xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Op
de muren van de luchthaven de nieuwe, deze van nu schijnt er geen plaats voor
te hebben stond volgende tekst gebeiteld in een bas-reliëf met een bijna
kosmisch landschap dat een zekere mystiek aan de woorden meegaf:
Lo que se ve es un vision de lo
invisible.
Letterlijk
vertaald: wat je ziet is een visioen van het onzichtbare. Benaderend
vertaald: wat je ziet is een beeld van wat onzichtbaar is of, wat je ziet is een
afdruk van het binnenste ervan.
Het
is in elk geval een zin die ik sedert ik hem de eerste maal las, elke maal heb
opgezocht en niet alleen heb meegedragen in mijn herinneren maar ook keer op
keer heb gezocht naar de precieze interpretatie die ik er kon aangeven.
In
een zelfde gedachtegang herinner ik me een graffiti op de witte, pas
geschilderde muren van de universiteit van Coimbra:
A universidade so illuminara o povo,
no dia em que lhe
puserem fogo.
Ik vond dit toen zo verrassend dat ik er een gedicht
over maakte waarvan de eerste strofe:
Heb je ook
gelezen, God, wat op Coimbra's
muur in
graffiti geschreven staat,
dat de
universiteit pas als ze in brand
gestoken wordt
het volk verlichten zal.
De tekst zou van Antero de Quental een Portugees
poëet die leefde in de XIXde eeuw - geweest zijn. Hier ook heb ik het raden
naar de juiste betekenis. Maar wat mij betreft, hebben beide zinnen te maken
met de zoektocht van de mens naar God. Kijkt of leert aan wat binnen in de
dingen verborgen ligt en je zult er God ontmoeten.
En in verband met deze zoektocht, een column uit
de Standaard van 6 april waarin Bas Heyns, de schrijver J.L.Hendring bewierookt,
en terecht, die na een wekelijkse column gedurende 52 jaar, in het NRC dagblad,
op 94 jaar, zijn laatste column heeft geschreven.
Het was Heldring die Sartes zin: het dilemma van de mens die weet dat er geen
god is, maar niet zonder god kan, heel tragisch vond voor de mens, en zo
voel ik het ook.
Moet ik nu van alle boeken LExistentialisme est un humanisme gaan lezen, waarin Sartre beweert dat met het wegvallen
van God de mens geen toetssteen voor
zijn waarden of stelregels meer heeft, zoals Beyns aanhaalt?
(verbeterde tekst)
|