere mate het blauwe. Het is het enige doek waarin een van de twee
personages, links, achteraan in het schilderij, voorovergebogen naar de stad
kijkt in de verte. Het is ook het enige doek dat een gedicht draagt van de hand
van Munch, een gedicht dat vertaald naar het Spaans, als volgt werd overgenomen
in El País:
Estaba yo caminando por la
carretera con dos amigos / a la puesta del sol El cielo se tornó rojo sangré
/ Y sentí un aroma de melancolía Me
quedé parado / muerto de cansancio por encima del negro-azulado / de la
leguas de sangre y de fuego del Fiordo y la Ciudad Me quedé atras / temblando
de Ansiedad y sentí el gran grito de la Naturaleza.
Ik veronderstel dat de correspondent van El País in
Londen, Walter Oppenheimer, de tekst van het gedicht gevonden heeft, vertaald
uit het Noors naar het Engels en dat het werd vertaald uit het Engels naar het
Spaans. Ik kan het nu overbrengen naar het Nederlands maar wat rest er dan nog
van de originele woorden/gedachten van Edvard Munch?
Een poging van vertaling toch, omwille van Munchs
schilderij:
Ik wandelde langs de weg met twee vrienden / bij zonsondergang
de hemel kleurde bloedrood / ik voelde er een smaak van melancholie in ik
bleef onthutst, dood van vermoeidheid bovenop was er blauwachtig-zwart /
mijlen van bloed en vuur van de fjord en de stad ik bleef achter / bevend van
angst en ik hoorde de grote schreeuw van de Natuur.
Het is
slechts een verre benadering van de gedachten van Munch, maar als het doek 80
miljoen dollars waard is als enige van de vier, dan zal het niet alleen zijn
omwille van de persoon die gebogen naar de stad kijkt, maar eerder omwille van
het gedicht. En dan denk ik dat het een van de duurste gedichten wordt, ooit
geschreven.
17-04-2012, 04:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-04-2012 |
De laatste woorden hier. |
Sàbado
14 de abril de 2012:
Het
is koud vandaag, heb het hier zelden zo koud geweten.
Gevlucht
naar Alicante. In de boekenafdeling van Cortès
Inglès val ik - onder heel wat meer, zelfs een whisky 1946, van 3.650 - op
de werken van José Saramago, hij die de oorzaak is van mijn Blog, maar dit is
een andere geschiedenis, op zijn Caïn maar zal het zeker niet kopen, de
broedermoord schrikt me af. Trouwens, ik ben er bijna zeker van dat Saramago,
in Steinbecks East of Eden, niet
heeft gelezen wat hierover kan gezegd worden. En bepaald niet zijn passages
over de vertaling van het Hebreeuwse woord timshel
uit Hoofdstuk 4, vers 7 van Genesis.
In
het appartement zoek ik de zin met het timshel-woord op in mijn King James versie
van de Bijbel die ik ooit voor quinientas
pesetas heb gekocht op de oude-boekenmarkt vóór de ayuntamiento, het stadhuis van Alicante.
Het
is the Lord die spreekt tot Caïn:
If thou doest well, shalt thou not be accepted? And if thou doest not
well, sin lieth at the door. And unto thee shall be his desire, and thou shalt
rule over him.
Ik
zal dan toch Steinbeck moeten gaan opzoeken om me precies te herinneren waarom
hij de vertaling van timshel, zo
belangrijk vond. Als ik me goed herinner ging het erover te weten of de thou shalt rule over him wel de
correcte vertaling was.
Maar
wat het boek Caïn van Saramago betreft, vrees ik dat hij, na zijn Evangelie volgens Jezus-Christus zijn
vete tegenover de Kerk hier even scherp heeft gesteld. Om deze reden
onthoud ik me liever.
*
Heb
hier meer geschreven - het positieve in mij - dan gelezen en wat ik schreef
ging meestal over de wereld van de geest wentelend over de oneindigheid van
water tot voorbij de horizon, de enige werkelijkheid, enkel zichtbaar met de
geest in ons, of het nu veel is of weinig, maar in die mate slechts.
Dit
is wat ik hier verkondigen wou en ook dat ik dacht van de bergen te zijn maar
ik ben van de oneindigheid van zeeën en luchten. Ik dacht van het sterven te zijn
maar ik ben van het grote leven. En dus schrijf ik eeuwigheid, omdat ik de
eeuwigheid heb aangeraakt met de vingertoppen, het grote moment van de geest.
Een laatste schrijven hier alvorens, na mijn bakens te
hebben geplaatst voor de (vele) dagen dat ik hier niet meer zal zijn, plaats te
ruimen. De zee zal ik laten en of ik hier nog ooit keren zal moet je vragen aan
Vrouwe Fortuna, zij alleen kan het weten.
Het was een lang verblijf van weinig dagen, gevuld met
woorden, van laat in de nacht of van vroeg in de morgen. Ik heb het zo gewild,
het heeft zich zo voltrokken.
We alle Karels en Ugos in mij - beginnen het te
kennen, de dagen die verschuiven, de aarde kerend tussen sterren en planeten,
bewogen door wat Dante in de laatste regel die hij schreef, Amor wist te
noemen. Of hij hiermee heeft bedoeld, de totaliteit aan Energie - waar de
vriend waarvan je hoorde sprak , kunnen we niet weten, wel vermoeden.
Of misschien dacht hij aan die borrelende bron die
enkel God kan wezen, hoe je Hem ook noemen wilt, want dichter dan de naam zal je
nooit komen. Tenware, tenware je Hem zocht in de kleinste bloem, hier
ingesloten in de dorste rotsen of in het kleinste zaad hier opgesprongen. We
weten het pas later als het te laat zal zijn.
Maar bewonderenswaardig is an old proverb van lang geleden:
Any fool can count the seeds in an apple; but only God can count the
apples in a seed.
Het is maar dat we hier, meer spiegelbeeld dan ooit,
uit de zee zijn opgestaan, herboren.
16-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-04-2012 |
Het laatste Gedicht |
Schrijf weg van jou, de
ouderdom,
geborgen
en gebogen, lijn op lijn
van
lucht en water, groot en onherkenbaar,
leeggehaald
de jaren, om
één
ogenblik, te zijn van alle tijden.
Of
je laatste stem in golven
keer
op keer hier meegenomen
of
wat immer orde is geweest
en
orde blijven zal, wat nimmer of te nimmer
chaos
is geweest al staat het zo geschreven.
