Productief
blijven tot mijn laatste dag en ook tezelfdertijd nog vernieuwend is een hoop
en verlangen van mij. Ik reken erop. Het is misschien veel gevraagd maar het
steekt vol logica. Nu, ik weet, er zijn ook momenten in de dag dat ik met niets
begaan ben; wel, tijdens dergelijke momenten, tussen twee zinnen in, deze die al
geschreven staat en deze die zich aan het voorbereiden is, mag het gebeuren. De
ongeschreven zin zal ik meenemen om later te verwerken als ik zal aangekomen
zijn. Zo ben ik ingesteld, heel positief over wat hierna gaat komen.
Ik
lees van een schrijver van jeugdboeken dat hij[1] de
dood omschreef als een goede vriend die op hem wachtte. Ik zou dit ook willen
schrijven, misschien is het nog wat te vroeg om het te doen, - ik, wou het toch, nog té vroeg - maar het is best vertrouwen te
hebben in de goede afloop en dit vertrouwen duidelijk te bevestigen in alle
openheid.
Is
dit cynisch zijn: etaleren dat je er boven staat, dat je met een gerust gemoed
de stap zult zetten? Je kunt het zo zien, maar het is het niet, het maakt deel
uit van je voorbereiding. Al weet je niet, absoluut niet, hoe je zult zijn als
je voelt dat het er is. Zal je zeggen, alles is vol bracht, of smeken om nog
wat tijd in meer?
Je
beeldde je, zo goed mogelijk, je allerlaatste ogenblik in, het was een kilte
dacht je, en een ogenblik was er angst, daarna was er de aanvaarding, maar niet
het vooruitzien naar de verrassing die je dacht tegemoet te gaan, terwijl, de
dood je vriend zijnde, je van hem een verrassing verwachten mocht.
IK
ben nu verder gegaan dan Jung, ik heb me de vraag, wat er na de dood zal zijn
niet gesteld. Ik heb de zekerheid opgezocht om te verklaren dat er Iets zal
zijn en dat, dat Iets, een verrassing zal zijn. Ik geloof, hic et nunc, in een
stralende afloop, ik heb vertrouwen in de onsterfelijkheid van mijn elektronen
en van mijn andere deeltjes, waaronder dit van God, het higgsdeeltje, dat me
niet verlaten zal. Het zijn deze die me redden zullen van de ondergang waar
vers 3, 19 van Genesis het over heeft.
Althans,
3, 19 verwerp ik ten volle en dit zonder de minste schroom, het is iets dat we
vaststellen kunnen, maar wat we vaststellen is niet de essentie van wat er
is, en daar komt het op aan.
Mijn
ganse leven heb ik dit vers bevochten, heb ik het gehad over de essentie
verscholen achter de dingen, achter het uiterlijke dat mijn verouderend lichaam
is, een essentie die geen ouderdom kent en er dus niet kan aan ten onder gaan .
Of,
om te besluiten: waar men aanbelandt als men vooropstelt dat de dood je vriend
is; welke kronkelingen van de geest we volgen moeten om uit te komen, precies
waar je wilden uitkomen, al wist je het niet als je begonnen bent. Heeft Maurice Sendak, de schrijver van
jeugdboeken, het ook zo gezien?
Er
is, hoorde ik een Canvas programma op komst over niemand minder dan God. Zullen
ze, de panelleden, om te weten wie Hij is en hoe Hij er is, even maar, het
higgsdeeltje vernoemen om te bewijzen dat ze, sprekend over God, doorgedrongen
zijn tot dat deeltje? Pas dan zullen ze gesproken hebben over de essentie van
God, die de essentie - het aroma wist Akhnaton - van het leven is.
[1] Maurice
Sendak, een Amerikaans kinderboekenauteur: Katrien Steyaert in de SdL van 22
februari, Het Einde
|