 |
|
 |
|
|
 |
11-03-2019 |
'Infinite in all Directions |
De
lezers van het eerste uur op zondag 10 maart, gisteren dus, hebben een
onverzorgde tekst gevonden. De oorzaak ervan was dat ik pas, heel laat op de
avond, besloten had de tekst die klaar stond om ingelogd te worden, te
vervangen door een andere tekst die ik nog
te schrijven had. Pas enkele minuten vóór middernacht ben ik er mee klaar
gekomen, zo dacht ik ten minste, pas nadat op zondag, de eerste lezers
gepasseerd waren heb ik gezien hoe verraderlijk de tekst wel was, en heb ik hem
verbeterd, het was toen 08.00.
Het
zijn dingen die gebeuren, ze situeren zich in het verloop van een dag die ,
moet ik het nog zeggen, te vroeg begint en te laat eindigt, de ogen half
gesloten van vermoeidheid.
Heb
ik me te verontschuldigen hiervoor?
Mijn
schrijven is enerzijds een spel, een tijdig of niet klaar komen met een tekst,
maar anderzijds is het een ernst, namelijk er voor zorgen dat het geschrevene,
het achter gelatene, leesbaar en aanvaardbaar is. Het is wel niet met een bang
hart dat ik mijn woorden inlog, maar dan wel met een lichte bezorgdheid te
weten hoe ze zullen ontvangen worden.
Ik
tracht daarenboven vernieuwend te zijn en niet te struikelen over alledaagse
dingen, maar daar ligt ook het gevaar dat, hoewel ik er niet over struikel,
jullie het wel doen. Wat me dus in niets vooruit helpt.
Wat
mijn lectuur aangaat wil jullie ontlasten van een eventueel gevoel dat je zou
kunnen hebben als de naam Freeman Dyson zou klinken als de naam van een
illustere onbekende. Ik heb zijn boek pas leren kennen vijf jaar nadat het
uitgekomen was. En dan nog omdat ik, altijd open staande voor al wat het woord
Universum en Oneindigheid betreft, op een dag in de FNAC, gestruikeld ben
over de titel van zijn boek Infinite in
all directions.
Met
potlood heb ik die dag vermeld in het boek zelf, het was op 1 september van het
jaar 1993, meer dan een kwarteeuw geleden. Ik heb het grondig gelezen want er
zijn weinig paginas die geen sporen dragen van het potlood dat ik klaar houd,
samen met een liniaal of postkaart als ik dergelijke werken lees. En ik zie pas
nu dat ik maar de acht eerste hoofdstukken grondig gelezen heb, maar niet de
zeven volgende, met als zestiende en laatste: The twenty-first century een hoofdstuk dat ik zeker had moeten
lezen, want het begint met: Technology
is a gift of God. After the gift of life it is perhaps the greatest of Gods
gifts. It is the mother of civilisations, of art and sciences.
Hoewel
ik God niet wil betrekken bij de technologische vooruitgang, wat Dyson
schijnbaar wel doet, en ik de technologie zo maar niet wil zien als de moeder
van beschavingen, van kunst en wetenschappen, wil ik toch een poging doen om
hem verder te lezen een van de komende dagen/weken. Ik heb echter nog heel wat
te doen dat voorlopig prioriteit krijgt. Maar wees gerust, je hoort er nog wel
iets over.
11-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-03-2019 |
The Monarch Butterfly |
In
Infinite in all directions vond ik de
passage terug die ik, de vorige dag, bij gebrek aan tijd, niet gezocht had. Wel
ik viel vandaag bij Freeman Dyson op de zin in kwestie, die terug grijpt naar
wat ik in mijn vorige blog had willen optekenen:
To me
the most astounding fact in the universe, even more astounding than the
flight of the Monarch butterfly, is the power of mind which drives my fingers
as I write this words.
En,
zegt hij verder, dat, ingevolge een natuurlijk proces, een biologische
evolutie, nog altijd mysterieus, een miljoen butterfly brains die samenwerken
in een menselijke schedel, de macht en de kracht hebben, gedachten en gevoelens
over te brengen, die anderen erna kunnen interpreteren als waren het gedachten
en gevoelens van hen zelf, én - en dit is een prachtige veel zeggende zin - Here on this small planet, mind has
infiltrated matter and has taken control.
Of
in andere woorden, het is de geest die het voor het zeggen heeft; de geest die
de materie overtroeft. Dit is trouwens de toonaard van mijn manuscript. Ik ben
zelfs een stap verder gegaan en heb geschreven, dat de materie is ontstaan uit
de geest; dat er nimmer een versmelting van de minimale deeltjes die er, op een
of andere wijze waren in den beginne, tot stand had kunnen komen hadden die
deeltjes niet geweten wat hen te doen stond.
Hieraan
is ondertussen geen jota gewijzigd, ze weten het nog altijd. Wat er kan gebeurd
zijn, is, maar ik betwijfel dat het nodig is geweest, dat ze na 13.8 miljard
jaar, er wijzer, slimmer, op geworden zijn.
Wel
is er gebeurd dat de bewustwording in de mens, van de aanwezigheid van de geest
in de materie, meer en meer, exponentieel zelfs, is toegenomen.
In
feite, geest, het onzichtbare, overheerst alles, alles en alles. Er is niets in
deze wereld dat niet het teken van het Onzichtbare draagt, zeker niet als ik de
deur van de wagen open van op afstand, als ik het teken geeft om deze woorden
tot bij jullie te brengen of als ik, van waar ook, Google raadpleeg en het
antwoord bijna ogenblikkelijk te zien krijg.
Er
is niets, waarover we niet zouden moeten verwonderd zijn, maar dit is waar de schoen wringt, we zijn te geblaseerd,
verwondering is een woord dat we niet meer kennen. Klara vraagt het ons nochtans
elk moment van de dag en de nacht, maar de betekenis ervan dringt niet meer door.
De taal ook wordt een dood woord.
Hiermede
is alles gezegd en is niets gezegd. De essentie die een vorm van De Waarheid
is - het paradigma van het Zijn - zien we niet. Ik vrees dat we het nimmer
gezien hebben, dat we de overgang van homo, naar homo sapiens, nog niet ten
volle hebben doorgemaakt, terwijl aan de horizon, de homo sapiens- sapiens ons
al wacht.
De
geest die van de kosmos is duwt ons in die richting, we volgen schijnbaar node.
Misschien beginnen we nu stilaan, de wervelende kracht ervan aan te voelen.
Misschien?
10-03-2019, 08:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-03-2019 |
Freeman Dyson |
De
morgen die middag wordt, die avond wordt, tot je de nacht in duikt: het
verloop van een stukje eeuwigheid waar je niet aan tornen kunt; je bent er
trouwens op ingesteld; je leeft er naar toe, immer de blik gericht op het
komende terwijl het nu aan jou voorbijgaat, of hoe moeilijk het wel is te
zijn van het ogenblik zelf.
Het
ogenblik zelf dat is van het zijn, van het
Dasein zou mijn vriend van gisteren zeggen. Zoals ik soms in het Frans denk
zo denkt hij in het Duits, hij verrast me telkens met zijn kennis ervan. Hij
kent er, als niet een, de strakheid van die uitmondt in een sluitende gladheid.
Een perfect schilderij waar elk woord is ingesteld op het andere en, in zijn
wezenheid, ook het andere woord ondergaat. Ik kan erin komen dat iemand van de
structuur en het bijna mathematische ervan, ondergaat als een speelsheid en
ervan gaat houden en daarenboven het is de taal waar we het dichts bij
aanleunen, een soort moeder- of zustertaal.
We
zijn opgegroeid met die taal in onze broekzak, ook met het Engels en het Frans,
we zijn er van in de aanvang mee vertrouwd geweest, zo vertrouwd dat je
ontsteld bent als iemand, een jonge man van twintig en wat meer, niet weet wat
une abeille is. Wat heeft die wel
geleerd in de klas, hoe weigerig heeft hij niet gestaan tegenover het Franse
eerste woord dat hem wellicht toch onderwezen werd? Hij dacht dat het een
libelle was, hij was er dus dichtbij, maar dichtbij was niet wat we horen
wilden. Daar tegenover stel ik, de vraag van mijn achterkleinzoon van vijf die
aan zijn vader vraagt of hij weet wat de zwaartekracht is. Hij kan zelfs de
vraag in het Frans stellen.
Ik
ben afgedwaald al schrijvend; ik heb mijn gedachten gevolgd, en ik kom nu terug
op wat ik zeggen wou over het leven in het nu. Hoe moeilijk het is
geconcentreerd te blijven op je omgeving, op wat je doet of zegt en, bewust
ervan te zijn dat jij het bent en niet de machine die je bent, een groot deel
van de dag. Het is de raad die P.D. Ouspensky - die het leerde van Gurdiëff -
ons voorhoudt in zijn In search of the miraculous. Hij leerde me dat ik het
ben die daar zit en schrijf, natuurlijk ben ik het, maar ik besef het niet
grondig, niet tot op het been van het zijn, niet tot in het merg ervan.