Maar
van het Zijn bezeten
al
wat IS, is voortgekomen,
zoals
dit laatste schrijven hier.
Herhalen
we, dat uit wat
in den beginne een
potentie was, de mens geboren
en
uit de mens
zijn
boeken en zijn schilderwerken,
zijn
symfonieën en zijn kathedralen,
door de geest gewatermerkt.
Zo
schrijf maar blad na blad
van
je aanwezigheid, het boek hier vol,
het
zoveelste dat geschreven wordt,
in
een paar luttele dagen, je luttele
woorden
met wind en golf de wereld ingewaaid,
alsof het boten waren
onder blanke zeilen en de woorden
er
te lezen stonden
op
bakboord en op boeg, voor eeuwig.
15-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-04-2012 |
Ik hoef hier niets te lezen |
Ik hoef hier niets te lezen gen romans, geen
filosofische geschriften, geen gedichten ook. De zee is hier mijn toeverlaat,
mijn intimiteit. Ik kan ze horen en ik kan ze spreken in akkoord of
tegenstelling.
Hoe bruisend ook ze is, hoe losgeslagen met strakke
winden, opgewekt, verlucht, verlicht, met zilveren randen van ver gekomen en
hier weergekeerd.
Golven van mijn hart, olas de mi corazon
En zit ik hier waar ik altijd zat, de plaatsen die
geheiligd zijn om over te vertellen van verrukking, te bewenen als om lief te
kozen.
Ik dacht eraan toen ik in de beemden dwaalde, de
knotwilgen gesnoeid. Ik dacht eraan er alles van te weten niet meer nodig hier
te zijn. Nu weet ik wat er is van het herboren tot wat zee, wat wind, wat
glinsterlicht op water.
Veel meer is het niet, veel meer het niet worden zal,
behalve deze woorden, of ze zijn van mij of van de zee in mij.
Hoe lang nog zal ik schrijven, wanneer ook ben ik leeg
gedacht. De hoop hier opgegeven als niemand je wat zegt, je wat toegesproken.
Geen dagboek bijgehouden, geen avondgebed geschreven,
evenmin de morgen in gebed onthaald.
Hier enkel opgestaan om te zijn, te lopen en te
verkennen, om te weten wat het is om hier te zijn op rotsen met een bloem die
bloeit, mijn haren vol stuifmeel zijn, bevrucht met woorden, rijker dan ik ooit
was.
Als ik geroerd kan kijken hoe de zee er anders is dan
juist zo-even.
Wat is er van de mens, schrijvend aan de zee gezeten
en niets te moeten lezen.
Morgen zal het anders zijn.
14-04-2012, 10:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-04-2012 |
De zee en de vriend in eeuwigheid |
Je
wordt hier dronken van de zee hoog op de rots gezeten, de wind je dagblad
losgeslagen, losgewaaid je haren, maar toch gelezen al wat vreemd gaat in de
wereld. Alsof het nodig was te weten.
Alsof
van vele zaken, zo irreëel het weten is, omdat zo ver af, zo onmachtig op je
afgekomen, gedachten en gevoelens je splijtend keer op keer, terwijl je niets
wou horen waar je op de hoogste rots gezeten, de zee kunt lezen en dit
toereikend is om je dag te vullen, goed te maken wat je nog overkomen kan.
En
wat je overkomt op de hoogste top:
een
sms die je vertelt dat een vriend is heengegaan, je ogen die gaan zwellen, een
stem tot jou gekomen uit de diepste zeeën onder jou als uit de hoogste luchten
waar de sterren staan.
A
collapsing world:
Ik
heb contact met de zoon. Hij stuurt me zijn laatste woorden, op zijn
doodsprentje afgedrukt. Duidelijk, overduidelijk, hij was mijn broeder in de geest.
Druk
zijn woorden op de voorpagina van alle dagbladen, in alle talen, van alle
gekende en ongekende continenten:
'De schepping, hoe men die ook bekijkt, is voor mij uitsluitend energie.
Energie bij het ontstaan, energie in het zijn en energie in de ruimte. Dit
brengt mede dat de eeuwigheid iets vanzelfsprekend is. Dood gaan bestaat dan
ook niet, wel het verlaten van ons lichaam om in nieuwe energie te herleven'.
Marc Herbert,1932-2012.
13-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-04-2012 |
Te hoog de Zee |
Te
hoog de Zee
Te hoog de zee:
te hoog de winden, te hoog de golven,
de eerste zin die maar niet komt vandaag.
Dan maar wat schelpen tussen losgeslagen
wieren opgezocht, dan maar wat
resten
van wortels, van verdorde bloemen,
atomen om in te kaderen, later.
Of ik te oud geworden, te
doorzichtig
de dingen om me heen, al ben ik,
lijk zovelen,
blind geboren, niet geweten, golven electronen
dwars door ons geraasd
en golven wilde zeeën, rakelings.
Te hoog de zee, te hoog de wind.
Zo, waarover is het dat ik het hebben
zal
als het niet zou zijn over wat
onzichtbaar is
en onzichtbaar blijven zal.
Of,
heeft het nog wel zin in andere
woorden
te herschrijven al wat reeds
geschreven staat?
Maar gezeten op mijn
promontorium,
de golven die hun woorden zijn,
gehoord alhier, de stem van zij die
gingen,
van moeder en van vader, van broer
en allen
die ik
herdenken kan. En luisteren
wat ze me te
zeggen hebben,
alsof hun
woorden boten waren,
witte zeilen
met in filigraan hun naam erop
me tegemoet
gevaren om in te schepen hier.
Dit mijn
promontorium
naar het ganz Andere, Horckheimer wist,
dat we
kennen zullen,
als we de
luchten binnenduiken,
opgezogen,
meegevoerd op vleugels
zoals
Dedalus, om niet meer te keren hier.
Ik, wie
verlost me van mijn ik.
Niet meer
zoveel leven dat ik ben.
Hier gekomen
om te gedenken zij die gingen
en ook om
hen wier plaats hier leeg gebleven
al zijn ze er,
al is hun woord gestold te horen,
ik kan hun
leemte raken.
Hopende,
hopende hier morgen weer te komen
met nieuwe
woorden om nogmaals te beginnen
wat niet
meer nodig is omdat zo dikwijls al,
zo
veelvuldig dikwijls al gezegd,
geschreven,
uitgebazuind:
de geest is
leven.
