Er
zijn momenten dat het minder goed gaat, dat er een stugheid is, een muur waar
je zo maar niet doorheen kunt. Een blokkering van je gevoelens die uitmondt in
een soort droefheid die je in lang niet meer gekend hebt. Je kunt er zelfs de
nacht mee ingaan en in de morgen is het gevoel er nog en is het, van daar uit,
dat je vertrekken moet om je dag in te gaan. Je zou nog kunnen wachten tot die (schizofrene)
passage voorbij is, maar je waagt het niet te wachten. Het is nu dat je
schrijven moet, dit is je uur, dit is het moment dat je je verlossen moet van
de opdracht die je bedacht hebt voor jou, lang, te lang geleden opdat je ze nu nog zou
kunnen averbreken.
Hoe
functioneert die geest van ons; hoe zijn we ingesteld en waarop, opdat we ook
buiten zouden gaan, de velden in, als het regent of sneeuwt of stormt, en niet
wachten zouden tot de zon er is?
Het
is alsof we plots, zo maar, geen vertrouwen meer hebben in de goede afloop van
iets dat we in gang hebben gezet, zonder eigenlijk te weten waarover het ging;
of het toch te weten en het niet te kunnen verklaren en wat je nu overvalt als
een zwaarte, op een ogenblik dat je het helemaal niet verwachtte. Echter, het
is er nu, je bent ermee geconfronteerd en je hebt er één oplossing voor, zeggen dat het er is.
Nochtans
waart je gisteren aan de vijver en zocht je naar de eerste tekenen van de
lente. Liep je de jonge fruitboompjes af om te zien of er al enige zwelling was
in de botten, en je vond niets, wel in de oude boom aan het hek, waarvan de
takjes eindigden op een donzige witheid. De boom stond er in het volle licht als
bestrooid met late vlokjes sneeuw. Je zag het en je noteerde het in je
herinneren, dat je herinneren van een dag in je leven
was.
Je
noteert het nu op je blad, niet omdat je vreest het te vergeten, want dat zal
je niet, maar het zal je rust geven. En je zal het nog weten later omdat deze
ogenblikken intens beleefd werden en de impact van het beleven groot was, al
was het maar, o, een klein gebeuren: een oude boom waarvan je de naam niet kent,
die uitliep, in februari.
Dit
was niet van de droefheid van nu, dit was van de volheid van het leven in jou.
Wat gisteren een bezinning was over het ouder worden, is nu een vleug inzinking
waar je zo maar niet klaar mee komt, al wil je weg ermee: de wolk die een wand
is, blijft hangen nog. Je geraakt er niet doorheen in tegendeel, je bevestigt
ze.
Later
misschien, als je deze woorden ooit herlezen zal, zal je je vragen stellen over
deze momenten van droefheid, vanwaar die kwam en hoe die er was, en je zal je, deze
niet meer herinneren. Wel zal je nog weten hoe de boom er stond, als met vlokjes sneeuw, als met kleine
stipjes licht getooid. Het beginpunt van een wonder dat zich aan het voltrekken
was. We er even zijn bij stilgestaan.
Je zegge
het verder wat er van de lente was, niets echter van wat er van de droefheid
was.
|