Als
ik het naga achteraf is het mijn ik die hier vanmorgen een persoon heeft
neergezet die luistert naar wat hem wordt ingefluisterd, die de woorden heeft
weergegeven die hem overvielen. Hij heeft die geschikt en op elkaar laten
inwerken om uit te komen op een zin die een betekenis droeg, die iets vertelde.
Maar ik, ik heb me zelf niet bezig gezien, ik heb niemand bezig gezien, ik wist
zelfs niet meer dat ik er was, het waren mijn handen die bewogen die naar de
letters werden toegezogen: een snoer van woorden waarbij het ene voortvloeide
uit het vorige en reeds het volgende klaar hield, en het schrijven een gebeuren
is dat van buiten ons komt.
Alsof
ik er naar toe verwezen werd door het onbekende, haal ik Freeman Dysons Infinite in all Directions[1]
uit zijn rek om de passage te vinden waarin hij het wonder dat het schrijven
is, vergelijkt met het wonder van de vlucht van de monarch butterfly, en ik val op de volgende onderlijnde zin:
If this assumption is true, that life is
organization rather than substance, then it makes sense to imagine life
detached from flesh and blood and embodied in networks of superconducting
circuitry or in interstellar dust clouds.
Komt
dan, wat ik ingegeven krijg, zoals Dyson het mogelijk acht, uit 'interstellar
dust clouds', uit de magische golven die me omhullen?
[1] Penguin Books 1988, pag 107
09-03-2019, 05:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-03-2019 |
Aan de vriend die denkt 'afvallig' te zijn. |
Is
er ook bij mij die panische schrik waar de moslim, Khalid El Jafoufi het
gisteren over had? Ik begin het te geloven, die gevoelens duiken regelmatig op,
ik neem ze ernstig, ook omdat ze wijzen in de richting van heel ernstig. Erger
nog, als ik er mijn dag mee begin, kom ik er niet meer van los, blijf ik er in
gedachten over schrijven. Ken je dit gevoel?
Gisteren
was er nochtans ook een andere kreet, een alarmkreet van een vriend die vreesde
dat we hem zagen als een afvallige, omdat hij, op sukkel zijnde na een
armbreuk, die een (te) lang herstel vergde en blijft vergen, zich niet meer
vertonen kan zoals hij het wenst, in de groep vrienden die wel nog regelmatig samen
komen, nu telkens zonder hem.
Ik
wou hem zeggen, dat we zijn toestand kennen, dat we hem dus zeker niet zien als
een afvallige, integendeel we denken aan hem als we onder elkaar zijn, zijn
naam ligt op onze lippen omdat hij blijvend aanwezig is in ons herinneren en
hij altijd een van de figuren is geweest die een centrale plaats bekleedde
onder ons.
En,
mijn vriend, ik zeker niet , ik zou er nooit aan denken je te zien zoals je vreest
dat we je zien. Herinner je de momenten dat we samen waren om je Sauternes -
was het er niet een van 1966? - te drinken, in je appartement met zicht op het
hart van de stad waarmede je zo vertrouwd bent; herinner je de cluster we toen
vormden, samen met Jan. Wel, mijn vriend, die gevoelens zijn gebleven,
onveranderd. Ik ken je voldoende; ik kan me voorstellen, welke de impact is van
de toestand waarin je lichaam verkeert, op je gemoed; hoe je geteisterd wordt
door de beperktheid, die er het gevolg van is, om je te verplaatsen. Ik weet wat
het betekent omdat ik ook op het punt sta terecht te komen in een bijna
identieke toestand: de mogelijkheid me te verplaatsen onder de mensen, onder de
vrienden is aan het tanen. Ik loop er nu op vooruit, maar ik voel het aankomen.
Trouwens
het feit dat je me erover schrijft is het bewijs dat je geen afvallige bent. Een
afvallige vergeet, jij vergeet niet, jij denkt aan ons, je vrienden, maar je
kunt je gevoelens niet meer veruiterlijken met je te verplaatsen. We kunnen,
jij noch ik, we kunnen niet meer terug naar de dag dat we met Jan, naar het kasteel
van Beauvoorde reisden om er deel uit te maken van een groep mensen - Tom
Lanoye incluis, in korte broek die er het woord voerde - waar we de hoogdag van
de Nederlandse taal beleefden.
Dergelijke
hoogdagen zijn er nog, maar niet meer voor ons. Jammer, meer dan jammer, maar
er rest ons, gelukkig nog de herinnering, de foto die toen genomen werd op de
terugweg, op het terras van een café ergens op de markt in Oudenaarde is er het
sprekend bewijs van.
Ik
moet je meer betrekken in wat ik doe, en je erover vertellen opdat jij me zou
kunnen spreken over wat je bezielt in de ruimte van de dagen over jou. Ik had
je nu kunnen bellen, of je een mail terug kunnen sturen, maar ik verkies het te
vermelden in het soort dagboek dat ik bij houd, opdat het geweten zou zijn,
niet alleen vandaag en tussen ons, maar opdat het geacteerd zou staan voor wat van
de toekomst is. Het krijgt aldus een grotere waarde, het wordt een literaire
akte onder vrienden, een akte waar iedereen kennis van kan krijgen. Ik grijp
aldus heel graag de mogelijkheid die me gegeven is te vereeuwigen wat ik jou
te zeggen had. Ik maak het bekend aan de wereld van vandaag en aan deze van
morgen. Dus ik maak het wereldkondig als je dit woord aanvaarden kunt van mij.
08-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-03-2019 |
Sourate 10 |
Ik
volg de morgenzon, de schittering ervan. Ik zie hoe ze, dag aan dag, dichter en
dichter naar het punt van het precieze oosten
schuift, naar het punt van de lente-equinox. Ik zie hoe het licht het
haalt op de duisternis. Ik zie heel wat als ik rondloop met de ogen open,
vooral dan deze van de geest. En ik weet hoe ik me inspannen moet om bij te
houden en weer te geven al wat er gebeurt in en rondom mij, om naar niet te
spreken wat van de wereld is. En dan denk ik bij momenten, en de media helpt me
daarbij aan wat is van de Islam die ons belaagt, die ons inlijven wilt.
Zo
las ik in de Standaard van 5 maart, de ingekorte versie van het hoofdstuk, De islam als rechtsbron, uit het boek,
Het vervallen huis van de islam,
van Ruud Koopmans, hoogleraar, sociologie en migratie aan de Humboldt
Universiteit in Berlijn.
Koopmans
stelt dat het islamitische
fundamentalisme en de daarmee gepaard gaande afwijzing van een scheiding van
staat en religie een marginale stroming is waar de overgrote meerderheid van
de gematigde moslims niets van zou willen weten, helaas, niet strookt met de feiten binnen de islam
van vandaag.
De
sharia maakt het rechtsstelsel uit in 29 van de 47 landen met een islamitische
bevolkingsmeerderheid. In veel van die islamitische landen zijn grote meerderheden
van de bevolking zélf van mening dat de sharia de wet van het land moet zijn,
en in 13 ervan is het strafrecht, geheel of grotendeels inbegrepen
Zelfde
Standaard brengt ook een wederwoord van Khalid El Jafoufi, Voorzitter van de
politieke partij Democratisch-Solidair Appél. Hij vindt dat de historische compromissen tussen liberalen en katholieken door de
panische angst voor de islam en de
bijhorende religieuze praxis van de moslims, steeds meer onder druk wordt gezet.
Hij vraagt
zich niet af, hoe het komt dat onze panische angst voor de islam/de sharia,
zo algemeen verspreid is in het westen, schijnbaar is er voor hem geen enkele aanleiding
toe, wel, of, de scheiding tussen religie
en staat in het gedrang komt nu de islamitische eredienst zijn rechtmatig deel
van de koek opeist. Ik begrijp dit als een vrees van hem dat het westen de
scheiding religie-staat gaat inroepen om hun recht op de koek subsidies te
weigeren of uit te stellen.
Is
het geraadzaam, de ogen te sluiten en steun te verlenen aan een Religie die zich, in wezen, opstelt met de sharia in
het achterhoofd. Hij droomt die man, hoop ik toch. Hoop ik dat zijn droom geen
realiteit wordt.
Hij
verwijst ook naar het islamitisch cultureel erfgoed van 1.400 jaar oud. Het
overbrengen, zegt hij: van de
islamitische kennis - welke kennis? -
is misschien de grootste uitdaging voor de moslimgemeenschappen in het westen.
En
nog iets en dit in verband met die panische schrik die ons overheerst. We
consulteren volgens hem onvoldoende de stem van de islamitische deskundigen ter
zake. En hij verwijst naar hoofdstuk 10 van de Koran:
En als jouw Heer het had gewild, dan zouden
degenen die op aarde zijn , zeker allemaal geloven. Ben jij dan in staat om de
mensen te dwingen om gelovig te worden?[1].