Maar van de zee,
haar zang met mij genomen,
in mij
gebrand.
En zee,
heb je mij
vandaag verrast omdat
zo lang
reeds, want bijna vergeten.
Al kwam maar
niet die eerste zin
die in
potentie toch gedicht al is,
maar ook nog
niet geschreven.
Als ik weg
zal gaan van hier,
o God van
alle goden,
o, oude boom
hier achter mij,
uit het
oudste veld ter lande opgegraven
en neer geplant
alhier in een tuin onwaardig.
En bid ik de
God van de olijven
die ook die
van mij moet zijn,
dat hij bloeien
moge, de boom,
ik een deel
van hem.
Maar te hoog
de zee vandaag,
te vreemd
mijn woorden
uitgekomen.
12-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-04-2012 |
Cabo de las Huertas |
Cabo de las Huertas/San Juan/Alicante
De sterren staan hier strakker, steviger
uitgestald. Hier heb ik de nacht die niet faalt ze te tonen in al hun
statigheid, rakend zelfs de zeeën hier, waar de maan en de planeten hun baan
beschrijven.
Hier heb ik het hart dat hoog gekeken zijn
plaats er zoekt om er te gaan de tijd gekomen.
En van de palmen hier. Zo voor het raam dat ik
ze raken kan, ze ruiken kan, betasten kan. En denk ik voor mij is dit
onvermijdelijk - aan een versregel, aangehaald door
Jorge Luis Borges, in zijn verhalenbundel El
Aleph,
waarin hij het heeft over het heimwee van een Afrikaanse palmboom, overgeplant
naar de tuinen van Ruzafa (een oord in
Valencia?).
Aldus
- en het is Averroës die spreekt: sedert jaren gekweld in Marrakech omwille
van mijn verlangen naar Cordoba troostte het me een apostrof te herhalen die
Abdurrahma een naar het Oosten verlangende koning - richtte tot een palmboom in de tuinen van Ruzafa:
Tú también eres! oh palma!
En este suelo
extranjera
Ook
jij, oh palmboom, bent
in de grond die je vreemd is
Eigenaardige gunst
van de poëzie, zegt Averroës: woorden geschreven door een naar het Oosten
verlangende koning, die mij, ontheemd in Afrika, nuttig waren voor mijn
nostalgie naar Spanje.
Zo,
van de luchthaven van Alicante tot hier mijn verblijf, Cabo de las Huertas (De Kaap der Tuinen), zijn er, in de
allereerste plaats, de woorden van de Geest, overalaanwezig, and sempiternal
11-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-04-2012 |
Aeropuerto de Alicante |
Op
de muren van de luchthaven de nieuwe, deze van nu schijnt er geen plaats voor
te hebben stond volgende tekst gebeiteld in een bas-reliëf met een bijna
kosmisch landschap dat een zekere mystiek aan de woorden meegaf:
Lo que se ve es un vision de lo
invisible.
Letterlijk
vertaald: wat je ziet is een visioen van het onzichtbare. Benaderend
vertaald: wat je ziet is een beeld van wat onzichtbaar is of, wat je ziet is een
afdruk van het binnenste ervan.
Het
is in elk geval een zin die ik sedert ik hem de eerste maal las, elke maal heb
opgezocht en niet alleen heb meegedragen in mijn herinneren maar ook keer op
keer heb gezocht naar de precieze interpretatie die ik er kon aangeven.
In
een zelfde gedachtegang herinner ik me een graffiti op de witte, pas
geschilderde muren van de universiteit van Coimbra:
A universidade so illuminara o povo,
no dia em que lhe
puserem fogo.
Ik vond dit toen zo verrassend dat ik er een gedicht
over maakte waarvan de eerste strofe:
Heb je ook
gelezen, God, wat op Coimbra's
muur in
graffiti geschreven staat,
dat de
universiteit pas als ze in brand
gestoken wordt
het volk verlichten zal.
De tekst zou van Antero de Quental een Portugees
poëet die leefde in de XIXde eeuw - geweest zijn. Hier ook heb ik het raden
naar de juiste betekenis. Maar wat mij betreft, hebben beide zinnen te maken
met de zoektocht van de mens naar God. Kijkt of leert aan wat binnen in de
dingen verborgen ligt en je zult er God ontmoeten.
En in verband met deze zoektocht, een column uit
de Standaard van 6 april waarin Bas Heyns, de schrijver J.L.Hendring bewierookt,
en terecht, die na een wekelijkse column gedurende 52 jaar, in het NRC dagblad,
op 94 jaar, zijn laatste column heeft geschreven.
Het was Heldring die Sartes zin: het dilemma van de mens die weet dat er geen
god is, maar niet zonder god kan, heel tragisch vond voor de mens, en zo
voel ik het ook.
Moet ik nu van alle boeken LExistentialisme est un humanisme gaan lezen, waarin Sartre beweert dat met het wegvallen
van God de mens geen toetssteen voor
zijn waarden of stelregels meer heeft, zoals Beyns aanhaalt?
(verbeterde tekst)
10-04-2012, 20:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-04-2012 |
De Adem van de Dagen (29) |
Hij
loopt door de straten van de stad die een stad is naar zijn hart. Ongeveer telkens
hetzelfde parcours, dezelfde boekenwinkels, hopende soms, al is het een ijdele
hoop, dat er ooit een dag komen zal dat tussen al die boeken, met lokkende
omslagen en veelzeggende titels, eens zijn boek zal liggen, met op het kaft een
foto van de Orionnevel die evengoed, zoals zovele fotos van nevels, een foto
van God kan genoemd worden.
En
als hij terugrijdt naar zijn dorp, met Haydn op de radio, is er, lijk een
zonnestraal die door de wolken scheurt, de plotse zekerheid dat er immer iemand
bestaan zal die denken en voelen zal zoals hij thans denkt en voelt. Het
perfecte evenbeeld van zijn innerlijkheid. Iemand geënt op hem zoals hij geënt
werd op die iemand voor hem. En dat hij aldus een belangrijke rol te vervullen
heeft: er voor te zorgen dat de vader die hij is voor die onbekende, zo breed
mogelijk zijn wortels vertakt, zo hoog mogelijk groeit naar de echo toe van Hij
die niet te noemen is. En deze echo is er vooral in de vele simpele dingen van
het leven. Maar de idee van vanochtend laat hem niet los: hij, geënt op zijn
voorbije evenbeeld en op hem geënt, hij die komt na hem.
Hij
ziet dit evenbeeld zitten schrijven en het eigene aan de geest die hij nu is of
zijn binding met het eeuwige, het kosmische, zal ook bij de nieuwgekomene en
normaliter zelfs in een hogere mate, aanwezig zijn. En kan dit dan niet gezien
worden als een hergeboorte, een soort van verder spiritueel actief zijn, op een
niveau dat hoger liggen zal, dan het niveau dat hij, Ugo, in zijn leven bereikte?
Enkel
de naam zal verschillen, maar zijn geest zal verder leven in de geest van zijn
opvolger. Waagt hij het dan te beweren dat de voedingsbodem van zijn gedachten
reeds bestond in de persoon waarop hij, Ugo, werd geënt, zoals de boom reeds
potentieel aanwezig is in het zaad en in die potentiële boom ook reeds het
nieuwe zaad aanwezig is, van een nieuwe boom en met het nieuwe zaad, telkens en
telkens opnieuw, tot in het verre oneindige.
Hij
maakt zich weinig illusie over de originaliteit van deze gedachte en al wat er
nog uit voortvloeien zal, hij is er immer van overtuigd geweest dat hergeboorte
een droombeeld was van de hoop op onsterfelijkheid. Maar zwevend, zoals hij bezig
was in de tuin, weet hij met Rudolf Steiner dat het de kracht van de geest is
die de materie voortdurend in beweging houdt zoals ook Dante dit wist in de
allerlaatste zin van zijn Commedia - en dat ook deze kracht, zoals de
jaarringen in de boom, laag na laag blijft toenemen.
Als
hij op zijn tafel een door de bergstroom bijna rond geslepen kei heeft gelegd,
dan is dit een kei die hem rust geeft. Hij kan de gladheid ervan voelen, de
koelte ook en weten vooral, dat ondanks de schijnbare inertie ervan, er
binnenin en er omheen, meer dan een wondere wereld aanwezig is die hij, als
oningewijde niet omschrijven kan. Maar het is bij momenten alsof de kei kijkt
naar hem, alsof de kei denkt met hem, verheugd is met hem.
Het
is dit wonder, aanwezig in het schijnbaar levenloze, meer en duidelijker in de
bomen omheen het huis, en in de mens met een reflectie op zichzelf én, op wat
God zou kunnen zijn, dat zijn rode draad zal zijn.
Gedachten
die zich loswikkelen in tekens als hij heel vroeg deze ochtend broodkruimels
was gaan strooien voor de vogels in de tuin en in het zuiden de schittering van
Orion heeft gezien met Sirius laag tussen de bomen, en hij hoopte dat de ets
van enkele dagen terug, die hij nog steeds niet had afgedrukt, zoals Sirius in
de verlenging ligt van de Gordel van Orion, ook liggen zal in de verlenging van
zijn leven en dat de betekenis ervan, het wondere spel van de lijnen, eveneens
zal worden opgemerkt, en zoals hij in de schittering van Sirius het teken van
God heeft gezien, de wereld in zijn ets het voortbestaan van Ugo zal zien, of
minstens het teken van zijn aanwezigheid ooit hier op aarde.
09-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-04-2012 |
Poëzie en Filosofie |
In zijn The Sacred Wood, een
bundel essays On poetry and criticism,
heeft T.S.Eliot het
over een essay van Paul Valéry waarin deze stelt in 1920 dat de tijd van
filosofische poëzie voorbij is en dat nu le
poète moderne essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel
au point dune jouissance parfaite.
Deze zin viel niet in goede aarde bij T.S.Eliot doordrongen zoals ik
altijd ben geweest van de poëzie van Eliot, bij mij evenmin - Eliot repliceerde
hierop dat the philosophy is essential
to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of
the parts.
In het gezelschap van Valéry en Eliot heb ik heel weinig in de pap te
brokken, maar ik ook vind het maar mager als zou poëzie enkel als doel mogen
hebben, un état, a state, een toestand te produceren.
Eliot valt terug op de Divina
Commedia, om na een lange omweg - te lang en te ingewikkeld om er hier over
uit te weiden - er op uit te komen dat het filosofisch element bij Dante er
niet op gericht is een filosofie op te
bouwen en te verkondigen maar dat het filosofisch element moet gezien worden as part of the ordered world. Dus niet
als commentaar of reflexie maar als iets dat waargenomen als deel van een
geordende wereld.
Wat mijn gedicht Op een avond
betreft, verdedig ik mijn filosofische inslag, zoals Eliot de filosofische
achtergrond van Dante verdedigt, in terms
of something perceived en niet als een theorie die ik verkondigen wil.
Het dode leven in mijn
gedicht dat ik van mij wil afzetten, is gericht naar de mens die niet nadenkt
over wat leven en het leven is en er maar op los leeft. Een staat van bestaan
die ik doorbreken wil om voluit in het leven te stappen en als mens te zijn,
waarvoor ik denk hier rond te lopen, zelfs al weet ik maar al te goed, dat er
hier heel wat zijn voor wie het leven niet veel meer is dan het uitkijken naar
een dagelijkse homp brood. Voor hen is het lezen of bedrijven van poëzie geen
noodzaak, integendeel.
Is dan de poëzie die ik bedrijven wil en die doorspekt is met flarden
filosofie, minderwaardig ten overstaan van de poëzie die ik vandaag ontmoet en
heb ik het - Eliot volgend in de mate van mijn mogelijkheden - helemaal
verkeerd voor, en moet de poëzie van vandaag louter een spel van woorden zijn
met de bedoeling een sfeer, een toestand op te roepen, waarbij de betekenis van
het woord veronachtzaamd mag worden?
08-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-04-2012 |
Op een avond |
Op een avond neer gaan zitten
en in gedachten en in woorden
de bolster
laten barsten die ons lichaam
is en op te stijgen
ongedwongen om achter ons te
laten
lijk de slang haar vel
afschuift, het dode leven
dat ons omwikkeld hield en de
oneindigheid bezeten.
We hebben het zo zelden toch
geweten
maar op een nacht de meidoorn
wit gebloemd
als met late sneeuw bedekt,
of Eliot herlezen
en verbaasd gekeken dat het
mogelijk was.
En blank van alle ogenblikken
uitverkoren,
omslingerend lijk het
elektron de nucleus, dit nu
van wat is en was en van wat
nog komen zal
in dit ons zo gevulde leven.
Terwijl in droom het bloed
zich samentrekt
om wie we hebben bemind, in
de grensloosheid
van schoot in schoot
ineengevlochten en
verschroeid tot pulver van
smaragden en robijnen.
En niet nodig te begrijpen
omdat het zo ruim is
en zo doordringend, de siddering
van het verbonden zijn van al
wat is, gekend
of niet gekend, het zijnde of
het wordende
of hoe we het ook noemen
mogen.
De nachten zijn koel hier in
dit land.
07-04-2012, 00:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-04-2012 |
Insijpeling |
Gewaagd
wat ik schrijven ga.
Een
kort bericht in de Standaard: Arabische
les voor Letse douaniers stemt me tot nadenken. Volgens een woordvoerder
van de Letse grenspolitie is dat noodzakelijk wegens het groeiend aantal
asielzoekers uit Arabische landen die Engels-onkundig zijn.
Het
houdt me de ganse voormiddag bezig en het gebeurt wat me zelden is overkomen,
ik was totaal vergeten dat het donderdag was. Hoe zo iets mogelijk is weet ik
niet maar ik wijt het aan mijn blog. Het was nochtans een donderdag om de
vergaderring in mijn club niet te vergeten.
Ik
vond het vreemd dat de asielzoekers ineens Letland hadden uitgekozen om hun
geluk te beproeven. Waren er voldoende inwijkelingen in de landen van
West-Europa of, werd de inwijking in West-Europa de laatste tijd te sterk bemoeilijk
of, werd het tijd andere landen op te zoeken om er de Islam in te planten?
Ik
vrees het, ik vrees dat er een hoger plan bestaat om het Westen op een zeer
vreedzame, maar zeer succesrijke wijze te islamiseren.
Voor
mij wijzen heel wat zaken in deze richting, hopende dat mijn vrees totaal
ongegrond is. Deze is niet zo zeer de Islam op zich zelf, maar wel het feit dat
er terzelfdertijd, een ondergrondse, fundamentalistische beweging op gang zal komen ze is er reeds in West-Europa - die doorslaggevend wordt
mettertijd en een dwang zal uitoefenen op de gematigde inwijkelingen,
aanhangers van de Islam.
Ik
ben geen racist, ik ben een cultuur-ist, het is mijn cultureel erfgoed dat ik
niet graag in de handen zou zien vallen van de fundamentalisten.
Nu
kan ik nog altijd schrijven wat ik wil, en wanneer ik wil; kan ik de muziek
beluisteren die ik beluisteren wil, Bach en zijn Johannes Passie. Kan ik me
onderdompelen in de sfeer van Pasen en de betekenis die ik geven wil aan de
Verrijzenis van de Geest. Dit alles, maakt deel van mijn vrijheid te zijn wie
ik ben, en ben ik te oud om de dreiging die er van uit gaat nog zelf te
ondergaan, voor mijn kinderen en hun nakomelingen is deze dreiging niet irreëel.
Integendeel ze komt dichter en dichter. De Arabische wereld ledigt zich in
Europa. Het is een tsunami, en onze politiekers kijken toe, ze laten grootmoedig
begaan want ze vrezen als racist bestempeld te worden.
De
insijpeling is al lang een feit, is niet meer te stoppen, de integratie is niet
wat ze zou moeten zijn. Ik heb niet de indruk dat ze hier komen om Belg te worden
of Europeaan en dat de stroming die op gang gekomen is louter een wegvluchten
uit is geweest. Neen, ik zie het als een stille veroveringstocht van het Westen,
dat een gemakkelijk binnen te dringen prooi is. De tijd helpende, kan het een
overrompeling worden van onze westerse, op een christelijke basis gestoelde,
cultuur. En de overrompeling zal niet geschieden door de gematigden, zij ook
zullen worden overrompeld door het fundamentalisme dat inherent is aan de leer
van Mohammed, zoals het fundamentalisme bij ons bestond toen we uit de
middeleeuwen kwamen.
Ik
hoor nu al dat hier gekken rondlopen, die de Hoogdagen van de Kerk schrappen
willen en deze vervangen door feestdagen die niet de minste binding hebben met
onze traditie. En wie de traditie opzegt, zegt de cultuur op, de geschiedenis
op.
Ik
vrees dus voor Bach; ik vrees dus voor mijn vrijheid te zeggen en te schrijven
wat ik wil; ik vrees voor de groot levende God van het Universum die ik zal
moeten afstaan aan de God van de Kaaba die vijfmaal daags moet aanbeden worden;
ik vrees de Vermeersch-en van deze aarde die luidop hun atheïst-zijn prediken -
zelfs al begrijp ik niet wat het nu nog betekent atheïst te zijn dat ze zullen
gehalsrecht worden.
Ik
vrees van de kaart geveegd te worden, onze eeuwenoude cultuur opgeslorpt met
nog wat resten hier en daar, zoals het was met de Egyptenaren, de Grieken, de
Romeinen, de Kelten enzoverder.
Laat
maar begaan, politiekers van Europa, de Barrosos, de Verhofstadts, de Van
Rompuys, binnen enkele generaties - die er in potentie al staan - zijn je
Euro-problemen van de kaart geveegd. De insijpeling in West-Europa is al voltrokken,
de finishing touch komt er aan.
Politiekers
in dit land, ga me niet vertellen dat je het niet hebt zien aankomen.
06-04-2012, 01:07 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-04-2012 |
De Adem van de Dagen (28) |
De vlugheid waarmee de dagen en de nachten
zich opvolgen is ontzettend, de vlugheid waarmee de seizoenen in elkaar
verdwijnen, elkaar opslorpen is nimmer te begrijpen. De aarde stopt niet, ze slingert
zich, wat er ook moge gebeuren, als een tol omheen de zon, terwijl de zon zich wentelt in de greep van
haar sterrenstelsel, meegezogen op zijn beurt met een enorme snelheid met de
massa's sterrenstelsels. En de totaliteit van alle beweging, gegrepen, omgezet in die ene beweging van de
slinger van Foucault, opgehangen, zegt Umberto Eco, in een punt van het
Universum, het ene stille punt.
Het
is het holistisch beeld van het Universum, dat uiteindelijk afstevenen zou,
volgens Teilhard de Chardin, op het Omega-punt dat op het ogenblik waar we ons
thans bevinden, elke verbeelding tart.
