xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De vlugheid waarmee de dagen en de nachten
zich opvolgen is ontzettend, de vlugheid waarmee de seizoenen in elkaar
verdwijnen, elkaar opslorpen is nimmer te begrijpen. De aarde stopt niet, ze slingert
zich, wat er ook moge gebeuren, als een tol omheen de zon, terwijl de zon zich wentelt in de greep van
haar sterrenstelsel, meegezogen op zijn beurt met een enorme snelheid met de
massa's sterrenstelsels. En de totaliteit van alle beweging, gegrepen, omgezet in die ene beweging van de
slinger van Foucault, opgehangen, zegt Umberto Eco, in een punt van het
Universum, het ene stille punt.
Het
is het holistisch beeld van het Universum, dat uiteindelijk afstevenen zou,
volgens Teilhard de Chardin, op het Omega-punt dat op het ogenblik waar we ons
thans bevinden, elke verbeelding tart.
Als
God, om hem te noemen met de naam van de Septuaginta-vertalers - en dit
gebeurde om de Grieken te behagen - de avond van de zesde dag, in gedachten
de balans heeft gemaakt van al wat Hij gepland had te doen dan was zijn visie
onmogelijk beperkt tot de aarde, Hij zag de aarde zelfs niet. Integendeel, het
was de totaliteit van de Kosmos die Hij zag, ingekleed, gestapeld en geborgen,
ineen verweven, uitgezet en gedragen in natuurwetten en evolutie-impulsen. Stephen Hawking noemt deze wetten: the mind of God.
En
het is uit de mind of God dat het
levenszaad zal neerdwarrelen waaruit de mens zal opstaan, onvermijdelijk als
deel van de mind of God. Of God geïntegreerd in het Universum, of misschien, het
Universum zijnde het materieel aspect van God, zodat Hij duidelijk,
ongelooflijk, overtroffen zichtbaar is voor zij die Hem willen
zien. Het nieuwe paradigma dus waar Alain de Botton
op zoek naar is maar het niet zal vinden omdat hij de waarheid al in pacht heeft,
zo lijkt het toch.
In
deze kosmisch-religieuze context zou hij het Genesis-verhaal kunnen
herschrijven, ditmaal echter niet met de visie van een filosoof en schrijver
die Elohim heeft gezien, de blik gecentreerd op de aarde, deze engheid van
verbeelden wordt overboord gegooid, maar hij zou het verhaal als er een
verhaal nodig is - willen en kunnen herschrijven met de visie, komende uit de
geest van God, de God die een splinter van zijn geest overbracht in de mens
opdat Hij zichzelf, hoe minimaal ook, gereflecteerd zou zien in de geest van de
mens en waarvan Hij gezorgd heeft dat deze weerspiegeling zich beter en beter
zou preciseren naarmate de tijd vorderen zou. Als hij dan God vervangt door het
Ego van het Universum dan is het dit
Ego dat, via zijn weerspiegeling in de mens, zijn eenzaamheid wil doorbreken.
Dan
is de positie van de aarde de plaats geweest en ook noodzakelijk geweest opdat
de mens, die nu nog steeds wordende is, er zicht zou hebben op die God en Hij
of Zijn Ego in zijn Universum niet sterven zou van verlatenheid.
God is what mind becomes when it has passed beyond the
scale of our comprehension.
God
is wat geest gewordt als deze het niveau van ons begrijpen overstijgt. Het zijn de woorden van Freeman Dyson.
God is
de uitdaging van de mens, is het doel van de mens, is de queeste van de mens.
Hij daagt ons uit op zoek te gaan naar Hem, opdat het beeld, het absoluut
allesomvattende beeld van zijn grootheid, groeien zou, zich preciseren zou in
de mens.
Het
boek van Dyson dat hij nog maar eens uit zijn rek heeft gehaald - er moeten
duizenden zulke boeken bestaan - is als het beluisteren van een cantate van
Bach bij het buitengaan uit de kathedraal na een Gregoriaanse mis.
Steven
Weinberg daarentegen houdt er een andere mening op na, hij aarzelt niet te
schrijven:
The more the universe seems comprehensible, the more
it seems pointless.
Hoe
begrijpelijker het Universum wordt des te duidelijker het ons toeschijnt als
zinloos.
Hij
vermoedt dat Weinberg reeds spijt moet hebben over deze harde regel tekst. Want
Weinberg ook heeft de nachtelijke vlucht gevolgd van Bedes sparrow, komende vanuit de duisternis,
doorheen de verlichte en verwarmde banketzaal van King Edwin om dan weer te
verdwijnen in de nacht, en Weinberg vindt dat de verleiding te gaan geloven almost irresistible is.
Als
Weinberg evenwel religie gelijk stelt aan wat Bede vertelt, over de leer van de
Kerk aan koning Edwin - wat voor hem in wezen niet zoveel kan afwijken van de
God uit de tijd die Enrico Miret Magdalena noemt la época pregalileana - dan had hij toch van hem een ruimer idee
verwacht.
Trouwens
waarom zou Weinberg zich inlaten met de kleine huismus van Bede als hij enkele
paginas ervoor akkoord gaat met de verklaring van Phillip Johnson, namelijk:
Naturalistic evolution is consisting with the
existence of God only if by that term we mean no more than a first cause which
retires from further activity after establishing the laws of nature and setting
the natural mechanism in motion.
Hij
vindt dat de idee van Phillip Johnson, die hij ontmoet bij Weinberg, nu precies
de idee is die hij heeft verwoord en die hij ook, wat vers 2, 2 uit Genesis
betreft, gevonden heeft in de vertaling van Fabre-dOlivet, waarin het beeld
verschijnt van de Elohim die rusten gaat.
Wat
betekent, dat we nimmer meer hopen moeten op om het even welke interventie van
Hem. Hij is rustende, Zijn werk wat, én het Universum én de mens betreft, is
af, de finaliteit ervan is wordende, is komende.
En
om in te zien hoe de finaliteit komende is, hebben de laatste berichten over
het bestaan dinnombrables planètes,
die eventueel aardes zouden kunnen zijn, ons in grote verwarring gebracht.
Echter,
wij weten niet hoe af het is. En weten evenmin of het dichten van het gat in
de ozonlaag erin begrepen is, weten evenmin of de mens geen poging wordt zoals
de mier er misschien een was, de bij, de dolfijn, het wat-weet-ik-nog er een was, en moet
er nog gewacht worden, hier of elders in de Kosmos, op een ander fenomeen dat
beter dan de mens op aarde, beantwoorden zal aan het prototype dat God, als
spiegelbeeld van Hemzelf, zou kunnen beoogd hebben.
Maar
voor hem, Ugo, betekent het Universum het resultaat van Zijn optreden op de
zevende dag. En het is in de echo ervan dat de kleur, de klank, de
verwevenheid, de hoop van zijn Ugo-zijn, getekend ligt.
Het
is in die regio, in die zuivere verhelderende dimensie dat hij zoeken moet. Al
weet hij dat hij die dimensie pas in zijn allerlaatste ogenblikken betreden zal
en dat hem nu enkel, de verhullende smaak ervan aangeboden wordt. En dan schrijft Eliot:
I
said to my soul, be still,
and
let the dark come upon you
wich
shall be the darkness of God
Het
is in die duisternis van God, de duisternis om de banketzaal van King Edwin,
waar omheen the storms of winter rain and
snow are raging, dat voor zij die zoeken blijven, het Licht zal schijnen.
*
|