Twee
paragrafen van de 109 van hoofdstuk 10, een van de 114 hoofdstukken. Heel
gemakkelijk over te slaan, zelfs voor zij die gaan slapen met de Koran onder
hun hoofdkussen, maar als te volgen regel is het heel mager en zeker
verwaarloosbaar als we horen en zien, en niet alleen van de fundamentalisten,
hoe het met hen is gesteld en hoe ze ons waarmerken.
Van
de sharia, spaar ons Heer, met alle middelen ter uwer en onzer beschikking.
[1] Le
Coran, traduction et notes par D. Masson, Bibliothèque de la Pléiade,
Gallimard, 1967:
'Si ton
Seigneur lavait voulu /tous les habitants de la terre auraient cru / Est-ce à
toi de contraindre les hommes à être croyants, alors quil nappartient à
personne de croire sans la permission de Dieu? (Sourate X, 99-100.)
07-03-2019, 05:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-03-2019 |
In afwachting. |
Ik
denk vanmorgen in het bijzonder - niet dat ik er niet altijd aan denk - aan de twee
vrienden van het allereerste uur, aan hen die me van mijn eerste verschijnen af
hebben aangemoedigd en gesteund om vol te houden. We zijn nu jaren verder en ik
weet dat ze me trouw gebleven zijn, dat ze me zijn blijven lezen en blijven aanmoedigen.
In de loop der jaren zijn er andere lezers opgedoken die me even trouw gebleven
zijn. Ik vermoed hun namen maar zekerheid hierover heb ik niet. Het gebeurt dat
ze me iets laten weten en als ik het
aantal lezers zie die me dagelijks hebben opgezocht, dan weet ik dat ze er nog
steeds moeten zijn en met een grote regelmaat me bezoeken. Ook hen bedank ik
voor hun trouw, ook zij leven in mijn gedachten als ik schrijf, als ik zoek
naar de woorden die tegemoetkomen aan wat ze wensen te lezen van mij.
Maar
vandaag denk ik vooral aan de steunpilaren van het eerste, het allereerste uur,
ze zijn me duurbaar, zonder hen stond ik nergens, wat niet wegneemt dat deze
van het tweede en derde uur, de getrouwen, me even duurbaar zijn.
Waarom
zeg ik dit nu, waarom het niet vroeger laten blijken dat ik allen dankbaar ben?
Wel ik denk dat ik de laatste dagen een soort spasme heb gekend; minder
duidelijk ben geweest. Dat er een grote aarzeling in mijn teksten is geslopen
die wijst in de richting van een vermoeidheid die is opgetreden, een duidelijk
tekort aan inspiratie, met het gevolg een gemis aan spontaneïteit, een teveel
moeten-zoeken, wat neer komt op het uitwringen van de citroen.
Ik
ben gisteren op wandel geweest op mijn harde schijf en ben geconfronteerd
geweest met het vele dat zich daar heeft opgestapeld. Het is een grote warboel
die zich gevormd heeft, teksten van ver voor mijn eerste blog, teksten van de
vorige eeuw, nog in het spoor van Willem Kloos, van Marnix Gijsen. Als ik deze
niet herneem dan zijn ze verloren voor altijd, want niemand, ik ook niet kan er
klaar in zien er is een te grote massa van oude teksten die gebleven zijn en in
de loop der jaren hernomen, niet eenmaal maar meerdere malen.
Ik
heb ooit eens kuis gehouden in de teksten op papier, maar dit nooit meer, zo
ook heb ik moeite iets van wat er staat, definitief te deleten. En toch zal
het moeten, toch kan ik het zo niet overlaten want dan is het reddeloos
verloren, wat ik niet wil.
Ik
geraak niet meer los van mijn 'werken' en Ik zit er altijd verloren in, omdat
de goede oplossing niet gevonden wordt. Verwacht je dus aan zaken die ik ooit
schreef, maar die, tot mijn verwondering nog altijd stand houden, het zijn er
die met de jaren zijn gerijpt echter voldoende aantonen van waar ik kom. En dit
is van heel ver.
Of
er iets van uit de verte in mijn blogs gaat terecht komen weet ik vandaag nog
niet, het zijn de omstandigheden die dit bepalen zullen. Afwachten is de
boodschap en dit geldt zowel voor mij als voor jullie.
06-03-2019, 07:07 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-03-2019 |
Toevlucht. |
Elke
dag komen de momenten waar hij een haat-liefde verhouding mee heeft: enerzijds
schrikken ze hem af, weet hij dat hij er niet aan ontkomen kan, anderzijds is
het een voldoening als deze momenten zich hebben uitgeleefd en er staan als het
teken van ons mens zijn. En, wat er ook nog van is, hij kan die momenten niet
meer missen, ze zijn van hem, ze zijn hem. Hij is deze momenten geworden na al
die tijd. Het zijn de momenten dat hij luistert naar wat is van het mens-zijn
binnen in hem.
Een
vreemd gebeuren is het waarbij hij een deur opent op het bevreemdende van het
naar-binnen-gekeerd-zijn, als hij zichzelf gaat opzoeken en kijkt hoe hij
ingesteld is; welke gedachten zich hebben opgehoopt en zich bevrijden willen.
Soms opent de deur zich niet - dit was gisteren het geval - soms is het maar zo
en zo, soms is het een vloed die hij amper inhouden kan. Zo gaat het nu eenmaal
in het leven, zo ziet hij zich als een doender, het woord dat in is de laatste
dagen. Hij zoekt dan het
verhaal te vertellen van wie hij is, opdat hij zich zelf beter kennen zou,
alsof het nog nodig zou zijn, alsof er nog verborgen kanten zouden zijn die nog
niet werden blootgelegd.
En
er zijn er nog, kanten die hij niet benaderen wilt, gebeurtenissen, verlangens
die niet uit te spreken zijn, die hij opvangt en achterlaat achter een hoek van
zijn gedachten, waar ze lang blijven zullen, wachtende. Dit ook is van ons mens
zijn, we vertellen niet alles, er is altijd een verborgen deel dat je zelfs
niet tonen wenst aan jezelf: het berouw om het verkeerde dat hangen blijft,
zoals ook James Joyce het zo goed te zeggen wist in zijn Ulysses, over sins or evil memories: Yet a chance word will call them forth suddenly and they will rise up to
confront him
Dit wat
Bloom betreft, maar ook Joyce betrekt er zich bij, schaamteloos. Hij ook weet
dit, zoals we het allemaal wel weten, het verkeerde dat we deden en waar we
liefst niet aan herinnerd worden.
Al dit is van ons ingewikkeld mens zijn,
de schroomvalligheid die ons bevangt als het gaat over onze diepste gedachten, over
ons schaduwgedeelte.
Hij moet dit al gezegd hebben, zo iets
verzwijgt je niet lang, het of de ogenblikken dat je, je bevond op een plaats
waar je beter waart weg gebleven maar waar je naar toe gezogen werd, onmogelijk
eraan te ontkomen.
Zoals ik niet ontkom aan dit gesprek hier
met mezelf, dat ook een gesprek is met jullie die me lezen. Hij denkt niet veel
verschillend te zijn, beiden zijn we, elk op zijn gebied, doenders; de ene niet
minder dan de andere en we houden het
zo, we wijken er niet van af, geen haarspeld.
Zoals de luchten waren deze morgen, enkele
ogenblikken toen hij de gordijnen openschoof, lichtend grijs, maar o zo zuiver,
met naar het zenit toe de donkere wolken die hij er, zonder ze een waarde te
geven, heeft bijgenomen, zo waren, deze zelfde ochtend zijn gedachten, heel zuiver
als water dat opborrelt uit de bron, die, en Umberto Eco wist dit ook, van de
Kosmos is.
Hij heeft niets of niemand anders om naar
te verwijzen, het is zijn enige, blijvende toevlucht.
05-03-2019, 07:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-03-2019 |
Over de stilte van het gesloten zijn |
Nu
alles nog gesloten is, langs welke opening is het dat hij vandaag binnen glijdt
in zijn geest; zijn keuze lijkt moeilijk nu. De nacht was van een te grote
dichtheid, nu als toegemetst achter hem. Hij geraakt er niet buiten. Hij hoort
wel de wind om het huis, het slaan van een losgekomen luik, hij hoort wel de
regen tegen het raam, maar dit helpt hem niet, omdat er niets méér te openen is,
schijnbaar toch.
Zo,
man, waar wandel je heen, wie wacht je op eens het grijsblauwe licht van de
morgen zich zal hebben uitgeklaard en de zon rijzen zal achter de ceder voor
het raam? Je er niets aan toe te voegen hebt. Geen besluiten je er uit te
trekken hebt, noch uit wat is, noch uit wat was, zelfs niet uit wat nog komen
zal. Wat gisteren was is van gisteren, wat nu is, is nog van nergens, enkel van
de stilte van het nu, lijk een blok binnen in jou en uitzwerven lukt je niet,
er is geen Beethoven ditmaal, en ook je zoekt hem niet op, er is geen weg die naar
hem toe leidt.
Het
zijn de te vele ja ren, denkt hij, die
alles dichthouden, de opgeslagen hoop ervan is te hoog gestegen, is begroeid
met mossen en met wieren, met zwammen lijk hangsloten. Elke hunker erin weggeborgen.
Dit
is wat hij te zeggen heeft, meer is er niet vandaag alsof er geen vandaag zou
zijn, zelfs geen verwachten is dat hij komen zou. Dat de uren verder schuiven
zouden, de dag binnen, naar de nieuwe avond, de nieuwe nacht toe. Jij
woordeloos met wat gestold leven dat hangen bleef in je aderen. En niets te
bereiken, zelfs de wil niet hoger op te komen: te zijn zonder er te zijn, alsof
dit mogelijk zou zijn. Maar de gedachte is er en dit is voldoende opdat het zo
zou opgetekend worden.
Dit
lijkt, op een begin van, op een aanloop naar, een soort van bevochtiging van de
ogen, het is schijnbaar daar waar het begint, waar het zich ophoopt om los te
laten erna, niet in tranen, je bent te oud hiervoor, maar het zit hem dieper,
onder de oogleden nog, waar het blijven zal, enkel in je woorden vastgezet.
Hij
ziet pas nu, de regen op het raam, de wind hoe speels hij is, een kind gelijk,
in de takken van de ceder. Hij denkt wat van het speelse is, is van het verre
kind in mij, van de relieken die ergens nog zijn blijven hangen, het weinige
dat ik hier achter te laten heb op dit blad en is, van het weinige dat er was
op deze dag, gesloten alles bleef als met een laken toegedekt.
Hij
heeft er zich niet tegen verzet. Hij heeft alles genomen zoals het kwam. De
stilte erna was ijzig, té, om er iets meer over te zeggen. Alles lijk in een lang gedicht.
04-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-03-2019 |
Misschien |
Beethoven:
het Andante uit zijn eerste pianoconcerto waar je je dag mee begint. Groot,
immens: de golven van de wildste zee die tegen de rotsen beuken, opspattend,
schuimend en terugvallend, keer op keer, met rustpunten soms. Zo ervaar je het,
zo zit de zee in jou vastgehecht. En de muziek, het is niet dat je elke noot ervan
kent zoals de pianist, zoals de dirigent, maar je kent het geweldige ervan, de klanken
ervan die opspringen tot tegen de gewelven van je herinneren. Je komt er wel
van los, later, naarmate de dag vorderen zal, maar nu, op het ogenblik van je
schrijven zijn ze er nog, zie je van zovele zeeën hoe ze aanrollen, zich ophopend,
zich kronkelend, wit schuimend rollend over het strand, of in andere contreien,
waar je je nu bevindt, en het zijn deze die je bekoren, hoog opspattend tegen
de dorre grillige rotsen waar je waart.
Je
er gedichten over schreef, je er dagboeken mee vulde, elke morgen, elk ogenblik
dat je er waart, aan de voet ervan, waterdroppels, zilver in je ogen of, gezeten
op de hoogste rots, het spektakel van water en licht en luchten tot de verre
horizon, nooit te vergeten.
Beethoven
die je er naar verwijst. Welke stormen waren het die hem bezielden toen, zijn
eerste pianoconcerto dat hij schreef. Hoe jong was hij, hoe vurig om te horen
wat hij hoorde en het op te tekenen met een brede zwaai van de hand op zijn
blad. En jij, kleine man, die hem navolgen wilt en je woorden raapt en schikt
om enkele ogenblikken ook Beethoven te zijn, of minstens te doen alsof. Het je leven is, deze enkele
momenten die je optekent alsof ze van het hoogste belang waren, die geschreven
staan, die je misschien later herlezen zult en je afvragen wie deze zonderlinge
gedachten ooit verwoord kan hebben, niet meer wetende dat jij het waart, jij op
een morgen, wakker geworden uit een droom die je je niet meer herinnerde, omdat
alles opgelost werd in de eerste klanken van de muziek die je overdonderde en
je vervoerde, je weg bracht naar een wondere plaats in de wereld van je
geheugen, waar het goed is te zijn omdat je er van de zee kunt zijn, zodat je
er van alle tijden bent en van alle plaatsen waar je ooit waart, tot de plaats
van je schrijven hier.
De
oneindigheid van het zijn die je bezit om, van op deze onooglijke plaats, van
elk punt te zijn waar je ooit waart en dit alles nu samengebracht in deze luttele
woorden dankzij, de grote Beethoven, die je bezocht toen je ogen nog gesloten
waren op de nacht.
Vertrekkende
van hier uit, waar zwerf je uit, waar ligt het punt, waar je, nu je dit sluiten
gaat, weer zult opduiken als je neerzit voor je klavier? Je weet het niet, zoals
je het niet wist toen je, je vorige blog afsloot. Wat er was voorheen, je voldoende
het weet, je voelt de essentie ervan: hoe je leefde, hoe je geworden bent wie
je bent; je weet niet wat er komen gaat, al denk je het te weten hoe je dag
verlopen zal, maar zekerheid heb je niet, heb je nimmer, jij toch niet.
Wat
geschreven staat was er zo-even nog niet. In potentie was het er wel, zoals er in
potentie al is wat ik morgen schrijven zal, als er nog een morgen komt voor
mij, zul jij me misschien lezen.
Misschien,
als je het bekijkt, zoals het er staat, een vreemd uitziend woord.
03-03-2019, 07:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-03-2019 |
Uiteenlopend. |
Hoe
uiteenlopend mijn blogs ook zijn, ze hebben alle iets gemeen, ze vertrekken uit
het niets - ze zijn zoals de schepping van hemel en aarde - en eindigen ergens
op een vast punt dat in feite altijd een vraag blijft. Ik verkondig dus geen
vaststaande feiten, wel waggelfeiten of waggelvaststellingen. Ik heb geen
waarheden, die 100% te vertrouwen zijn, er zijn er wel die ik zeer betrouwbaar
acht, maar daar stopt het: ik ben de Denker van Rodin. De man met het hoofd
in de handen.
Daarmee
moet je het doen, met hem wordt je, trouwens zoals ik zelf, geconfronteerd, zit
je opgeschept, wat niet belet dat ik mijn best doe om dingen, gedachten, rond
te strooien die waard zijn gelezen te worden, wat betekent dat ik niet het
gevoel heb je een lege doos achter te laten. En is het niet zo, dan is het zeker
niet mijn bedoeling geweest te schrijven over de leegheid der dingen, want dat
zijn ze helemaal niet, ze zitten overvol.
Overvol
zitten ze voor iemand die kijkt en redeneert. Ik bladerde gisteren, vóór het
slapen gaan in een essay van Stefan
Hertmans uit zijn Putje van Milete[1]
en las er dat hij, Borges, iets heeft dat het
hem mogelijk maakt om zich in te leven in de meest uiteenlopende regels, verzen
en gedachten
Ik
onthield hiervan het woord uiteenlopend, omdat ik vond dat ik iets had van
Borges, o, niet veel, alleen het uiteenlopende, maar het was me voldoende om
mijn dag te beginnen. Welke dag het wordt weet ik nu nog niet, eens de nieuwssluizen
geopend weet ik welke verrassingen er op mij zullen afkomen, het uur vorderend,
maar ik hoop op een bericht van hier of daar, van iemand die me las,
of van iemand die zo maar dacht aan mij, zoals de schilder Patrick Ysebaert die
me, op een dag, een brief stuurde, met de hand geschreven, twee paginas vol,
juist, zegde hij omdat ik het nodig heb je na al die jaren een groet te sturen.
Je had een sterke band met hem, hij was een diep-mens in zijn houding met
iedereen en met zijn vrienden een gevoelig mens. Hij had een jaar rond gelopen
in de catacomben van Palermo en had er een twintigtal doeken geschilderd die,
toen je ze zag, je met een andere vriend, Pierre H., er voor gezorgd hebt dat zijn
werken tentoongesteld werden in de refter van de oude Sint-Baafsabdij in Gent -
je schreef erover in je manuscript.
Je
verlangt niet dat iemand hem zou navolgen en je een brief schrijven; er zijn
eenvoudigere middelen de dag van vandaag. Je bent ook geen Jozef Brodsky, de
eenzame, die eenzelfde hunker kende. Hoor wat hij schreef: The dreams you dream are not of girls half nude / but of your name on an
arriving letter. Maar ook dit is voor zij die mijn manuscript nog niet lazen.
Nu, ik voel me niet als een eenzame,
helemaal niet, ik voel me nog steeds als een geïntegreerde in de maatschappij,
zelfs al frequenteer ik ze niet of dan toch heel weinig, mijn jaren laten me toe,
mijn blog te zien als mijn aanwezigheid in de wereld.
PS.
In mijn blog van 28 februari heb ik het woord vertuierd gebruikt. Het is geen woord van Van Dale, het is er een
van mijn moeder zaliger. Het is te vervangen door in elkaar verstrengeld.
02-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-03-2019 |
Amauri: hoe de toekomst? |
Elke
morgen vraag je me hoe ik het stel, niet hoe het met mijn gezondheid is, maar wat
ik te vertellen heb, en ik ga er op in.
Soms
heel vlot, een stroom, soms aarzelend, een bron die zich met moeite door de
aarde wringt, maar ik sta er toch, je weet het of dan toch, je verwacht het en
wel dat ik je verwonderen zal. En verwondering is het correcte woord, dit van
het eerste licht, dit van de maan voor het raam waar er nog juist een sikkel
van overblijft. Het is al enkele dagen dat je haar ziet in late namiddag en in de
vroege morgen; de C die ze tekent, pal in het zuiden, een bleke rest van een
maan in de tere, effen luchten: de C van Croître.
Toutefois étant du genre féminin, elle ment, vertelde me ooit een vriend in
de bergen, geen wassende dus maar een afnemende maan.
Wijsheid
die des mensen is. Details die ons helpen om waarheden te verkondigen die
eeuwen oud zijn, die overgaan van geslacht op geslacht van uit het diepste der
tijden. Ik moet dit, bij een eerste gelegenheid vertellen aan mijn
achterkleinzoon, Amauri, de oudste onder hen. Zoals ik het al verteld moet
hebben, lang geleden aan mijn kleinkinderen, die het misschien vergeten hebben
het door te geven aan hun kinderen, ik hoor het wel.
Ik
zie ze niet genoeg om hen andere wijsheden bij te brengen, ik leef niet onder
hen, mijn witte kop, als ik ineens opduik
bij een of andere gelegenheid boezemt hen vrees in, de vrees die een
oude man zoals ik vergezelt. Mijn hart bloedt nochtans als ik hen zie, zeker
als ik denk aan - en ik denk er altijd aan - de wereld die hen te wachten
staat, een wereld van strijd niet alleen om zichzelf te bevestigen maar vooral
om zich te beveiligen tegen alle onheil die opduikt aan de horizon.
Je
zegt het hen niet, je spreekt er niet over, maar je weet het met zekerheid, de
pletrol die de Islam is heeft zich traag in gang gezet en is niet meer te
stuiten als deze geen diepgaande metamorfose ondergaat. Echter de stugheid
ervan kennende, is mijn verwachten heel laag. En ik spreek niet over de rest,
over de wereld van de geest die verlaten wordt en verdwijnt in de dorre wereld
van de techniek, die deze van het woord - de waarden eigen aan een taal - die
deze van het Woord dat in den beginne was aan het verlaten, aan het vergeten is.
Wat rest hen dan nog dat van de stilte is, van de ingekeerdheid in zich zelf,
dat van de vreugde, het aroma van het leven is?
Er
is evenwel geen bidden aan. Misschien dragen de optochten van vandaag en
gisteren een verkeerd onderwerp. De toekomst wijst het wel uit als het te laat
zal zijn.
01-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-02-2019 |
Fulminerend |
Iets
moet me vooraf van het hart. Een, men noemde het een schilderij - een mooie
zelfs - die ik gisteren, in een programma van VTM zag verkopen voor de
schandalige prijs van, als ik me niet vergis, 4.200 Euro. Ik, ik zou er zelfs
geen 10 Euro voor gegeven hebben. Ik heb er geen foto van, maar één, het was
geen schilderij, zoals ik dacht, maar een ingelijste collage, zo zegde men, zijnde
een met asgrauwe en zwarte verf, aangebracht met een schoenborstel op, ik veronderstel
een doek, of was het on paper? Met juist
een stippeltje rood in de rechter beneden hoek - hij zal aan Proust gedacht
hebben - en ondertekend, o heel goed zichtbaar, en daar kwam het op neer, door
Phillip Van den Berghe.
Wel
ik zou onder een dergelijk kunstwerk mijn naam niet durven plaatsen, ik zeg
het maar, al heb ik er veel bij te verliezen en heel weinig bij te winnen, want
wie ben ik om erover te oordelen, als gepatenteerde kunstkenners, die met beide
voeten in hun wereld staan, er met bewondering naar opkijken - was het
bewondering of was het innerlijk met een
glimlach? - echter het stoort me dergelijk werk kunst te noemen.
Ik
had destijds in de hall van de Nationale Bank in Gent, een groot schilderij van
hem, een sterk verwarrend doek, alles door elkaar gewreven, verflaag op verflaag,
je kent het effect ervan. Het hing tegen een marmeren wand, het was een vloek
tegen de tekening in het marmer, vond ik. Het had ergens moeten hangen tegen
een ruwe achtergrond, omdat het doek even ruw was met lagen verf op, lagen verf
die nog niet gedroogd waren, niet geschilderd dus, maar beklad met.
Wat
hierin met de voeten getreden werd en de collage was er een striemend
voorbeeld van, is wat Keats zou noemen a
thing of beauty is a joy for ever, is de schoonheid, en niet alleen de
schoonheid, maar wat nog erger is, het sacrale, het heilige van het leven en
het heilige van het scheppen. In de tijd van Van den Berghe, 1952-2009, en we
zijn er niet op verbeterd, was schijnbaar het de bedoeling, de schoonheid af te
zweren. In elk geval ik heb het altijd zo begrepen.
In
de discussie waar ik het gisteren over had: de noodzaak van een religie in onze
huidige samenleving, is, volgens mij althans, wil men geen conflicten in het
leven roepen, er geen plaats, voor meerdere soorten religies, want dit stuit op
onbegrip wat de God betreft. Dus, wat nodig is, in de eerste plaats te beginnen
met te zeggen wie die God wel is die het centrale punt wordt van die religie.
Is het deze van de Islam, deze van de Bijbel; is het Tao of Boeddha of, nu we
weten dat de aarde niet meer het centrum van het Universum is, deze van Jacob
Boehm - want God heeft alle dingen van uit het Niets geschapen en het Niets is
Hijzelf - of nog duidelijker, deze van
Spinoza, God is al wat is.
Dit
is even goed geldig voor wat Kunst wordt genoemd. Is het deze van Van Eyck, is
het deze van Van Gogh, is het deze van Picasso, of deze van Van den Berghe of,
is het deze van het gezond verstand waarbij de vaardigheid van de maker en zijn
scheppend vermogen, weerspiegeld in zijn werk, naar waarde wordt geschat,
ongeacht het handteken eronder geplaatst?
Hierbij
is het niet zo zeer de schoonheid die een rol speelt, maar wel de hand en de
geest van de maker van het werk, en kan het dus heel goed dat er schoonheid is
in het lelijke; denk maar aan Picassos Guernica.
27-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-02-2019 |
Wat ik niet dacht te schrijven. |
Gekeerd
in mezelf ben ik altijd in gedachten schrijvende. Het is sterker dan mezelf. Als
ik dan terugga naar een programma op Canvas[1] over
de noodzaak van religie in het dagelijkse leven, dan is het omdat het me voortdurend
bezig houdt, omdat het elke andere gedachte belemmert en ik moet me er van bevrijden
door te zeggen wat ik erover denk.
Ik
tracht te resumeren wat ik zag en hoorde. Opvallend was de brute tegenstelling
tussen enerzijds, de gematigde, wel overwogen woorden, geïnspireerd door de
figuur van Jezus en, de instelling van de andere partij, geïnspireerd door de
leerstellingen van de Islam. Groter tegenstelling kon er niet. De ene in een,
erkende, verliezende positie verkerend, maar des te meer overtuigend en
tegemoetkomend in wat hij zegde over zijn geloof, de andere, het randje - invloed van het westen - af, fanatiek,
zijn geloof in de Islam etalerend; hij niet begrijpen kon waarom hij niet in
alle rust en geslotenheid hier zijn geloof beleven kon.
Hij
had een punt hiermede maar hij vergat hierbij dat het voor een westerling
onmogelijk is de ogen te sluiten voor wat zich in de wereld van de Islam afgespeeld
heeft en zich bleef afspelen en, dat hij als aanhanger van de Islam in dit
beeld deelde. Hij vergat dat het effect van de Verlichting, elk fanatisme wat
geloof en religie betrof, had afgezworen en dat met vreemde, afwijzende blik
gekeken werd naar het chassidisme bij de joden, echter niet gewelddadig, en
naar de religie van de Islam, wel gewelddadig. Het is dus niet naar het
panellid, El Hammouchi zelf dat gekeken wordt - die eerlijke bedoelingen kan
hebben - maar wel naar de soort religie die hij aankleeft. Een dergelijke
religie is een terugkeer naar wat hier gangbaar was in de middeleeuwen. We zijn
die evenwel totaal ontgroeid en deze ontgroeiïng is doorgedrongen tot in de
schoot van de christelijke religie die geen gevaar, geen geweld meer uitspuwt,
integendeel ze reikt met respect de hand naar andere religies met geweldloze
bedoelingen. Ook naar zij die de naam vrijzinnig in hun vaandel voeren, wat
niet altijd kan gezegd worden van de schrijvers onder hen, die zich vrijzinnig
noemen.
Bij
dit alles, en ik wist dit zo, komt de God van Spinoza, de enige die er een kosmos
gericht beeld van had/heeft, niet ter sprake. Langs de kant van het westen was
het over Jezus dat gesproken werd en niet over de Bijbel, bij de andere was het
de Koran die centraal stond, wat betekenisvol is als het de wetten van hun God
betreft. In de jaren duizend, elfhonderd, hielden hun schrijvers en geleerden er
nochtans een totaal ander beeld op na dat dicht aanleunde bij het beeld van Spinoza.
In
plaats van vooruit te gaan zijn ze weggezonken in het moeras van woorden als ik
hoor hoe er gespeeld wordt met interpretaties van die wetten.
Dit
alles wat ik niet dacht te schrijven. Echter nu het er staat is het voor mij een
verlossing.
[1] Canvas:
Jan Leyers en de Nachtwacht van 23 februari 2019:
Othman El Hammouchi, 19 jaar, conservatieve
moslim en filosoof. Hij vindt dat religie opnieuw een grote rol (!) moet
krijgen in onze samenleving: Zonder God bestaan er geen objectieve waarden en
dus geen moraal. Voor hem is religie ook de oplossing voor onze steeds
oppervlakkigere samenleving. Hij gaat in debat met Assita Kanko die als moslima
opgroeide maar het geloof vaarwel zegde, en de Antwerpse bisschop Johan Bonny:
God is helemaal terug.
26-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-02-2019 |
Welk spoor te nemen? |
Het
is me niet gegeven zoals voor Sendak van gisteren, verhaaltjes te gaan
schrijven voor kinderen, al ware het wenselijker, al zouden ze opgenomen kunnen
worden door vaders/moeders en grootouders/overgrootouders en doorverteld aan
hun kinderen/kleinkinderen, tot zelfs aan de kinderen van de kinderen van hun
kinderen. Beeld je eens in?
Ik
denk dat het wenselijker ware; ik denk dat ik dan nimmer zou moeten zeggen dat
spreken over God enkel nog door fysici gebeuren kan, in de taal van hen, en
niet meer in de taal van de gewone mens; dat nu we volop het derde millennium
zijn binnen getreden, dit het millennium is van de metafysica, niet meer dit
van de God zoals het verhaald staat in de Bijbel of in de Kerk.
Het
is dus niet meer mijn ding, ik zou beter moeten weten, maar toch laat ik me
verleiden, voel ik me uitgedaagd om er over te spreken, erger nog, er over te schrijven en dit rond te
strooien. Dit fenomenale van mij, want wie doet zo iets, deze ingesteldheid is
een grote belemmering om me klein te maken als een kind, te denken zoals een
kind en te schrijven in verhaaltjes, niet in de stijl van Harry Potter deze zijn voor wat nog overblijft van het
kind in de mens, maar passend in de droomwereld van het kind. Hoewel ik met
grote verrassing geslagen wordt als mijn echtgenote terugkomt van een bezoek
aan haar kleinkind, drie jaar wordt ze in augustus, en van haar hoort bij haar
vertrek dat ze de groeten moet doen aan, papie Karel, zegt ze, en, goed moet zorgen voor hem.
Ik
kom aldus te staan tussen twee werelden, twee landschappen van de geest die ik tezelfdertijd zou moeten kunnen
bewandelen. Echter verrast door de woorden van een bijna driejarige, denkend in
grote mensen termen, ben ik afgeleid naar een ander landschap, dit van een
beginnend begrijpen van de wereld van de jeugd, denkend en handelend als volwassenen,
de donderdagbetogingen zijn er een ander bewijs van, en dus wat mijn kinderverhalen
betreft, een zekere ontreddering, is mijn deel.
Ik
zit aldus gedrongen en gewrongen in een toestand van uitersten waar ik me moet
inpassen wil ik nog iets aanvaardbaar kunnen voortbrengen, en het is me
duidelijk, in beide gevallen zijn het de gewone wegen de ik zal moeten bewandelen
wil ik nog enige vorm van succes kennen. Enerzijds vrees ik dat ik niet meer
zal moeten afkomen met een vogeltje, het mag nog een roodborstje zijn, dat
spreekt, triestig is of blij, en anderzijds dat ik niet meer schrijven moet dat
God voer is voor de fysici. Ik zal dus voor beide een tussenweg moeten zoeken.
Of
ik die vinden zal of kan, ik zit vastgeroest in mijn systeem - de pinnekensdraad
gegroeid in de knotwilg - kan ik er nog wel uit? Wat het kind betreft
misschien, ik heb het al eens geprobeerd, jaren geleden; wat de volwassenen
betreft vrees ik van niet.
De
tijd, de grote machtige tijd die de toekomst is, als het verleden is, beide
zich spiegelend in het heden zal het uitwijzen hoe het verder moet. Van hieruit
echter zie ik het niet, ik zit op een dubbel spoor vanmorgen. Welk spoor zal ik
nemen?
25-02-2019, 06:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2019 |
Over de dood als vriend |
Productief
blijven tot mijn laatste dag en ook tezelfdertijd nog vernieuwend is een hoop
en verlangen van mij. Ik reken erop. Het is misschien veel gevraagd maar het
steekt vol logica. Nu, ik weet, er zijn ook momenten in de dag dat ik met niets
begaan ben; wel, tijdens dergelijke momenten, tussen twee zinnen in, deze die al
geschreven staat en deze die zich aan het voorbereiden is, mag het gebeuren. De
ongeschreven zin zal ik meenemen om later te verwerken als ik zal aangekomen
zijn. Zo ben ik ingesteld, heel positief over wat hierna gaat komen.
Ik
lees van een schrijver van jeugdboeken dat hij[1] de
dood omschreef als een goede vriend die op hem wachtte. Ik zou dit ook willen
schrijven, misschien is het nog wat te vroeg om het te doen, - ik, wou het toch, nog té vroeg - maar het is best vertrouwen te
hebben in de goede afloop en dit vertrouwen duidelijk te bevestigen in alle
openheid.
Is
dit cynisch zijn: etaleren dat je er boven staat, dat je met een gerust gemoed
de stap zult zetten? Je kunt het zo zien, maar het is het niet, het maakt deel
uit van je voorbereiding. Al weet je niet, absoluut niet, hoe je zult zijn als
je voelt dat het er is. Zal je zeggen, alles is vol bracht, of smeken om nog
wat tijd in meer?
Je
beeldde je, zo goed mogelijk, je allerlaatste ogenblik in, het was een kilte
dacht je, en een ogenblik was er angst, daarna was er de aanvaarding, maar niet
het vooruitzien naar de verrassing die je dacht tegemoet te gaan, terwijl, de
dood je vriend zijnde, je van hem een verrassing verwachten mocht.
IK
ben nu verder gegaan dan Jung, ik heb me de vraag, wat er na de dood zal zijn
niet gesteld. Ik heb de zekerheid opgezocht om te verklaren dat er Iets zal
zijn en dat, dat Iets, een verrassing zal zijn. Ik geloof, hic et nunc, in een
stralende afloop, ik heb vertrouwen in de onsterfelijkheid van mijn elektronen
en van mijn andere deeltjes, waaronder dit van God, het higgsdeeltje, dat me
niet verlaten zal. Het zijn deze die me redden zullen van de ondergang waar
vers 3, 19 van Genesis het over heeft.
Althans,
3, 19 verwerp ik ten volle en dit zonder de minste schroom, het is iets dat we
vaststellen kunnen, maar wat we vaststellen is niet de essentie van wat er
is, en daar komt het op aan.
Mijn
ganse leven heb ik dit vers bevochten, heb ik het gehad over de essentie
verscholen achter de dingen, achter het uiterlijke dat mijn verouderend lichaam
is, een essentie die geen ouderdom kent en er dus niet kan aan ten onder gaan .
Of,
om te besluiten: waar men aanbelandt als men vooropstelt dat de dood je vriend
is; welke kronkelingen van de geest we volgen moeten om uit te komen, precies
waar je wilden uitkomen, al wist je het niet als je begonnen bent. Heeft Maurice Sendak, de schrijver van
jeugdboeken, het ook zo gezien?
Er
is, hoorde ik een Canvas programma op komst over niemand minder dan God. Zullen
ze, de panelleden, om te weten wie Hij is en hoe Hij er is, even maar, het
higgsdeeltje vernoemen om te bewijzen dat ze, sprekend over God, doorgedrongen
zijn tot dat deeltje? Pas dan zullen ze gesproken hebben over de essentie van
God, die de essentie - het aroma wist Akhnaton - van het leven is.
[1] Maurice
Sendak, een Amerikaans kinderboekenauteur: Katrien Steyaert in de SdL van 22
februari, Het Einde
24-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-02-2019 |
Dan deze morgen: |
Er
zijn momenten dat het minder goed gaat, dat er een stugheid is, een muur waar
je zo maar niet doorheen kunt. Een blokkering van je gevoelens die uitmondt in
een soort droefheid die je in lang niet meer gekend hebt. Je kunt er zelfs de
nacht mee ingaan en in de morgen is het gevoel er nog en is het, van daar uit,
dat je vertrekken moet om je dag in te gaan. Je zou nog kunnen wachten tot die (schizofrene)
passage voorbij is, maar je waagt het niet te wachten. Het is nu dat je
schrijven moet, dit is je uur, dit is het moment dat je je verlossen moet van
de opdracht die je bedacht hebt voor jou, lang, te lang geleden opdat je ze nu nog zou
kunnen averbreken.
Hoe
functioneert die geest van ons; hoe zijn we ingesteld en waarop, opdat we ook
buiten zouden gaan, de velden in, als het regent of sneeuwt of stormt, en niet
wachten zouden tot de zon er is?
Het
is alsof we plots, zo maar, geen vertrouwen meer hebben in de goede afloop van
iets dat we in gang hebben gezet, zonder eigenlijk te weten waarover het ging;
of het toch te weten en het niet te kunnen verklaren en wat je nu overvalt als
een zwaarte, op een ogenblik dat je het helemaal niet verwachtte. Echter, het
is er nu, je bent ermee geconfronteerd en je hebt er één oplossing voor, zeggen dat het er is.
Nochtans
waart je gisteren aan de vijver en zocht je naar de eerste tekenen van de
lente. Liep je de jonge fruitboompjes af om te zien of er al enige zwelling was
in de botten, en je vond niets, wel in de oude boom aan het hek, waarvan de
takjes eindigden op een donzige witheid. De boom stond er in het volle licht als
bestrooid met late vlokjes sneeuw. Je zag het en je noteerde het in je
herinneren, dat je herinneren van een dag in je leven
was.
Je
noteert het nu op je blad, niet omdat je vreest het te vergeten, want dat zal
je niet, maar het zal je rust geven. En je zal het nog weten later omdat deze
ogenblikken intens beleefd werden en de impact van het beleven groot was, al
was het maar, o, een klein gebeuren: een oude boom waarvan je de naam niet kent,
die uitliep, in februari.
Dit
was niet van de droefheid van nu, dit was van de volheid van het leven in jou.
Wat gisteren een bezinning was over het ouder worden, is nu een vleug inzinking
waar je zo maar niet klaar mee komt, al wil je weg ermee: de wolk die een wand
is, blijft hangen nog. Je geraakt er niet doorheen in tegendeel, je bevestigt
ze.
Later
misschien, als je deze woorden ooit herlezen zal, zal je je vragen stellen over
deze momenten van droefheid, vanwaar die kwam en hoe die er was, en je zal je, deze
niet meer herinneren. Wel zal je nog weten hoe de boom er stond, als met vlokjes sneeuw, als met kleine
stipjes licht getooid. Het beginpunt van een wonder dat zich aan het voltrekken
was. We er even zijn bij stilgestaan.
Je zegge
het verder wat er van de lente was, niets echter van wat er van de droefheid
was.
23-02-2019, 07:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-02-2019 |
De novogeront |
Ik
overloop even de 68 paginas die ik dit jaar al geschreven heb. Wat is het
verschil, indien ik ze niet zou geschreven hebben? Het is de vraag die ik me
stel nu en dan zonder ze te beantwoorden, omdat er geen sluitend antwoord is.
Ik zou ook evengoed kunnen zeggen wat indien ik die bepaalde dag niet op die
bepaalde plaats ware geweest, maar ergens anders. Ook hier is er geen duidelijk
antwoord, want wie zou ik dan geweest zijn, zou ik een blog geschreven hebben?
Neen,
alles is zoals het komt en het kon niet anders zijn dan zoals het gekomen is.
Dit is nu eenmaal het lot dat ons beschoren is. De oorsprong ervan ligt vervat
in de duizend voorvallen die er zijn aan voorafgegaan en waarin ik,
rechtstreeks of onrechtstreeks, bij betrokken was. Het is de som ervan die
gemaakt heeft dat ik ben wie ik ben en waar ik ben. Ik schreef dit reeds
herhaaldelijk, maar heb ik gekozen of heb ik me laten leiden?
Er was dus geen mogelijkheid, hoe vreemd ook,
te ontkomen, aan de 68 paginas die geschreven staan. Andere maatstaven zijn er
niet. Het beste is, me er aan te houden en verder te doen, zelfs al wist ik
niet - zoals vandaag - waar ik beginnen moet, ik slaag er in. Vraag me echter
niet hoe, het is zelfs voor mij een mysterie.
Een
vriend, Ferdi vd H., schonk me, het is een tijd geleden al, een boekje, een
essay eigenlijk, van Paul Steenhuis: Voltaire
als vrolijk antwoord op de vergrijzing[1],
waarin hij het leven van Voltaire ziet als een voorbeeld van het beter worden
met de jaren, en vooropstelt dat het oud worden niet noodzakelijk een afgang
van de geest betekenen zou.
Paul
Steenhuis haalt hierbij oud-hoogleraar geriatrie Dick Sipsma aan, een
gerontoptimist die - en nu wordt het ingewikkeld - in het NRC Handelsblad, de
bespreking had gelezen over het boek van Hervé Juvin, Lavènement du corps, hierin
bloot leggend, de economische gevolgen van de vergrijzing.
Als
emeritus hoogleraar in de klinische geriatrie heeft Sipsma zich altijd verzet
tegen dergelijke onheilsberichten; hij benadert de vergrijzing van een andere
kant, voor hem is het:
een voortzetting van de evolutie van de
mens in de richting van een wijzere en meer gerijpte samenleving
de menselijke
geest heeft aangetoond zeer vindingrijk te zijn en blijkt in staat te zijn allerlei,
met veroudering samenhangende gebreken en aandoeningen, te kunnen herstellen.
Hij
beweert dat er in de biowetenschappen
aanwijzingen zijn dat de genen betrokken bij het herstel van beschadigd DNA gestimuleerd
kunnen worden. Het beschouwen van de vergrijzing als negatief verschijnsel is
derhalve een verouderd standpunt.
Sipsma
heeft een naam voor de nieuwe, oudere mens, hij noemt hem de novogeront.
Als
een novogeront voel ik dat ik schrijven mag dat het ouder worden wel een effect
heeft gehad op mijn lichaam, echter niet, en zeker niet in die mate, op mijn
geest. Ik lig nog niet op mijn sofa of onder de lakens - Vergilius in het
Vagevuur tot Dante - ik geniet van een boek
of mooie geschriften; ik geniet van de concerten en recitals op BRAVA en MEZZO. Ik
heb een wereld die zich opent elke dag, en wat meer is, ik schrijf erover,
zelfs als ik niet veel te zeggen heb.
ik
ben een Voltaire op dat gebied: ik ben niet uitdovend, ik ben, durf ik zeggen? Als
geest, meer levend dan ooit?
[1] Cossee,
Amsterdam 2007
22-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-02-2019 |
Immer Beethoven |
Hij
heeft gegokt vandaag, hij stuurde zijn manuscript naar een/de uitgever; gegokt
en gedroomd dat hij een winnaar kon zijn. Hij wacht ditmaal de morgen niet af,
hij beroept zich op de golfbewegingen van het licht naar de avond toe, als
alles op het punt staat in zichzelf te worden opgenomen. Het punt, een fractie
maar, het schakelmoment dat het licht wordt opgeslorpt door de duisternis, het
sacrale punt entre chien et loup. Hij
ziet het nu als een dagelijkse voorbode van wat zich ooit eens, maar dan op een
totaal ander vlak, voltrekken zal: het aardse zijn overschakelend naar een ander-zijn,
eenmalig. De zilte smaak ervan houdt hem soms bezig, gisteren meer dan vandaag,
vandaag meer dan gisteren. Niet dat er tekenen zouden zijn, nog niet, maar je
weet maar nooit, beter is voorbereid te zijn, klaar om je wapens neer te
leggen.
Dit
is geen jeremiade, geen klaagbank, geen procesvoering, dit is een aanvaarden
dat is wat is en hoe het is: een komen en een gaan, interessant eigenlijk wist
George Steiner en je vindt het ook dat het een belangrijk moment zal zijn, te
weten of niet meer te weten omdat je alles weten zult dat er te weten valt, hoe
het ook moge uitvallen.
We
zijn hier op aarde om vertrouwen te hebben, zoveel reeds werd ons gegeven en het gaat maar verder, al was het maar elke
morgen de zon te zien opstaan en te schrijven dat je de toeschouwer bent van
het mirakel en, na al die tijd, waarom het ophouden zou, ineens? Je, je er geen
vragen over stellen moet. En evenmin vragen over het schakelmoment, de dag dat
het komt, je het ontvangen zult, geen twijfel je ontroeren zal, gerustgesteld als
een godsgeleerde.
Hoe
goed het is Jung hierin te volgen en erover even na te denken om er niet te
staan, onverricht zake als een blinde die nooit een vlinder zag, nooit een
bloem, die nooit de zon zag rijzen boven de horizon of ondergaan vóór de nacht
er was. We zegden het al, veel is ons gegeven, waarom het minder ooit zou zijn,
als met de jaren, als met het ouder worden, het begrijpen sterker wordt als je
erover nadenken gaat?
Je
schrijft het maar, het is je overtuiging die je bloot geeft. Eens te meer ben
je zwevend, ligt de aarde ver onder jou; ware het niet zo je zou je niet kunnen
bloot geven, want de dingen van de aardse voorvallen zijn niet om over te
schrijven, laat dit aan de journalisten. Maar jij, luisterend terwijl je schrijft,
naar het Allegretto, de tweede beweging in de zevende symfonie: de overgang van
de dood naar het eeuwig leven. Hoe duidelijk lees je niet in wat Beethoven heeft
getekend, hoe hoopgevend hij zich niet heeft uitgesproken in zijn muziek. Is er
een grotere eenheid, zoals jij ,je nu voelt en de mens in Beethoven toen hij zijn
Allegretto componeerde?
Al
zeg je het zelf, al overdrijf je, lichtjes of heel wat als je het zegt: woord
en klank hebben eenzelfde oorsprong, ze zijn én van het schakelmoment én van het
leven, én van het moment van de Big Bang.
De enige bekommernis is te weten waar de oorsprong van de Big Bang gelegen is.
21-02-2019, 07:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-02-2019 |
Soms |
je
hoorde deze morgen, je wilt het vatten kunnen, het vasthouden kunnen, het
overdragen kunnen, je schrijft er naar toe: de viool die grandioos, alles
benevelend, zich losrukt uit de melodie en lijk een leeuwerik boven het golvend
koren, aan het zingen slaat; een immens gevoel dat je plots bevangt en je niet
houden kunt, niet meester bent omdat het komt uit de hogere sferen van het
bestaan, omdat het muziek is die van nergens is, maar is van al wat is, is van
de totaliteit van het zijn.
Er
is geen gedicht die dit verhalen kan, geen schilderij die dit evenaren kan, de
muziek is van het irrationele, is van wat ongrijpbaar om ons gewikkeld is, een
wolk van zijn die we op zeldzame ogenblikken van ons bestaan kunnen binnendringen,
geholpen, bezeten door wie ook of wat ook. Muziek die er is, zonder er te hoeven
zijn.
Zoals
er binnenin het higgsdeeltje iets moet zijn dat er is, is er in de mens iets
dat er is, maar we weten niet wat het is, we noemen het creativiteit, maar we
weten niet vanwaar dit creatieve komt en hoe het vast geankerd zit in ons en
bezit neemt van ons. Een moeder is, een vader is, een toevlucht is, en we
opstijgen kunnen waar we voorheen nog niet zijn geweest, telkens en telkens
opnieuw voor een korte tijdspanne. We zijn het creatieve, het zit in de
elektronen, fotonen, quarks, higgsdeeltjes van onze genen, maar wat het is,
weten we niet, zullen we nooit weten, het Is, het Het van het zijnde in ons
en buiten ons.
Op
een gezegend ogenblik in zijn leven, heeft dit creatieve Beethoven ingepalmd,
was het Beethoven niet meer maar was het de totaliteit van het creatieve in en rondom
Beethoven dat gaan componeren is, dat de klanken gaan halen is voor zijn
Romance in de hoogste sferen. Je waart bij hem toen hij dit schreef, we stonden
allen om hem heen toen hij de passage voor de viool optekende.
Wat,
zeg het me, wat is er van de mens die zijn dag begint met Beethoven, soms met Bach,
met Dvorák? Hoe wordt hij er door aangezogen, krijgt hij vleugels, stijgt hij
op en zoekt hij naar woorden die klanken zijn, die gedachten zijn, die
vergeestelijkte muziek zijn, van een orde en een geladenheid die het irreële
benadert , overtreft, krachtig, be--zaaiend met volle hand, het braakliggende land
van ons. Wij, ademend de kracht ervan, de geest ervan tot ogenblikken die iets
hebben van het eeuwige.
Gelukkig
hij die deze momenten heeft gegrepen en vastgelegd in woorden. Hij zal opstaan
en weggaan in de dagen en gewone handelingen stellen, zonder te weten dat hij
het is die ze stelt. Hij zal zich niet zien als hij neerzit, een dagblad neemt
of een boek, een kruiswoordraadsel invult of zich scheren gaat, zij n tanden
poets. Hij zal een hoop zaken doen en niet weten dat hij ze doet; ze komen en
gaan voorbij zoals de tijd voorbij glijdt. Maar het gebeurt dat er de
ogenblikken waren van Beethoven, ver in de tijd vóór hem, ogenblikken die er nog
zijn nu en er nog zullen zijn, ver in de tijd nà hem. Het is zo en zo zal het
blijven.
Gelukkig,
hij heeft het moment, de puurheid van het moment ervan, opgetekend. Hij was scheppende
toen de aarde zich wentelde naar de zon toe.
Hij
herlas het, toen de zon een schijf vuur was. Hij heeft er niets aan gewijzigd,
geen jota.
20-02-2019, 06:50 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-02-2019 |
De stap die ik waag te zetten. |
Het
is altijd met mezelf dat ik beginnen moet. Zo overloop ik regelmatig de
recensies van de boeken die verschijnen of gaan verschijnen in dit land. Ik
weet zo ongeveer wat er hier - echter niet in het buitenland - als nieuw op de
markt komt. Ik weeg wat er over verteld wordt af t.o.v. mijn manuscript,
afgesloten de laatste dag van 2018, waar ik nu, al enkele weken terug, mee begaan
ben.
Ik
weet dus heel duidelijk hoe ik in de markt sta: nergens, of zeker niet tussen
de boeken van nu. Ik kan me er
zelfs niet tussen wringen, erger nog, ik vind geen enkel raakpunt.
Ik
zie me dus als een schrijver op een eiland, maar dan geen eiland in de oceaan,
maar een eiland in de lucht, een eiland zoals Salvador Dali er een schilderde.
Ben ik dan geen even grote fantast als Dali?
Verontrustend
is de wereld waarin ik terecht kom eens ik begin te schrijven, eens ik me
instel als Ugo. Ik sta er niet, ik hang er, ik drijf er op de luchten. God sta
me bij opdat ik niet vallen zou en verdwijnen in de dieptes van de (Stille) oceaan.
Het erge is dat ik me goed voel bij wat ik schrijf en meer nog bij al wat er
geschreven staat. Ik loop er nog, op de koop toe, mee te zwaaien, een trofee
die ik in de hoogte houd.
Maar
wat indien het gebeuren zou dat ik er ooit mee tevoorschijn zou komen: hoe en
in welke mate zullen de recescenten er
op af komen. Welke prooi zal ik voor hen zijn en hoe, want het zal nodig zijn, me
te verdedigen?
Zal
ik, tenminste, de lezers van mijn Blogs
behouden om me een steun te zijn - ze hebben al een voorsmaak gehad - of zullen
ook zij me afvallen?
Elke
morgen, bij het inloggen, zeg ik tot mijn woorden: je bent goed, soms zelfs, je bent heel goed,
maar soms ook, je bent middelmatig of, je bent om vlug te vergeten, slordig en
nietszeggend, opstandig. Maar het betreft slechts een pak van 500 woorden, de
moeite niet om er zich aan te storen of om er bij stil te staan. ik weet bij
ondervinding dat je me altijd al aanvaard hebt, zelfs als mijn visie over de
dingen grillig overkwam.
Wat
ik nog niet heb gezegd, mijn blogs en hieruit voortvloeiend, mijn manuscript,
zijn mijn medicament tegen het oud worden. De woorden ervan, is het niet het
verouderingsproces van mijn lichaam, ze houden in elk geval het proces van mijn
geest in toom. Nu je weet wat dit in toom houden betekent, je weet hoe ver me
dit bracht/brengt: een eiland drijvend op de luchten, boven de Stille oceaan.
Ik
sta op het punt om mijn manuscript te laten gaan, om het toe te vertrouwen aan
bevoegden die hun oordeel erover zullen vellen. Het is me al eens gebeurd en
het was een vriend die me een bericht stuurde toen ik rondwandelde in het Alhambra
in Granada, dit, 10 jaar geleden. Ik had hem gevraagd de brief van de uitgever,
die hij haalde uit mijn brievenbus, te openen en te lezen. Hun antwoord was kort
en bondig, negatief geweest, zoals ik verwacht had. Ditmaal zal het
rechtstreeks via mail gebeuren, zal ik weten, duidelijk weten, waar ik een
tweede maal voor sta. Echter een derde poging komt er niet.
19-02-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |