xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Mijn blog van 2 april was de tekst die ik met de
pen, in een moeilijk te lezen handschrift, heb neergezet in mijn dagboek. Opgejaagd
door één woord in mijn hoofd, begoocheling. Het gebeurde vroeg in de morgen, in de gonzende
stilte van de kamer, in het krassen van de pen op het blad, en uit mijn pen
vloeide, wat ik een fractie van tijd ervoor nog niet had gedacht. Dit is wat ik
gisteren als blog heb overgenomen. Vandaag kom ik erop terug, om er nu aan toe
te voegen:
Is het geen begoocheling te denken dat wij het zijn
die ons eigen leven volledig in de hand hebben, dat wij het zijn die beslissen dit
te doen of dat te doen, of ook niet?
Of kan het dat het helemaal omgekeerd zou zijn en,
dat we worden geleefd van bij onze geboorte door de omstandigheden en zelfs
van ver vóór onze geboorte dat alles al voorzien is en dat we beslissen wat beslist
moet worden om uit te komen waar we uitgekomen zijn en nergens anders. Ons
leven aldus niet veel meer zijnde dan een massa dromen van morgen tot avond,
tot ver in de nacht?
Dit is uiterst gewaagd dit, zelfs met een
vraagteken, voorop te stellen, maar alles vloeide voort uit het woord
begoocheling of de begoochelaars die we zijn, als we (cynisch) spreken alsof
het ons niet in het minst deren zou - over dood en leven en lichaam. Met de
nadruk op het lichaam, alsof dit lichaam de zin van het leven zou zijn of het
leven, levend naar een rottend lichaam, of een lichaam vol wormen toe; en we ons helemaal niet begoochelen als
we denken het leven te leiden dat wij zelf, en niets of niemand anders dan wij,
gewild hebben.
Vandaag denk ik het anders. Veel is begoocheling als zou alles van ons en enkel van ons
afhangen en het alleen de dromen zijn, die ons losbandig overvallen in de
slaap, die van elders komen. Maar het is
Vrouwe Fortuna (van Dante), die de touwtjes in de
handen heeft, Zij beslist in grote mate over wat kan en niet kan zodat we gerust besluiten mogen dat we geleefd worden,
geleefd tot binnen onze cellen, tot binnen de atomen van ons lichaam.
Het is, opgejaagd door het woord, een dronken beeld
van de mens dat ik heb opgevoerd vandaag. Een uitvloeisel van wat ik hoorde hoe
lichtzinnig gesproken wordt door de filosofie over leven en dood. Mijn
lichtpunt is dat ik, in het artikel, Van
de eerste tot de laatste ademtocht, over het boek van de
Standaard-redacteur Joël De Ceulaer,
dankbaar gelezen heb wat Spinoza, uitgestoten uit de Amsterdamse Joodse
gemeenschap, voorhield en wat ik altijd heb vooropgesteld - onszelf te zien
als deel van de natuur. En, een man naar mijn hart, Herman De Dijn zegt erover,
en ik neem het essentiële:
Als je je ziet als deel van de natuur, dan ben je een deel van iets
groots, van iets allesomvattend, dan heb je een compleet nieuwe kijk op jezelf
die tot een vorm van verrukking leidt. Tot het inzicht, ik ben een proces, ik
maak deel uit van de natuur, van God, maar dat is prachtig.
Eindelijk las ik nog iets zinnigs in de Standaard
der Letteren.
|