Als
God, om hem te noemen met de naam van de Septuaginta-vertalers - en dit
gebeurde om de Grieken te behagen - de avond van de zesde dag, in gedachten
de balans heeft gemaakt van al wat Hij gepland had te doen dan was zijn visie
onmogelijk beperkt tot de aarde, Hij zag de aarde zelfs niet. Integendeel, het
was de totaliteit van de Kosmos die Hij zag, ingekleed, gestapeld en geborgen,
ineen verweven, uitgezet en gedragen in natuurwetten en evolutie-impulsen. Stephen Hawking noemt deze wetten: the mind of God.
En
het is uit de mind of God dat het
levenszaad zal neerdwarrelen waaruit de mens zal opstaan, onvermijdelijk als
deel van de mind of God. Of God geïntegreerd in het Universum, of misschien, het
Universum zijnde het materieel aspect van God, zodat Hij duidelijk,
ongelooflijk, overtroffen zichtbaar is voor zij die Hem willen
zien. Het nieuwe paradigma dus waar Alain de Botton
op zoek naar is maar het niet zal vinden omdat hij de waarheid al in pacht heeft,
zo lijkt het toch.
In
deze kosmisch-religieuze context zou hij het Genesis-verhaal kunnen
herschrijven, ditmaal echter niet met de visie van een filosoof en schrijver
die Elohim heeft gezien, de blik gecentreerd op de aarde, deze engheid van
verbeelden wordt overboord gegooid, maar hij zou het verhaal als er een
verhaal nodig is - willen en kunnen herschrijven met de visie, komende uit de
geest van God, de God die een splinter van zijn geest overbracht in de mens
opdat Hij zichzelf, hoe minimaal ook, gereflecteerd zou zien in de geest van de
mens en waarvan Hij gezorgd heeft dat deze weerspiegeling zich beter en beter
zou preciseren naarmate de tijd vorderen zou. Als hij dan God vervangt door het
Ego van het Universum dan is het dit
Ego dat, via zijn weerspiegeling in de mens, zijn eenzaamheid wil doorbreken.
Dan
is de positie van de aarde de plaats geweest en ook noodzakelijk geweest opdat
de mens, die nu nog steeds wordende is, er zicht zou hebben op die God en Hij
of Zijn Ego in zijn Universum niet sterven zou van verlatenheid.
God is what mind becomes when it has passed beyond the
scale of our comprehension.
God
is wat geest gewordt als deze het niveau van ons begrijpen overstijgt. Het zijn de woorden van Freeman Dyson.
God is
de uitdaging van de mens, is het doel van de mens, is de queeste van de mens.
Hij daagt ons uit op zoek te gaan naar Hem, opdat het beeld, het absoluut
allesomvattende beeld van zijn grootheid, groeien zou, zich preciseren zou in
de mens.
Het
boek van Dyson dat hij nog maar eens uit zijn rek heeft gehaald - er moeten
duizenden zulke boeken bestaan - is als het beluisteren van een cantate van
Bach bij het buitengaan uit de kathedraal na een Gregoriaanse mis.
Steven
Weinberg daarentegen houdt er een andere mening op na, hij aarzelt niet te
schrijven:
The more the universe seems comprehensible, the more
it seems pointless.
Hoe
begrijpelijker het Universum wordt des te duidelijker het ons toeschijnt als
zinloos.
Hij
vermoedt dat Weinberg reeds spijt moet hebben over deze harde regel tekst. Want
Weinberg ook heeft de nachtelijke vlucht gevolgd van Bedes sparrow, komende vanuit de duisternis,
doorheen de verlichte en verwarmde banketzaal van King Edwin om dan weer te
verdwijnen in de nacht, en Weinberg vindt dat de verleiding te gaan geloven almost irresistible is.
Als
Weinberg evenwel religie gelijk stelt aan wat Bede vertelt, over de leer van de
Kerk aan koning Edwin - wat voor hem in wezen niet zoveel kan afwijken van de
God uit de tijd die Enrico Miret Magdalena noemt la época pregalileana - dan had hij toch van hem een ruimer idee
verwacht.
Trouwens
waarom zou Weinberg zich inlaten met de kleine huismus van Bede als hij enkele
paginas ervoor akkoord gaat met de verklaring van Phillip Johnson, namelijk:
Naturalistic evolution is consisting with the
existence of God only if by that term we mean no more than a first cause which
retires from further activity after establishing the laws of nature and setting
the natural mechanism in motion.
Hij
vindt dat de idee van Phillip Johnson, die hij ontmoet bij Weinberg, nu precies
de idee is die hij heeft verwoord en die hij ook, wat vers 2, 2 uit Genesis
betreft, gevonden heeft in de vertaling van Fabre-dOlivet, waarin het beeld
verschijnt van de Elohim die rusten gaat.
Wat
betekent, dat we nimmer meer hopen moeten op om het even welke interventie van
Hem. Hij is rustende, Zijn werk wat, én het Universum én de mens betreft, is
af, de finaliteit ervan is wordende, is komende.
En
om in te zien hoe de finaliteit komende is, hebben de laatste berichten over
het bestaan dinnombrables planètes,
die eventueel aardes zouden kunnen zijn, ons in grote verwarring gebracht.
Echter,
wij weten niet hoe af het is. En weten evenmin of het dichten van het gat in
de ozonlaag erin begrepen is, weten evenmin of de mens geen poging wordt zoals
de mier er misschien een was, de bij, de dolfijn, het wat-weet-ik-nog er een was, en moet
er nog gewacht worden, hier of elders in de Kosmos, op een ander fenomeen dat
beter dan de mens op aarde, beantwoorden zal aan het prototype dat God, als
spiegelbeeld van Hemzelf, zou kunnen beoogd hebben.
Maar
voor hem, Ugo, betekent het Universum het resultaat van Zijn optreden op de
zevende dag. En het is in de echo ervan dat de kleur, de klank, de
verwevenheid, de hoop van zijn Ugo-zijn, getekend ligt.
Het
is in die regio, in die zuivere verhelderende dimensie dat hij zoeken moet. Al
weet hij dat hij die dimensie pas in zijn allerlaatste ogenblikken betreden zal
en dat hem nu enkel, de verhullende smaak ervan aangeboden wordt. En dan schrijft Eliot:
I
said to my soul, be still,
and
let the dark come upon you
wich
shall be the darkness of God
Het
is in die duisternis van God, de duisternis om de banketzaal van King Edwin,
waar omheen the storms of winter rain and
snow are raging, dat voor zij die zoeken blijven, het Licht zal schijnen.
*
05-04-2012, 00:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-04-2012 |
Gianbattista Tiepolo |
Stefan Hertmans in zijn Arcadia verwijst me naar
Google om kennis te maken met het werk van Gianbattista Tiepolo, een
Veneziaanse schilder uit de XVIII de eeuw die me voorheen totaal onbekend was. Zonder al te veel inspanning
of verplaatsingen te moeten doen heb ik nu enig idee over zijn werk en persoon en heb ik beter het essay van Hertmans: Roberto
Calassos meesterlijke restitutie van Tiepolo kunnen herlezen. Tiepolo de grote laatste schilder van de geheimen
van een voor altijd verloren Arcadia, zoals hij door Hertmans wordt
genoemd. En het was deze zin die bij mij was blijven hangen en naar een
uitweg zocht.
Ik vond dat ik schrijven mocht, dat Tiepolo schilderde,
gezeten op een wolk, zoals het me maar al te dikwijls overkomt. Ik zeg dit niet
omdat ik een even grote Arcadische schrijver zou zijn
als Tiepolo een schilder, verre van, maar we hebben iets gemeen, een soort van
vierde dimensie, de dimensie van Le Thoronet, ( zie mijn vorige blogs) en ik
begrijp waarom Calasso, die ik enkel ken via het essay van Hertmans, Tiepolos werk
omschrijft als doordrongen van de oude
metafysica van het offer. Of er een dergelijke metafysica bestaat weet ik niet,
maar het zal wel, maar voor mij, is
Tiepolo duidelijk een metafysicus en, als dusdanig een poëet. Hij zegt iets in meer dan het
verhaal dat hij uitbeeldt, een verbondenheid, een verder reikende religiositeit. Hij situeert
zich absoluut niet in punt 1 van het alles weten, maar zijn verbondenheid met de totaliteit van het zijn, houdt hij verborgen zodat hij onbegrepen overkomt.
Ik begrijp, voor het eerst misschien, wat kunst wel is, nederigheid en we weten wat Eliot zegt over humility -
een uitzien naar een onbekende, een ver reikende, vermoede waarheid, waar dichters
en schrijvers en filosofen en wetenschappers, rondwandelend in het Arcadia van Hertmans - het Voorgeborchte
van Dantes Inferno, (canto IV) - over spraken met elkaar, namelijk dat kunst iets in meer is, zijnde de binding met het onbekende, het onnoembare, het
onuitspreekbare.
Als ik de goeroes van vandaag hoor dan is kunst vooral
iets in min, heel wat in min. Om deze reden zijn de doeken van Tiepolo, van een
onaanraakbare mystiek, de
mystiek eigen aan de tekening van mossen en lichen op de stenen van romaanse kerken
en abdijen en vergeef me als ik denk aan Le Thoronet, waarin verweven ligt het wondere van tijd en van zijn.
Roland Barthes in een van mijn voorgaande blogs sprak over de wereld van een Japanse tuin en in zijn
beschrijving verwees hij met een simpel vraagteken naar de denkende, creërende
mens die de tuin had geconcipieerd, de mens verbonden met de natuur en met
wat die natuur betekent. In het
werk van Tiepolo ontmoet ik diezelfde mens, de mens die weet dat er iets hoger is, iets dat niet te
bereiken is, iets dat we enkel aftasten kunnen met de
voelhorens van de geest.
Ik ontmoet in zijn doeken de innerlijk fulgurerende
spirit van de mens die tevoorschijn komt in de wijze waarop hij zijn onderwerp
inleidt en verkondigt. Begrijpelijk dat hij in zijn eeuw, ongemoeid gelaten werd, even afgezonderd als onbegrepen om wat hij, verdoken,
te vertellen had.
Zeggen, dat ik Tiepolo gisteren niet kende, dat ik hem
vandaag ook nog niet ken, maar ik weet nu dat zijn doeken bestaan, zoals ik
weet dat de kwantum fysica bestaat. Het mooie, het sublieme ervan is dat ik,
noch het werk van Tiepolo, noch de kwantum fysica kan binnendringen omdat beide
een beeld zijn van het ongrijpbare, het onaanraakbare.
Maar dit is dan mijn visie en niet noodzakelijk deze van
Calosso en Hertmans.
*
Ik voeg er voor mezelf aan toe, dat wat ik in woorden
geschilderd heb, namelijk dat het werk van Tiepolo me in de eerste plaats als metafysisch
overkomt, geschreven werd vóór de muezzin van mijn tijd in Yemen, vóór het
licht opkwam, vóór het gekweel van de
vogels te horen was, in een moment dat ik nu ervaar als een moment van bijna-genade.
04-04-2012, 03:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-04-2012 |
Opgejaagd (2) |
Mijn blog van 2 april was de tekst die ik met de
pen, in een moeilijk te lezen handschrift, heb neergezet in mijn dagboek. Opgejaagd
door één woord in mijn hoofd, begoocheling. Het gebeurde vroeg in de morgen, in de gonzende
stilte van de kamer, in het krassen van de pen op het blad, en uit mijn pen
vloeide, wat ik een fractie van tijd ervoor nog niet had gedacht. Dit is wat ik
gisteren als blog heb overgenomen. Vandaag kom ik erop terug, om er nu aan toe
te voegen:
Is het geen begoocheling te denken dat wij het zijn
die ons eigen leven volledig in de hand hebben, dat wij het zijn die beslissen dit
te doen of dat te doen, of ook niet?
Of kan het dat het helemaal omgekeerd zou zijn en,
dat we worden geleefd van bij onze geboorte door de omstandigheden en zelfs
van ver vóór onze geboorte dat alles al voorzien is en dat we beslissen wat beslist
moet worden om uit te komen waar we uitgekomen zijn en nergens anders. Ons
leven aldus niet veel meer zijnde dan een massa dromen van morgen tot avond,
tot ver in de nacht?
Dit is uiterst gewaagd dit, zelfs met een
vraagteken, voorop te stellen, maar alles vloeide voort uit het woord
begoocheling of de begoochelaars die we zijn, als we (cynisch) spreken alsof
het ons niet in het minst deren zou - over dood en leven en lichaam. Met de
nadruk op het lichaam, alsof dit lichaam de zin van het leven zou zijn of het
leven, levend naar een rottend lichaam, of een lichaam vol wormen toe; en we ons helemaal niet begoochelen als
we denken het leven te leiden dat wij zelf, en niets of niemand anders dan wij,
gewild hebben.
Vandaag denk ik het anders. Veel is begoocheling als zou alles van ons en enkel van ons
afhangen en het alleen de dromen zijn, die ons losbandig overvallen in de
slaap, die van elders komen. Maar het is
Vrouwe Fortuna (van Dante), die de touwtjes in de
handen heeft, Zij beslist in grote mate over wat kan en niet kan zodat we gerust besluiten mogen dat we geleefd worden,
geleefd tot binnen onze cellen, tot binnen de atomen van ons lichaam.
Het is, opgejaagd door het woord, een dronken beeld
van de mens dat ik heb opgevoerd vandaag. Een uitvloeisel van wat ik hoorde hoe
lichtzinnig gesproken wordt door de filosofie over leven en dood. Mijn
lichtpunt is dat ik, in het artikel, Van
de eerste tot de laatste ademtocht, over het boek van de
Standaard-redacteur Joël De Ceulaer,
dankbaar gelezen heb wat Spinoza, uitgestoten uit de Amsterdamse Joodse
gemeenschap, voorhield en wat ik altijd heb vooropgesteld - onszelf te zien
als deel van de natuur. En, een man naar mijn hart, Herman De Dijn zegt erover,
en ik neem het essentiële:
Als je je ziet als deel van de natuur, dan ben je een deel van iets
groots, van iets allesomvattend, dan heb je een compleet nieuwe kijk op jezelf
die tot een vorm van verrukking leidt. Tot het inzicht, ik ben een proces, ik
maak deel uit van de natuur, van God, maar dat is prachtig.
Eindelijk las ik nog iets zinnigs in de Standaard
der Letteren.
03-04-2012, 01:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-04-2012 |
Opgejaagd |
Opgejaagd door mijn blog.
Opgejaagd door het woord, zijnde mijn blog, vroeg wakker
en gelezen van Sarah Vankersschaever,
wat ze vond van Gruwez dichtbundel Wijvenheide:
Het werk van
een getalenteerd acteur die flexibel wipt van personage naar personage en,
een nietigheidsgedachte die zich een weg
baant door zowat elk gedicht in de bundel.
Ze leert me ook dat de worm nog maar eens opduikt
er is ondertussen ook de crematie als een variatie op tot stof en as zult je
wederkeren.
En dit is niet alles, Vankersschaever gaat veel verder nog, maar het
is aan u als je het wilt ontdekken om de bundel te lezen. Ik vind in elk geval dat wat ze geschreven
heeft als recensent, even poëtisch is als het woord van Gruwez. En
ook, na haar gelezen te hebben dat het me duidelijk is dat ik maar blijf
schrijven als iemand van halfweg de XXste eeuw, wat ook niet
ideaal is. Maar wat de wormen betreft verdedig ik me met te verwijzen naar mijn
astronoom Lyttleton van gisteren, Velen zijn er die plaats genomen hebben in
punt 1, truth, en er blijven wonen
voor de rest van hun dagen.
Maar, ik zou niet graag mijn werk, waar ik al mijn
krachten heb aan opgeofferd, betiteld zien als De mens in mineur, of als kwinkslagpoëzie, al ben ik Gruwez niet. Toch zal ik de bundel opzoeken en lezen, omdat die
van Luuk Gruwez komt en omdat ik weet hoe schitterend en accuraat hij weet te
schrijven over de poëzie van sommige van
zijn collegae.
Ben uit die recensie gestapt. Heb nog even hoger in
het blad gekeken en even nog gelezen over Tien
filosofen en tien conclusies het artikel ligt weg voor morgen
of overmorgen - om eruit te halen dat
het godsbegrip van Spinoza dicht aanleunt bij dat van de Chinezen en, van
Ulbricht Libbrecht: God is gelijk aan de
natuur. Wat ik beamen en verdedigen wil. Om dan verder te vallen op een zin uit die
tekst waar (glimlachend) gezegd wordt: wat
je ook doet of presteert of onderneemt na je dood ben je een rottend lijk.
Cru gezegd is dit een crue waarheid, die hier, als
variant op de worm, eveneens op de snede van het punt 1 geschoven ligt, waarmede ik dus niet
akkoord ga, al mijn teksten staan hier lijnrecht tegenover, want het is niet mijn ik dat
daar ligt, maar het omhulsel van mijn ik, en het is niet het rottend lijk dat
de producten van de geest, die je eventueel achterlaten zou, gepresteerd heeft.
Het is in dit punt, met deze gedachte, met dit paradigma, dat ik me situeer in deze wereld voor
het ogenblik.
02-04-2012, 07:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-04-2012 |
Moedeloosheid |
Moedeloosheid
overvalt me. Het leven is plots een grote onzekerheid, een open vlakte zonder
horizon, een woestijn, een dorheid.
Vanwaar deze
gedachten, terwijl ik gisteren nog aan het dromen was; terwijl ik de vorige dagen
nog een eeuwigheid voor mij had; terwijl ik dacht mijn vijfde maand te
beginnen, met nog zeven voor de boeg; terwijl ik dacht canto 34 van mijn A.vd.D.
in te loggen met als laatste zin de laatste versregel van Dantes Hel?
Vanwaar deze
gevoelens, alles te laten voor wat het is, die moeë lichaam, deze moeë geest,
zijn rust te gunnen. Geen woorden meer, geen gedachten meer, een totale
leegheid van hart en ziel.
Ademen om nog wat
dagen in leven te blijven. Terwijl ik buiten loop, de zon voel in mijn hals, in
mij witte haren, zie hoe alles in kleur komt, hoe een spinnen ei is
opengebarsten met honderden minuscule spinnen tegen het raam, valt alles stil
in mij, opgelost, vergeten, verlaten.
Mijn boeken
waardeloos, alle dingen die ik schreef of tekende, of de stukjes steen en
wortels die ik samen kleefde onder glas, waardeloos, uitingen van de laatste
stuiptrekkingen. En dan, wat me overviel toen ik neer zat om deze woorden te
schrijven, begoocheling te denken dat mijn blog de remedie was die alles
oplossen zou.
De dag die naar
zijn einde neigt: in het minivijvertje één rode vis nog opgedoken, een
vergetelheid van de reiger, en als ik voor mijn klavier zit, een vage schaduw, een
laatste ekster neergestreken op de tafel in de tuin waar ik een hoopje
kaassnippers had neergelegd.
Zeg ik, dat het al
wat beter gaat?
01-04-2012, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |