xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hij
loopt door de straten van de stad die een stad is naar zijn hart. Ongeveer telkens
hetzelfde parcours, dezelfde boekenwinkels, hopende soms, al is het een ijdele
hoop, dat er ooit een dag komen zal dat tussen al die boeken, met lokkende
omslagen en veelzeggende titels, eens zijn boek zal liggen, met op het kaft een
foto van de Orionnevel die evengoed, zoals zovele fotos van nevels, een foto
van God kan genoemd worden.
En
als hij terugrijdt naar zijn dorp, met Haydn op de radio, is er, lijk een
zonnestraal die door de wolken scheurt, de plotse zekerheid dat er immer iemand
bestaan zal die denken en voelen zal zoals hij thans denkt en voelt. Het
perfecte evenbeeld van zijn innerlijkheid. Iemand geënt op hem zoals hij geënt
werd op die iemand voor hem. En dat hij aldus een belangrijke rol te vervullen
heeft: er voor te zorgen dat de vader die hij is voor die onbekende, zo breed
mogelijk zijn wortels vertakt, zo hoog mogelijk groeit naar de echo toe van Hij
die niet te noemen is. En deze echo is er vooral in de vele simpele dingen van
het leven. Maar de idee van vanochtend laat hem niet los: hij, geënt op zijn
voorbije evenbeeld en op hem geënt, hij die komt na hem.
Hij
ziet dit evenbeeld zitten schrijven en het eigene aan de geest die hij nu is of
zijn binding met het eeuwige, het kosmische, zal ook bij de nieuwgekomene en
normaliter zelfs in een hogere mate, aanwezig zijn. En kan dit dan niet gezien
worden als een hergeboorte, een soort van verder spiritueel actief zijn, op een
niveau dat hoger liggen zal, dan het niveau dat hij, Ugo, in zijn leven bereikte?
Enkel
de naam zal verschillen, maar zijn geest zal verder leven in de geest van zijn
opvolger. Waagt hij het dan te beweren dat de voedingsbodem van zijn gedachten
reeds bestond in de persoon waarop hij, Ugo, werd geënt, zoals de boom reeds
potentieel aanwezig is in het zaad en in die potentiële boom ook reeds het
nieuwe zaad aanwezig is, van een nieuwe boom en met het nieuwe zaad, telkens en
telkens opnieuw, tot in het verre oneindige.
Hij
maakt zich weinig illusie over de originaliteit van deze gedachte en al wat er
nog uit voortvloeien zal, hij is er immer van overtuigd geweest dat hergeboorte
een droombeeld was van de hoop op onsterfelijkheid. Maar zwevend, zoals hij bezig
was in de tuin, weet hij met Rudolf Steiner dat het de kracht van de geest is
die de materie voortdurend in beweging houdt zoals ook Dante dit wist in de
allerlaatste zin van zijn Commedia - en dat ook deze kracht, zoals de
jaarringen in de boom, laag na laag blijft toenemen.
Als
hij op zijn tafel een door de bergstroom bijna rond geslepen kei heeft gelegd,
dan is dit een kei die hem rust geeft. Hij kan de gladheid ervan voelen, de
koelte ook en weten vooral, dat ondanks de schijnbare inertie ervan, er
binnenin en er omheen, meer dan een wondere wereld aanwezig is die hij, als
oningewijde niet omschrijven kan. Maar het is bij momenten alsof de kei kijkt
naar hem, alsof de kei denkt met hem, verheugd is met hem.
Het
is dit wonder, aanwezig in het schijnbaar levenloze, meer en duidelijker in de
bomen omheen het huis, en in de mens met een reflectie op zichzelf én, op wat
God zou kunnen zijn, dat zijn rode draad zal zijn.
Gedachten
die zich loswikkelen in tekens als hij heel vroeg deze ochtend broodkruimels
was gaan strooien voor de vogels in de tuin en in het zuiden de schittering van
Orion heeft gezien met Sirius laag tussen de bomen, en hij hoopte dat de ets
van enkele dagen terug, die hij nog steeds niet had afgedrukt, zoals Sirius in
de verlenging ligt van de Gordel van Orion, ook liggen zal in de verlenging van
zijn leven en dat de betekenis ervan, het wondere spel van de lijnen, eveneens
zal worden opgemerkt, en zoals hij in de schittering van Sirius het teken van
God heeft gezien, de wereld in zijn ets het voortbestaan van Ugo zal zien, of
minstens het teken van zijn aanwezigheid ooit hier op aarde.
|