 |
|
 |
|
|
 |
12-01-2019 |
Hoe moet het vandaag |
Hoe
moet het vandaag: niet met mij, dit is maar doodgewoon, maar met de wereld, nu, naar het me voorkomt,
de jeugd is opgestaan in dit land? De schoolgaande jeugd die wil dat met meer
ernst en inzicht gekeken en gehandeld wordt opdat de natuur zijn evenwicht
terugvinden zou. En ze zeggen te willen volharden.
Hoe
zouden politieke leiders reageren indien de reactie van gisteren, 10 januari,
begonnen door enkelen, zich verspreiden zou over West-Europa en, een
dag op de week, alle scholen - leerlingen vanaf 16, 17 jaar - zouden leeglopen
om hier of daar te gaan betogen?
Ik
zie het gebeuren, misschien als een spel in den beginne, maar ik denk dat de
jeugd van heden er toe in staat is om dit vol te houden en op te volgen voor
een tijd, tenminste zo het geen spijbelen wordt, voor zij die er van profiteren
willen.
Of
het zo ver en zo algemeen worden zal weet ik niet, maar het kan. En zeker, het
zou origineel zijn, het zou iets totaal nieuw zijn: de volwassenen die niet
weten hoe er mee om te gaan en de jeugd die zich verzet, die haar wereld niet
wil zien ten onder gaan. Dit zou eens een echte staking kunnen zijn, deze voor
het levensbehoud van wat zo kostbaar is en niet om enkele centen meer.
En
dan, wat de televisie ons brengt, de mens, de kinderen, in het stuk geschoten
land van Yemen, het land dat je, na Kamal Salibi[1] te
hebben gelezen, het Bijbelland heb genoemd; het land - toen Noord-Yemen - dat
je doorkruiste met vrienden; dat je ongerept en prachtig vond, historisch wat
de gebouwen betrof en na Salibi, een soort Heilig land geworden, het land van
Abraham en de Bijbel.
Het was aan de Rode Zee dat je La Bible est née en Arabie ten
geschenke heb gekregen, de dag van je verjaardag, de avond en de nacht dat je
slapend op een brits op het strand, in open lucht, Sirius, het sterrenbeeld van
Orion en de planeten Venus en Jupiter, geleidelijk, naar mate de nacht vorderde,
hebt zien ondergaan in de Rode Zee, met als stilte over mij de geluiden van het
op en neer gaan van het water.
Je
vergeet zo iets niet, evenmin de vele plaatsen die je bezocht, Saana, Ibb,
Mahreb, Kawkaban, tijdens de veertien dagen dat je er waart. Beelden die achteraf
in een totaal nieuw daglicht werden geplaatst door Salibi, een verloren ziel -
wie vernoemt hem nog? - Diepe voren zijn het, getrokken in je herinneren, niet
uit te wissen door de tijd. Maar hoe moet het met het leven in het stuk
geschoten Yemen, waarvan VTM ons nu de beelden toont.
Dit
alles is van je ochtend, zal van je dag zijn en van de dagen die komen. Niet
overheersend, maar toch aanwezig, zoals het verhaal van Sholokov over Gregor Pantalevich:
over het leven van de Kozakken in de steppes aan de Don. En hun opstand tegen
het Rode leger, honderd jaar geleden, het boek dat eveneens zijn sporen nalaat,
al was het maar slechts één detail ervan, toen er geen papier meer was, het
opgebruiken van het papier van de Bijbel en andere heilige boeken om hun
sigaretten te rollen.
Maar,
wat de verwoesting van Yemen betreft, deze van de hoofdstad, Saana, onder de
bescherming van de UNESCO is er het ergst aan toe. Het beeld dat ik er van
overgehouden heb, dat van een volk en een cultuur, de patina ervan is nog enkel
van de postkaarten af te lezen.
Dit
staat ons ooit, misschien ook te wachten. In elk geval, we leven ermee in ons
achterhoofd.
[1] Kamal Salibi:
La Bible est née en Arabie', Bernard Grasset, 1986; Het ware land van Abraham,
Elsevier,1985; The Historicity of Biblical Israel, Nabu publications, London,
1995;.
12-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-01-2019 |
Troost |
Er
staat weinig op mijn programma vandaag dat er gisteren niet opstond. Ik ben ook
niet anders ingesteld. Het weer raakt me niet en het nieuws evenmin. Ik kijk
alleen uit naar wat ik schrijven zal en dit is me voldoende want ik heb ook nog
Sholokhov die me wacht - Aksinia die herrezen uit haar ziekte terug thuis is en
na de dood van de grootmoeder, de kinderen van Gregor bij haar heeft genomen en
nu wacht op zijn terugkeer - of hoe je geboeid kunt worden door het leven van
anderen in een land dat je niet kent gelegen aan een stroom, de Don, waarvan je
in je verbeelding het water ziet en hoort bijwijlenvloeien tussen de gesprekken
door. Ik hoef dus vandaag geen radio, geen televisie, ik heb de Don en Aksinia.
Ik zal vergeten wie ik ben om te zijn wie ik niet ben, maar dat is voor straks.
Ik
heb naast mij het boek The English Year[1], fragmenten
genomen uit de dagboeken van Engelse schrijvers voor elke dag van het jaar.
Vandaag 11 januari is Francis Kilvert (1872) aan de beurt:
The air this
morning was as warm as the air of a hot-house and the thrushes singing like mad
thinking that spring had come.[2]
Er
is weinig nieuws onder de zon. Ik was daar even buiten, er waren wel geen
lijsters die zongen, ook omdat er geen meer zijn. Maar ik zou kunnen zeggen dat
het zuidoosten, een rode gloed was tot hoog in de luchten, de bomen duidelijk
getekend, ogenblikken lang, om dan in eens kleurloos grijs te worden en te
blijven de morgen voorbij.
Hierbij
drie beelden samen brengend in enkele lijnen, niet alleen wat is van tijd en plaats,
maar ook wat is van de mens die schrijvend zijn dagen vult, en dan zeker Sholokhov,
als ik lees hoe gedetailleerd hij zijn wereld tekent, een film die zich
afspeelt.
Dit
is van de mens en zijn mogelijkheden, alles te omvatten, alles uit te spitten
en te herzaaien op nieuwe gronden met nieuwe oogsten, onbeperkt tot in der
eeuwigheid toe.
We
houden niet op ons deze mogelijkheden toe te eigenen en er op in te gaan, telkens
vernieuwend te zijn, ons te situeren in de tijd die we wensen, in het nu of het
voorbije of het nog komende; op de plaats die we uitkiezen, het hier of het
ginder en in de mood waarin we
verkeren, opgeruimd of neerslachtig, verwachtend of ontgoocheld.
Rondom
ons staat de wereld stil, we hebben er geen oog voor, we zitten weggedoken in onze
eigen wereld een speldekop groot, voldoende voor wie we zijn, dan toch deze
morgen, uitverkoren onder de vele morgens van ons bestaan.
Zo,
we schreven wat en wat we schreven zal er morgen nog zijn, zal er nog zijn als
wij nog enkel de woorden ervan zullen zijn. Waarmede we ons nog lang troosten
zullen.
[1] The English
Year compiled by Geoffrey Grigson, Oxford University Press, 1967.
[2] Voor 10
januari, 1825, lees ik vanJohn Clare: The arum just appearing under the hedges
as in April; and the Avens (het nagelkruid?) has never lost its leaves but
appears as green as in Spring.
11-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-01-2019 |
Wat anderen schrijven. |
Venus
in het zuidoosten: een roep in de morgen als ik de gordijnen open schuif, maar
geen vreugde, geen gedachte die plots mee opduikt, enkel de gedachte aan
mezelf, hoe ik aarzelde om op te staan en neer te gaan zitten om te schrijven.
Maar ik had enkel mezelf om over te schrijven, waar ik nu al dagen mee begaan
ben. Zeg ik dan dat ik niet meer klaar zie in mezelf, dat ik een vat vol
tegenstrijdigheden ben, dat het slecht
gaat met mij, slechter dan het ooit is geweest.
Vanmorgen
aarzelde ik, het gebeurt zelden, om op te staan en te kijken hoe mijn blog er
stond die ik gisteren had ingelogd. Ik aarzelde omdat ik geen eerste zin had,
geen weg die ik inslaan kon; ik aarzelde omdat er enkel mezelf was.
Er
was wel het nieuwe boek van Michel Houellebecq waarover ik gisteren las[1], een
zwartgallig boek wist Marijke Arijs, en ik lees geen zwartgallige boek over de
ondergang van het Avondland. Ik houd het nog altijd bij zijn La Carte et le Territoire, over Jordan,
die enkele schilderijen had gemaakt, de prijs ervan, toereikend om een bos te
kopen van 500 Ha en dit volledig te omheinen, zodat het niet meer toegankelijk
was voor de jagers uit de streek. Aldus de waarde van een exorbitant doek
plaatsend tegenover de waarde van een uitgestrekt bos, wat velen de ogen zou
moeten openen.
En
er was ook iets over een dichtbundel van
Maria Barnas, Nachtboot. De
recensent Jeroen Dera[2], schreef
er heel wat over, maar ik heb er geen snars van begrepen, evenmin van het overgenomen
gedicht. Barnas wijkt te ver af van de poëzie, dit is nu een algemene regel,
die ik ken - et qui gâta ma vie,
zoals het Francis Jammes overkwam, maar dit heb ik al gezegd - en met haar lyriek blijkt ze uitstekend met
een rauw register uit de voeten te
kunnen : ze verschuilt zich achter een boom om te plassen, maar haar
broek niet goed achteruit schuift zodat ze: en ik over mijn schoenen zeek.
Waarop Dera het waagt te schrijven:
Door het rauwe pissen zo expliciet te benoemen, komt Barnas in haar poëzie
intussen alsnog achter de boom uit. Het is poëzie voor mij waarvan de
woorden, omwille van de rauwheid ervan, niet blijven hangen, toch niet bij mij
als ik tracht me voor te stellen wat er staat. Maria Barnas mag dan nog
schrijven:
Het is die
glibberige vis wellicht
die van
wateren naar water de ogen in
zwemt zich als
latente voorstelling
opdringt. Mijn
hoofd uitspat.
Ik
haal er niets uit dat me even verheffen of verfrissen zou. Maar nogmaals, ikzelf dacht dat
poëzie in een ander landschap gelegen was.
Dit
alles om mezelf even te vergeten en uit
te kijken naar wat buiten mij aan het zich stollen is, het vele dat gebeurt in
de wereld en dat doordringt op een of andere wijze tot mijn schelp, tot mijn
huis in de woestijn. In feite ben ik de heremiet die leeft met het schuiven van
de zandkorrels, het enige waarover hij niet uitgesproken geraakt, het enige ook
dat hem niets oplevert.
Moeder,
waarom leven we? van Lode Zielens is geworden: Moeder, waarom schrijf ik? En
dan ben ik terug bezig met mezelf, met een vraag die ik me niet te stellen heb
want er is geen antwoord op. Ik doe eenvoudig weg wat ik nodig heb te doen,
omdat het deel is van mijn leven. En ik sta niet alleen, integendeel, ik
ondervind het dagelijks. Vrienden die gedichten schrijven, die schilderen, die
beeldhouwen, ze zijn allen bezig. Bij allen is het een vorm van leven waaraan
ze verslaafd zijn. Ik ben geen uitzondering.
[1] De Standaard van 4 januari 2019: Marijke Arijs: De Boer op met Michel
[2] Idem: Jeroen Dera: Een Boegbeeld op een voorwaarts stuwend Schip.
10-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-01-2019 |
Woorden en nog woorden |
Een
ogenblik van zwakheid dat alle voorbije, verborgen ogenblikken van zwakheid
overstijgt en je schrijft wat je schreef. En je begrijpt dat verder leven
zonder schrijven waardeloos is, dat je zo maar niet uit de arena stappen moogt
zonder het gevecht ten minste te hebben aangegaan en af te wachten hoe het
verder verlopen zal. Want dit is, hoe je het ook inkleed, een strijd, zijn of
niet zijn.
Je
manuscript is een mislukking, je weet dit ook, nu je Sholokov terug genomen
hebt , nu je weet wat grote literatuur betekent; weet hoe je boeien kunt als je
over grote dingen schrijft, hoe je maken kunt dat de lezer aan je lippen hangt die
angstig is om te weten hoe het verhaal verder lopen zal.
Je
manuscript had geen verhaal, dan toch niet over grote gebeurtenissen, jij
boeide niet, toch niet in een voldoende mate, jij overviel de lezer met je
onophoudende gesprekken over wat van het leven is en wat van de dood zou kunnen
zijn. Je ijlde maar wat, je verloor jezelf in discussies, in vooropstellingen,
in gezapigheid wat het gebeuren zelf betrof. En je bent verdwaald in je eigen
woorden, je bent nergens aangekomen. Weinig respectvol ben je geweest en
gebleven.
Je
hebt nu je honderdduizend woorden, ze staan geschreven. Heeft het nog wel zin
te doen alsof ze vol leven zouden zitten en waard zijn herlezen te worden en
opgekuist om er aldus nog eens enkele maanden aan te besteden?
Je
zult, zoals altijd, misschien je voornemen het te doen; je zult er aan
beginnen, zoals je keer op keer begonnen bent aan het bundelen van je blogs,
maar je zult het niet afmaken. En toch, toch ben je soms verbaasd als je gaat
herlezen wat je schreef de jaren er voor. Maar dit gaat over het voorbije, maar
wat over de woorden die je nog overblijven, zijn er nog wel?
Waar
ik gisteren was aangekomen heeft zich niet opgelost, is holte gebleven, concentratie
is moeilijk, brengt heel weinig op. Maar ik herhaal me, het is een kwestie van,
to be or not to be, maar ook, to be able or not to be able?
Eens
je gaat twijfelen over wat je kunt of niet, ben je een verloren man; het kan
ook dat je twijfel een ander draagvlak heeft, dat je twijfelt over het nut
ervan en deze twijfel zit dieper, is moeilijker te overwinnen zo lang er geen
klaarheid is om verder te gaan: kan ik, of kan ik het niet. De tijd zal het
uitwijzen, ikzelf zie het vandaag niet.
09-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-01-2019 |
Waar ik aangekomen ben. |
Dit
is een fragment van een dagboek dat meer loopt over wie ik ben dan over wat ik
doe. Ik ken al enkele dagen het gevoel van een nieuw beginnen want ik heb me,
de laatste drie, vier maanden leeg geschreven. En wat ik vreesde voltrekt zich
nu: de vreugde van het schrijven heeft me verlaten. Na mij blog van gisteren, dit
is dan wat me overrompelde, dit is wat in mijn kleren hangen bleef: de geur van
het gedoofde vuur dat me jaren lang heeft bezield en bezeten. Ik dramatiseer
niet, dit zijn mijn gevoelens, ik kan er niet omheen schrijven, zoals ik al een
tijdje aan het doen ben, ze houden me in hun greep en, voor het ogenblik, ik
weet niet of ik er meester over word.
Ik
ben niet alleen inspiratieloos, maar er is ook de pijn van het inspiratieloos
zijn die me in een zekere mate bedwelmt en het is die pijn die overheerst, die
donkere wolk die voor mij uitdrijft. Ik wil hier komaf mee maken maar ik word
opgejaagd, ik word bezeten door spijt. Spijt dat het zo ver gekomen is.
Er
is de dood geweest die mijn drempel heeft overschreden, er is nu ook bij iemand
die ik even lief heb als mijn dochter, een geboorte geweest. Ik voelde o, zo
duidelijk, de afstand die er was tussen mij en het kind dat daar lag, de ogen dicht, roerloos nog, zuiver, en een
ganse leven dat haar wachtte, dat geleidelijk aan zou beantwoord worden,
terwijl mijn leven op zijn einde liep en er in mij een zwijgen was gekomen dat
me tegemoet kwam uit het einde van de lange smalle gang waar ik in mijn droom
had voor gestaan, de ene zijde, de muur vol met boekenruggen. Dit is het beeld
dat ik meedroeg als ik het moederhuis verlaten heb.
Ik
weet het, dit is een holle tekst, maar ditmaal heeft de holte de bovenhand
genomen. Ze was er al enkele tijd, ze hing in de lucht, maar ik slaagde erin ze weg te houden, de
holte weg te duwen uit mijn gezichtsveld. Vanmorgen ben ik er niet in
geslaagd, had ik de moed niet meer, er tegen op te gaan, is ze opgestaan uit de
nacht en heeft ze de bovenhand genomen.
Hoe
het verder moet weet ik niet, nu de dag zich openen gaat. Het is wellicht, zoals
er zovele al zijn geweest, een momentopname. Het schrijven ervan kost me heel
wat, misschien ook is het, het begin van een bevrijding. We zien wel wie het
halen zal. De dag is nog jong.
08-01-2019, 06:19 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-01-2019 |
Sir James Frazer |
Momentopnames
zijn het maar, you tubes in woorden die te voorschijn komen als opgeschoten
uit de volle aarde die hier de geest is. Hoe ontstaan ze, welke werking vindt
er plaats, welke kiemkracht is er nodig opdat ze zich tonen zouden? Je staat
telkenmale verbaasd over de het tot stand komen ervan, over het aantal woorden
en de kleur ervan. En nog, een vreemde vraag: heeft die kiemkracht iets te
maken met de bevruchting die negen maanden later leiden zal tot een geboorte?
Zo
wat gisteren zo dringend pijn was is het vandaag wat minder, de helende tijd is
er over heen gegaan, de wonde is zich aan het dichten en ook er is me geen rust
toegestaan.
Deze
nacht, naar de morgen toe, droomde ik. Ik liep in Gent in secondhand bookshop. Ik was in een lange smalle gang, een rechte
lijn die ergens doodliep. De wand links stond vol met boeken op rekken. De wand
rechts had kleine inhammen met mensen die er zaten of stonden. Iemand sprak me
aan, hij vroeg me of ik het werk van Frazer kende en of ik de 12 volumes van
zijn Golden Bough niet wou kopen en
hij toonde me de in glanzend leder gebonden volumes. Ik heb er geen plaats voor
moet ik geantwoord hebben want hij werd kwaad en duwde me de deur uit, zeggende
dat ik niet waardig was zijn winkel te betreden want zegde hij Sir James Frazer
is een inspiratie bron geweest voor die dichter van jou, T.S.Eliot en je weigert
hem te kopen.
Daarna
was ik in een andere boekenwinkel waar een jonge man me wees op een pak
aquarellen, er waren er 34 zegde hij en elke aquarel is een afbeelding van de
34 canti van het Inferno van Dante.
Hij toonde me de bladen en citeerde in het Italiaans, zo dacht ik toch, de verzen
van Dante. Of ik ze gekocht heb of niet weet ik niet. Ik ben wakker geworden
met de Italiaanse woorden nog in de oren.
Dit
was, hoe vreemd ook, mijn morgen vandaag. Dit is het enige dat ik te schrijven
heb, enkele flarden van een droom waarvoor ik geen enkel aanleiding kan vinden.
Frazer is niet veel meer dan een naam, Dante ligt wat dichter bij. Wel bezit ik
de Italiaanse tekst van Dantes Inferno én
de verkorte uitgave - 750 bladzijden kleine tekst - van The Golden Bough van Sir James Frazer, die ik niet gelezen heb, hoogstens
doorbladerd en op basis van de 30 bladzijden lange Index, opzoekingen die ik gedaan
heb, maar daar blijft het bij.
Het
werk ontstond, zoals ik droomde, in 12 volumes die verschenen van 1890 tot
1915. Frazer zelf maakte er een abridgement
van dat verscheen in 1922. Het
is een literair document van wereld formaat. Op de rugzijde van de/het omslag lees ik:
Remarkable
for its vast assembly of facts and its charm of presentation, it offers the
thesis that man progresses from magic
through religious belief to scientific thought. It discusses fertility
rites, human sacrifice, the dying god, the scapegoat and many other symbols and
pratices which have influenced a whole generation of 20th century writers,
including D.H.Lawrence, Ezra Pound and T.S.Eliot.
Na
mijn droom die ik zag als een teken, een omen, kon ik niet anders dan Sir James
Frazer, even terug halen. Was hij het niet - een man met een volle witte
baard - die me opwachtte deze nacht, naar de morgen toe, in een inham van die
lange gang in die boekenwinkel die ik zelf moet uitgevonden hebben?
07-01-2019, 06:01 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-01-2019 |
Vervreemding |
Ik
heb van vele zaken weinig begrepen. Heb ze aanvaard zoals ze zich voordeden, me
geen vragen erbij gesteld, maar, al beken ik het niet graag, heel wijs is mijn
leven niet geweest en, voor het ogenblik het dooft uit, het is me aan het
verlaten, al is er hierover nog geen zekerheid, enkel vermoeden, gestoeld op
diverse feiten als ik zie hoeveel er nog overblijven van de vrienden van mijn
geboortejaar, of van de jaren er in een krans omheen.
Echter
het is vandaag geen dag om veel te schrijven dat morgen zal te lezen staan. Het
is een dag om te zwijgen en neer te zien op al wat van mijn dagen was: geborgen
in een hoek van de kamer, met de gordijnen dicht geschoven, met geen muziek om
te dromen of te rouwen, geen boek om weg te gaan op vreemde wegen, geen tekening,
geen ets dat van mijn stilte was, maar neer te liggen, de ogen gesloten, alsof
het al voorbij was en ik kijken kon hoe het voorbij-zijn is gegaan, de laatste
daad die ik nog te stellen heb.
Het
is wat het is, een vreemde morgen. Het is wat het is, een rustpoos op een geborgen
plaats, in de schemer die mist is en gelatenheid, de twee vermengd tot een wit
doek met een naam erin geborduurd, de naam van iemand die was en nu is heengegaan.
Je
schreef er woorden over, ontoereikend om te zeggen hoe het voelde, maar toereikend
om te vertellen, hoe het doorgedrongen is tot in je aderen.
Je
wenst er nog niet uit te komen, je houdt de sfeer, de geest ervan nog een tijd
die een dag kan zijn met nog een nasleep van dagen als je verder zult gaan met
het zoeken van woorden: op te staan of neer te liggen, te zijn een schamelte
nog van wat je waart, een nageboorte.
Het
leven heeft je geraakt tot in de diepte van het zijn; Je verzet je niet, je
ondergaat, omdat het goed is te ondergaan wat van het heengaan is en zo te
weten waar je staat.
Morgen,
of de dag erna, zal je wellicht over andere woorden beschikken. Maar zeker is
het niet.
06-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-01-2019 |
Op de dag van 5 januari, later |
Later
op de dag van 5 januari:
Schrijft
je op deze dag over de Dood, over de begrafenis, over de lichaam-verbranding
van een meer dan duurbare die je gekend hebt als kind, als knaap, als jonge man,
als volwassene; die van je bloed was, van je geaardheid, van je stiltes, van je
vreugdes, van je zorgen was?
Je
hart houdt je in zijn greep, laat je niet los, kruipt tot in je ogen. Het
schommelt van pijn tot aanvaarden, dat de Dood - de ziekte die je gevangen
hield - de meester is, de baatzuchtige die geen oog heeft noch voor jeugd noch
voor ouderdom maar toeslaat als het past, onwederroepelijk.
En
vluchten naar Isfahan helpt niet, integendeel het helpt Hem, Hij is de
beslisser, ontkomen doe je niet, zelfs al wou je het houden bij wat is.
Hoe
moet het dan met zij die overblijven na het vertrek, na de plechtigheid die de
begrafenis is , de crematie is, of wat ook; na het heengaan dat de verdwijning
is. Hoe sluiten we af wat niet af te sluiten is?
De
mist is over het land, een vage regen die de woorden klem houdt, geborgen in een krans witte rozen op een lichter van
eikenhout die het dode lichaam bergt. We
houden nog wat we houden kunnen voor een korte tijd en zullen blijven gedenken
wat was van hem en van zijn tederheid als hij je zag: zijn ogen en zijn handen,
zijn bereidheid je te dragen waar je ging al was het nog niet nodig.
Je
houdt zijn kind zijn vooral, zijn speelse onbezorgdheid. Toen kende je hem nog
heel goed, daarna minder naar zijn volwassenheid toe. Zo, Christophe, zo gaat
het nu eenmaal in het leven: weet dat we je houden, dicht bij ons, we nemen je
mee, zoals je waart, waar we ook gaan zullen.
Maar,
waar die geest van jou, is die mee geschoven?
05-01-2019, 10:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Hoogtepunten |
Het
is dus zo gesteld met mij dat de enige grote voldoening die ik nog ken deze van
het schrijven is, een grote hulp die me heel wat negatieve zaken vergeten doet.
Zo, neem ik dit weg en er rest me een normaal leven, dat van opstaan en slapen
gaan en de last te dragen van een lichaam dat, om te beginnen, soepelheid te
kort komt, maar toch zijn best doet om het binnen aanvaardbare perken te
houden. Daarenboven word ik hierbij geholpen door een zorgzame echtgenote en
voel ik me omringd door familie en vrienden, wat meer kan ik nog verlangen.
Maar
het schrijven wijzigt heel wat, het verdooft het dagelijkse, het verwazigt de
realiteit. Hoe de dag zich ook opent, of het nu is op grijze luchten, op regen
tegen de ramen of de wind om het huis, of het nu is op vuurrode ochtenden, het
weer zelf heeft bij het schrijven niet de minste impact op mij, evenmin de
omstandigheden, ik leef naar binnen toe, ik leef naar wat zich in mij aan het
vormen is, een ingesteldheid om op het gepaste ogenblik op te tekenen wat waard
is opgetekend te worden.
Er
is dus voortdurend, enerzijds de dagelijkse realiteit en anderzijds de
afzondering in mezelf die gewoonlijk vruchtbaar, de ene dag wat beter dan de
andere, uitvalt. Dit is het gewone kader,
waarin ik functioneer.
Er zijn ook de ogenblikken van de muziek. Daar
zo-even was er een symfonie van Brahms en dacht ik aan de vele kerkhoven rondom
Ieper; een ander moment was er Beethoven, zijn sonate Les Adieux. De muziek een afwisseling zijnde, in een zekere mate een
doorgang naar inspiratie, een opening naar wat geschreven zal worden.
Er
zijn ook de ogenblikken van de literatuur, naast mij lag er The Don Flows Home to the Sea van
Mikhail Sholokov (Penguin Modern Classics, 1972), hoe het boek er gekomen is
weet ik niet; het boek lag er, en ben even gaan bladeren in de vergeelde paginas. Ik heb gelezen hoe Gregor
Pantalievich zijn vrouw Aksinia, getroffen door tyfus, achter moet laten in een
vreemd dorp bij vreemde mensen, en hij verder reist met zijn ordonance: The days dragged by grey and joyless. Een verhaal van vroeger dat
ik terug opneem, waarbij de spanning hoe het verder verlopen zal met haar en
hem, terug oploopt, zodat ik het verder lezen zal de komende uren/dagen. Me
afvragend hoe hij ooit de vrouw die hij achtergelaten heeft in een dorp in de
steppe, gaat terugvinden, want hij reist maar verder, dag na dag, van dorp tot
dorp met de slede door de sneeuw
Het
zijn zaken die ik in lang niet meer gedaan heb een boek lezen, ik was er niet
meer op ingesteld, vandaag schijnbaar wel.
Dit
ook zal me onderhuids bezig houden. Het bewijst de grote kracht van Sholokov
als schrijver. Het verhaal van een paar Kozakken in de steppe van het Rusland
van de jaren 1920. En toch boeit het me, vind ik details terug die me dertig,
veertig jaren terug hebben beziggehouden. Wie was ik toen, hoe leefde ik toen
en wie ben ik geworden om terug een boek op te nemen waar niemand vandaag nog
oog voor heeft.
Muziek
en literatuur, hoogtepunten die opduiken en zich oplossen, echter niet
onopgemerkt.
05-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-01-2019 |
Aan de Klaagmuur |
Er
is telkens een voldoening als ik sluiten kan op een zin die hangen
blijft, een zin die daarenboven een herinnering oproept aan wat ik vroeger las nu
al enkele tientallen jaren terug. Zo is er van Erskine Caldwell ook zijn Sanctuary dat ik las. Het was de
periode dat ik elke dag de trein nam naar de hoofdstad en ik telkens,
weggedoken in een hoek van het compartiment - soms in het gezelschap van Louis
Paul Boon - aan het lezen was. Ik kan ze nog noemen wie ik toen las, Faulkner, Steinbeck,
Hemingway, Mailer, Capote... Ik was meer gericht op de Engelstalige literatuur
dan op de Franse of de Nederlandstalige maar vraag me niet waarom. Een vriend
van me was een fervente lezer van de Franse literatuur en via hem ben ik die
later ook deze gaan frequenteren. De boeken die ik toen gelezen heb zijn me als
kostbare herinneringen bijgebleven. Het kon niet anders dan dat ik van toen af
besmet ben geweest met de gedachte ooit zelf een boek te schrijven.
Waar
een wil is, is een weg wordt er gezegd en mij overkwam wat aan velen van ons
overkomt. Ik herinner me op basis van een artikel in De Standaard, in een blog ooit
geschreven te hebben dat er dagelijks dertigduizend Vlamingen aan het schrijven
zijn. Ik ben er een van, echter niet veel meer dan de meesten onder hen, een
sukkelschrijver. Want ik geef me er vandaag ten volle rekenschap van dat er
amper, ruim gezien, een honderdtal van die dertigduizend, kans maken op slagen,
dit wil zeggen, kans maken ooit hun boek
te zien liggen in de uitstalramen van een of andere boekenwinkel. Er is moed
toe nodig te bekennen dat het zo is en niet anders, moed om de werkelijkheid
onder ogen te zien en verder te doen alsof er helemaal niets gebeurd was of is.
Zo
zeg me waarom ik verder ga met dit dagelijks gesprek met jou, mijn lezer. Wat
is het dat me bindt aan jou en jou aan mij: een geheime overeenkomst, een soort
verdrag, een belofte die gegroeid is buiten ons weten om en waarmede we,
beiden, nu geconfronteerd worden?
Het
zal wel dat er iets is, anders zou het niet blijven duren want zonder jou
heeft het geen zin verder te gaan op de ingeslagen weg. Je moet dit weten,
zelfs als ik aan de Klaagmuur ga staan, of is het een Smeekmuur?
Hoe
verder de dagen schuiven, schreef ik een paar dagen terug, hoe minder er nog
zijn. Waarom dan deze kwelling, want dit is het, de kwelling van het schrijven
in de hoop gelezen te worden? En waarom dan eens te meer aan de Klaagmuur gaan
staan als ik bij voorbaat al wist dat wat ik naliet na mijn tocht van 115 dagen,
ontoereikend zou zijn.
Het
wordt tijd dat ik die muur, welke ook, voor altijd vergeten ga. Of, duidelijker, dat ik stop met me te beklagen.
04-01-2019, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-01-2019 |
Voren in het landschap |
Er
zijn in dit land door allerlei gebeurtenissen en omstandigheden, voren
getrokken die leiden naar het verleden. Ook in mij, met in het bijzonder, voren
getrokken door de boeken die ik las. Boeken die hebben geleid tot wie ik ben en
wie ik niet zou geweest zijn waren die boeken er niet geweest. Als ik schrijf,
en vooral wat en hoe ik schrijf, ware niet geweest wat het nu is zonder de
geest in die boeken waaruit ik ben opgestaan en opgegroeid. Er zijn er niet zo
heel veel. Ik zou ze kunnen opnoemen om duidelijker dan ooit te tonen wie ik
ben en hoe ik geworden ben wie ik ben.
Ik
weet dat als ik het doe, het me te zeer afzonderen zal, me te zeer plaatsen zal
als een vreemde, eenzame boom in het landschap. Want, wie
las er Fabre dOlivet, en wie las er Fulcanelli, wie Gilliams en wie T.S.Eliot,
wie Velikovsky en wie Kamal Salibi, wie Pasternak en Ouspenski, wie Capra en
Shelldrake? Ik noem er, samen met de Bijbel, enkele maar die er boven uit
steken.
Was
het verkeerde lectuur dan ben ik, volledig van A tot Z op een verkeerd spoor
gezet, want ik heb gedacht en geschreven van uit hun aanwezigheid in mij. Het
zijn zij die de voren hebben getrokken in mijn
gedachten en mijn woorden hebben bepaald, het zijn zij die ik op bepaalde
plaatsen heb uitgediept en op andere amper heb aangeraakt.
Met
een blik gericht in de toekomst is het nodig dat ik me hier rekenschap van
geef. Het manuscript dat achter mij ligt - het ligt er om, eventueel, nog eens
herzien te worden - is er de résumé van zoals Le
Sacre du Printemps van Igor Strawinsky de résumé is van de muziek die na
hem zou komen, dit voor wie het nog niet bemerkt zou hebben.
Het
is in begindagen zoals deze dat ik dit vermelden moet, in het vooruitzicht dat
ik misschien de einddagen ervan niet zien zal. Maar wat ook, hoe ook de voren
verder getrokken worden, het hoefde eens gezegd te worden, om mijn
autobiografie te voleindigen, want deze blogs die ik schrijf zijn niet veel
meer dan een autobiografische berichtgeving.
Wat
het me ook kosten moge, welke negatieve gedachten ik ook te confronteren heb,
en er zijn er heel wat, diepgaande zelfs, mijn betrachten is verder te gaan, te
blijven spitten in mijn achtertuin, zoals de man uit Erskine Caldwells Gods little acre - 1933 - in zijn tuin spitten
bleef naar de goudklomp die er niet was.
03-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-01-2019 |
Psalm 139 en Pierre Aimé Bergher. |
Hoe vind ik nu het
ritme terug van a blog a day; waar
haal ik de inspiratie nu ik zo lang ben weg geweest, zoals ik onterecht schreef
misschien in een spooklandschap?
Vooreerst wens ik
even terug te gaan naar het boek dat de Jane uit mijn manuscript, op een
bepaalde dag heeft binnengebracht - waar of niet waar het staat toch zo
geschreven - Les Mystères de La
Chartreuse de Parme van Pierre Alain Bergher[1],
handelend over het bevreemdende, het mysterieuze uit la Chartreuse, de roman van Stendhal waarvan Proust wist dat het le plus beau roman du monde was.
Ik zal het hier niet
hebben over La Chartreuse zelf, een
boek dat een vriend voor mij ontleende - enkel deel II was beschikbaar - in de
(Franstalige) Bibliotheek in Gent en dat ik in een ruk heb uitgelezen met het
werk van Bergher in de hand. Een boek waarin ik geconfronteerd werd met de
tarotkaarten-symboliek, gebruikt door Stendhal om zijn verhaal te ontwikkelen
en tezelfdertijd in zijn werk de rijke symboliek van de Vrijmetselarij binnen
te halen om zijn werk kleur en aanzien te geven. Het was ook om deze reden dat
op het couvert de vermelding stond to
the happy few, zijnde zijn broeders in
de Vrijmetselarij: de Farnèse-toren die een belangrijke rol speelt in
het werk was gebouwd op een acacia, een boom die een belangrijke spirituele
waarde heeft voor deze geestes-beweging die ontstond, ver in de tijd. Dante, maakte
deel van deze geheime beweging in haar beginfaze, hij ook schreef voor: o voi chavete glintelletti sani.[2]
Ik wil dus maar even
uitweiden over wat ik bij Bergher ontdekte in een van zijn voetnoten, namelijk
wat hij vertelde over dat fameuze boek waarvan sprake in vers 16 van Psalm 139.
Ik heb er in de voorbije maanden, enkele malen naar verwezen omdat het een
passage is die me intrigeerde en blijft intrigeren. Bergher daarenboven haalt
de tekst ervan uit de King James versie van de Bijbel, deze van 1611, en het
is met een onverholen vreugde - omwille van deze versie die me zeer genegen is
- dat ik hier het volledige vers 16 wens
aan te halen:
'Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all
my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there
was none of them.'
Of - een deel ervan - in de Franse versie van Bergher:
Et sur ton livre étaient inscrits tous les jours qui métaient réservés,
avant quun seul de ces jours existât.
Of, zoals ik dit lees: Alles wat mij betreft, Heer, staat al
opgetekend in je boek, hoewel alles er
nog niet is, hoewel het nog komen moet, het ligt al opgetekend in je boek.
Alleen
al met deze vondst, heeft Bergher me geënthousiasmeerd met zijn boek over de
mysteries in La Chartreuse de Parme.
Welk ander boek kan in de Psalmen bedoeld worden dan het levensboek dat van elk
van ons is en dat van bij ons geboorte geschreven zou staan als een soort
predestinatie.
Ik
denk echter niet dat de auteur ervan aan dit woord heeft gedacht als hij het
Boek bedoelde. Volgens mij was het hem duidelijk dat het de omstandigheden
waren die het verloop van ons leven zouden bepalen; dat we deze omstandigheden,
niet ontlopen konden, dat ze waren wat ze waren en hoe ze waren en dat deze,
gezien we er niets aan veranderen konden, voorkwamen alsof ze reeds geschreven
stonden.
Wat
hij wel heeft willen zeggen, niet als dusdanig, dat, hoewel de omstandigheden
waarin we zullen opgroeien nog niet vastliggen, ze ons evenwel geleidelijk aan
zullen aangrijpen en ons leven en bepalen zullen naarmate de dagen vorderen.
Het
is om er duizelig bij te worden, wat een wereld er al geschreven staat in de
boeken. En wat heb ik er nog aan toe te voegen, niets in meer, ik kan enkel
herhalen, kan het enkel verhalen op een andere wijze, een betere of een minder
goede. Dit is het enige dat ik vermag. Hernemen is een noodzaak voor mij,
hernemen en herschikken in andere verbanden. Dit is mijn leven, het woord is
mijn adem, is mijn bloed, is wat me nog rest in mijn oude dagen.
Natuurlijk,
niemand leest nog La Chartreuse de
Parme of Le Rouge et le Noir,
twee meesterwerken uit de vroegere eeuw, zo, waarom zouden we Bergher gaan
lezen als het niet zou zijn om te weten hoe La Chartreuse werd opgebouwd. Dit alles zijnde van een vorige
generatie waar ik nog nipt heb deel van uit gemaakt. Een voordeel dat ik had
maar nu aan het wegkwijnen is.
Echter
niet voorbij is de wijsheid die besloten ligt in vers 16 van Psalm 139; Het is
nog steeds even wijs dit vers eens te herlezen van tijd tot tijd en te trachten
de juiste betekenis ervan mee te nemen al was het maar om te zien hoe alles met
alles verweven is in dit leven.
[1] Pierre Alain Bergher: Les Mystères de la Chartreuse de Parme
Gallimard, 2010.
[2] Inferno, Canto IX, 61
02-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-01-2019 |
Het Vervolg |
De weersomstandigheden van vandaag zijn
het vervolg op deze van gisteren, zoals de gebeurtenissen van gisteren de
aanleiding zijn tot deze van vandaag. Er is, zoals de Ecclesiasticus ons leert,
niets nieuws onder de zon, niets nieuws dat zijn wortels niet hebben zou in wat
er voorheen gebeurde. Alles, maar dan ook de totaliteit van het alles vloeit
in elkaar. Het is een oceaan van feiten, toestanden en gebeurtenissen tot zelfs
het opstijgen van de monarch butterfly
in Mexico: momenten schuivend in momenten, vormend nieuwe momenten en zo tot in
der eeuwigheid.
Het feit van over te schakelen naar
een ander getal als jaardatum wijzigt hieraan geen jota, zelfs al denken we dat
we kunnen beginnen op een nieuwe lei, we blijven geankerd in wat was en het is
van daar uit dat we de nieuwe dag zien opengaan en zich zullen zien sluiten op
de nacht. We schrijven erover, al weten we niet, waarom we het doen en het
blijven doen - het schijnt ons een opdracht toe - en, wat tussen de lijnen
staat, wat ondergronds is verzwijgen we, al denken we eraan dat elke dag in
meer, onherroepelijk een dag in min is.
Dit is wat is. En wij zijn dit wat is;
we zijn het zijnde dat weet wat dit wat is is.
Ik ben deze morgen opgestaan uit een lange
ingesteldheid die meer dan honderd dagen heeft geduurd. Dit ingesteld-zijn
hangt nog, onvermijdelijk, in mijn leden als in mijn geest, het zal wellicht de
tijd niet meer krijgen om er uit te groeien.
Het omvat, al heeft het weinig inhoud,
de echo van wat ik uit mijn lange pelgrimstocht heb overgehouden. Uiteindelijk,
onverbloemd gezegd, een spookweg in een
spooklandschap om er thans, gelouterd of niet, uit op te staan en, zoals het
schijnbaar hoort, verder te gaan op de voorheen ingeslagen weg. Want, ondanks
alles, is het duidelijk dat ik nog steeds het effect voel van de zweepslag die
José Saramago me toen, in 2010, gegeven heeft en het begin betekende van wat
zich nu nog altijd aan het voltrekken is, alsof het een boom was, liefst een
linde, in de open vlakte van de geest.
Hieruit is ten dele het boek ontstaan
dat nu achter mij ligt. Het is, in een zekere mate, een antwoord op de versregels
die Dante legt in de mond van Vergilius, zijn gids en zijn meester, zijn
toeverlaat. Verzen die we hier, uit groot respect willen overnemen zoals ze
staan opgetekend[1]
Omai
convien che tu cosi ti spoltre,
Disse
il maestro, che seggendo in piuma,
In
fama no se vien, né sotto coltre:
Sanza
la qual chi sua vita consuma,
cotal
vestigio in terra di sé lascia
Qual
fummo in aere ed in aqua la schiuma
Of, vrij vertaald:
Alle luiheid moet je voortaan van je afschudden,
zegde de meester, want het is noch zittend op het dons, noch onder de dekens
dat je roem verwerft. Hij die zijn leven op deze wijze doorbrengt laat evenveel
sporen na als rook in de lucht en schuim op het water.
Dit zijn wijze
woorden - woorden om aan te brengen op de buitenmuren van alle scholen in dit
land - We hebben er voortdurend aan gedacht. Wellicht ook omdat we, eerlijk gezegd,
er op uit waren roem te verwerven maar ook omdat het niet in onze genen zat,
neer te zitten op het dons of neer te liggen onder de dekens.
[1] Inferno, Canto
XX IV, 46-51.
01-01-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-12-2018 |
Dag 115: Ademend de stilte van het Huis. |
In de namiddag nam
hij over uit zijn dagboek wat hij die morgen geschreven had; nam hij over wat
hij wenselijk achtte. Het was wel degelijk een brief aan haar gericht:
Lieve Anja, na je
telefoon van deze nacht, ben ik van ochtend naar de vijver gereden. Het
ontluikende leven greep me aan. Ik was water en land, was luchten en bomen, was
deel van alles en alles was deel van mij. Ineens waren alle uren zonder jou
opgelost. Ik hoorde je, ik beluisterde terug je woorden in de klank ervan, ik
hoorde je lichaam, je tederheid, je tasten naar mij.
Zevenvoudig is de echo van je naam
gebleven zoals ik ooit schreef in mijn dagboek van het jaar van onze eerste
ontmoeting, toen ik rondzwierf met tent en slaapzak, samen met vrienden en
gids, in het Bijbel-land van Noord-Yemen en ik, staande op de hoogvlakte naar
Kawkaban toe, met de vallei ver onder mij, plots je naam riep, of dacht te
roepen en ik de echo hoorde of dacht te horen, zevenvoudig weerkaatst, in
kringen weerkerend tot mij.
Heel die reis was er de volheid van
ons samenzijn, de volheid van bergen en lucht en gletsjer en het vloeien van
water in de kloven; was er die grote volheid van die enkele uren die we samen
gekend hadden.
Thans is Kawkaban een naam die zingt
omwille van jou en van het toen onbekende dat bekend werd en ook, omwille van
de muezzin die me wekte, zodat ik de slaap niet meer vinden kon, opgestaan ben
en geruisloos weggegaan uit de kamer waar we allen, gehuld in onze slaapzak,
die nacht hadden doorgebracht. Weggegaan ben om in de kilte van drieduizend
meter door de straten te lopen en nog steeds je naam te horen. Je boom was toen
in mij aan het groeien. Ik sprak met jou, je liep met mij langs de huizen met
de vreemd getekende gevels, grijs nog in het eerste licht, tot plots de zon
over de bergkam gleed en alles betoverde met kracht en klank.
Dit alles en meer nog schreef ik neer
die gouden morgen in Kawkaban. Kinderen stonden om me heen, verbaasd kijkend
hoe mijn pen van links naar rechts over mijn blad liep. Het was allemaal wel
niet zo heel veel maar je bewoog in mij en ik geloofde in de aanwezigheid van
Hem die ik niet noemen kan, maar voelen kon, jij er in opgelost. Meer was het
niet, enkel nog dat de tijd toen heeft stil gestaan: ik schrijvend, jij
toekijkend over mij gebogen, met de kinderen om je heen.
Dit alles, Anja, terwijl ik als een
jonge man zonder ouderdom, door de velden reed, niet meer wetende welke dag het
was, welke straat het was, waar het oosten was, maar vooruitkijkend naar het
ogenblik dat je aanbellen zou en je voor mij zou staan, stralend, open en o zo
vurig met je ganse wezen, de totale vrouw in jou, naar mij gekeerd.
En ik, hoe bemin ik je, Anja, kan ik
nog wel?
Aan wie kan ik dit vertellen? Ik weet
trouwens niet hoe het verder moet deze namiddag en morgen. De echte dag zal pas
beginnen als jij bij mij zult zijn. En daarna, het ogenblik dat van alle
ogenblikken zal zijn die nog komen zullen, als je voor mij zult staan, als de
roep van de geest zich versmelten zal met de roep van het lichaam. Ik neem je
dan mee in mijn kamer met het grote bed. Ik kleed je uit terwijl ik je kussen
blijf: mijn handen over jou, over je groot verwachten. Je kleed dat op de grond
zal glijden. Je lichaam dat ik voelen zal en je stilte die deze van het levende
is, van het woekerende, het zilte, open en week en vochtig; die deze is van het
tedere, het aangrijpende, het verbrijzelende, het alles opzuigende, het alles
innemende, waarin ik verdwijnen zal.
Waarin ik verdwijnen wil omdat ik zo
lang al heb gewacht, zovele lange avonden of blekende ochtenden, of middagen
van zon en van regen, van moeheid en van niet weten wat. Dit teken ik nog op
als toegift, terwijl ik je deze ochtend enkel zeggen wou hoe gelukkig ik was
toen ik door de straten ben gereden, langs velden en weiden en gesloten huizen
en ik de beloften heb gedroomd waar de luchten vol van waren.
En thans, met de stapel paginas voor
mij op de tafel, wachtend op het ogenblik van je handen, Anja, over mij en je
ogen. En het kan niet, lieve Anja, dat ik prijs zou geven wat nu ons leven is.
Het kan niet dat ik schrijven zou over je binnen treden in dit huis, waar ik je
wacht met een nieuw bruisend hart.
Het boek zelf sluit zich hier. Het
sluit zich op zijn paradigma, op zijn droomgedachten, op zijn verwijzingen en
op wat tussen de lijnen geschreven staat. Het sluit zich op zijn
onvolmaaktheden, op zijn twijfels en zijn zekerheden. Het sluit zich op deze
laatste pagina die de laatste droppels inkt opneemt.
De rest is stilte. De stilte van het
ongelezen woord, opgesloten, tot het opgenomen wordt, tot het open bloeit in de
talloze facetten die het meegekregen heeft.
Ademend.
Het Huis, 31 december
van het jaar des Heren 2018.
31-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-12-2018 |
Dag 114: De vijver en Johan. |
Vroeg in de
morgen is hij naar de vijver gereden, over het trage herboren land, met een
vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft
het hekken geopend gewoonlijk staat het open is tot aan de kabuze gereden
en is gaan neerzitten aan de tafel
buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze
spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij
wist ook de witte band van de meidoorn en de bomen groot en donker in het pure
blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou
gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken
over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder maakte met het broodmes telkens ze
een nieuw brood aansneed.
Hij schreef
lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat
de oude, getrouwe vulpen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk
vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor hen
die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij
dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij,
rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn
onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die dagen, aangekomen
te zijn waar hij aankomen wou. En nu wandelend in een cirkel om de vijver: de
bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend
met de weerspiegeling ervan; in de geur van meidoorn en van water. Hij wou van al
wat hij zag en rook en hoorde een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was
terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen en bril,
naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem
toe riep doorheen het open raam van de wagen: Zo vroeg al, Ugo, heb je hier
soms geslapen?
Nog niet, nog
niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik had nood aan wat van de morgen
is, naar je plaats hier, naar je vijver die inspireert. Ik heb wat zitten
schrijven.
Johan, met
krachtige stoppelbaard, stond voor hem: Mijn beste vriend, wat vertel je me
nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan de vijver, die ook mijn
droomplaats is?
Wel, ik
heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er
getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier vanmorgen, opgeslorpt
door het woord in mij
Het Woord
dat in den beginne was?
Ook dat,
maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.
Kom, ik ga
een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?
Ze gingen
samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo
kijkend naar de groei van heesters en struiken en de soorten bloemen op de berm
naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Zijn vissen, zegde
hij, hadden de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers. Hij had
deze bestreden met een bijzonder product, dat hij met moeite bekomen had, maar
hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Ze zaten
aan tafel met een kop koffie voor hen. In enkele lijnen, waarom hij het deed
wist hij niet, vertelde Ugo over Anja, waar hij haar het eerst had ontmoet en
hoe hij nu haar had weer gezien.
Maar mijn
goede vriend Ugo toch, had hij gezegd, en dat overkomt je nu, je bent toch
niet verliefd? Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was zo vroeg,
is het een liefdesbrief die je schreef?
Neen, geen
brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek.
Mag ik van
jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
Neen, het
spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een
nieuw boek dat niet zal geschreven worden.
Zoals je het wenst,
Ugo, maar het is goed dat een man een vrouw heeft, vooral een eenzame man zoals
jij. Hoe moet het nu verder?
Ik zie haar morgen
en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar. Maar hoe en of het
zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je
vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien of als ze
voelen dat je er bent.
Wel, Ugo, weet dat
Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je
uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?
Het boek, Johan,
staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe
leven begint nu.
Ik kan je niets
anders wensen dan peis en rust, maar denk er aan, je zult niet meer de vrijheid
kennen waar je nu over beschikt want vrijheid is eenzaamheid, is doen wat je
wenst te doen. Maar ik ken je als een wijs man en een wijs man denkt na over
wat hij doet. En ook, en hier vooral hebt je over na te denken, hoe gaan de
kinderen reageren, en vergeet niet, de tijd stopt niet, noch vandaag, noch
morgen, maar het gebeurt dat gevoelens de tijd ondergaan, wees dus sterk en
zeker van de stappen die je zetten gaat.
Ugo luisterde, hij
keek naar Johan, voor hem, de kop koffie in de hand, een stoere man: Je bent
een echte vriend, Johan, je bent bezorgd om mij, meer dan ik om mij, ik onthoud
je woorden.
30-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Dag 114: Johan en de vijver. |
Vroeg in de
morgen is hij naar de vijver gereden, over het trage herboren land, met een
vreugde in hem, omwille van het landschap en ook om de beslissing die hij nam.
Hij heeft
het hekken geopend gewoonlijk staat het open is tot aan de kabuze gereden
en is gaan neerzitten aan de tafel
buiten. Achter hem, hoog opgeschoten, de lange rij populieren, ruisend alsof ze
spraken, en voor hem uit de vijver. Hij wist dit allemaal, de ogen dicht, hij
wist ook de witte band van de meidoorn en de bomen groot en donker in het pure
blauwe van de luchten, ideaal voor het schrijven. Het is dus hier dat het zou
gebeuren. Het stond klaar getekend. Het was hier dat hij een kruis zou maken
over zijn boek, een kruis zoals zijn moeder maakte met het broodmes telkens ze
een nieuw brood aansneed.
Hij schreef
lang en zonder op te zien. Hij had zijn inktpot meegebracht omdat hij wist dat
de oude, getrouwe vulpen niet veel inkt meer hield, zodat hij ze herhaaldelijk
vullen moest. Maar hij schreef, geïnspireerd, over wat hij nalaten wou voor hen
die hem ooit zouden lezen op heldere dagen of op donkere nachten.
Toen hij
dacht dat het laatste woord geschreven stond, is hij opgestaan en heeft hij,
rond de vijver, zijn zevenhonderd passen gedaan. Hij voelde wel de pijn
onderaan de rug, maar hij voelde vooral de voldaanheid, na al die dagen, aangekomen
te zijn waar hij aankomen wou. En nu wandelend in een cirkel om de vijver: de
bomen en de struiken, de luchten en de wolken, de wind in kleine golven spelend
met de weerspiegeling ervan; in de geur van meidoorn en van water. Hij wou van al
wat hij zag en rook en hoorde een foto, een foto voor het slot van zijn boek.
Hij was
terug op de plaats waar zijn dagboek nog open lag, naast zijn pen en bril,
naast het potje inkt Herbin, toen Johan aankwam, zag hoe hij er stond en hem
toe riep doorheen het open raam van de wagen: Zo vroeg al, Ugo, heb je hier
soms geslapen?
Nog niet, nog
niet, Johan, zo ver is het nog niet gekomen, ik had nood aan wat van de morgen
is, naar je plaats hier, naar je vijver die inspireert. Ik heb wat zitten
schrijven.
Johan, met
krachtige stoppelbaard, stond voor hem: Mijn beste vriend, wat vertel je me
nu, wat heb je nu allemaal geschreven, hier aan de vijver, die ook mijn
droomplaats is?
Wel, ik
heb je vijver, noch min noch meer, vereeuwigd in mijn geschriften. Hij staat er
getekend als de slotscene van een boek. Want ik was hier vanmorgen, opgeslorpt
door het woord in mij
Het Woord
dat in den beginne was?
Ook dat,
maar hier, vooral dat van de vijver en de bomen en de luchten.
Kom, ik ga
een tas koffie zetten en ondertussen gaan we eens rond de vijver, kom je mee?
Ze gingen
samen de vijver rond, hun spiegelbeeld volgde hen, maar dat zagen ze niet: Ugo
kijkend naar de groei van heesters en struiken en de soorten bloemen op de berm
naast de gracht, Johan lettend op elk teken in het water. Zijn vissen, zegde
hij, hadden de ziekte van de nawinter, vooral onder de spiegelkarpers. Hij had
deze bestreden met een bijzonder product, dat hij met moeite bekomen had, maar
hij dacht dat nu de ziekte overwonnen was.
Ze zaten
aan tafel met een kop koffie voor hen. In enkele lijnen, waarom hij het deed
wist hij niet, vertelde Ugo over Anja, waar hij haar het eerst had ontmoet en
hoe hij nu haar had weer gezien.
Maar mijn
goede vriend Ugo toch, had hij gezegd, en dat overkomt je nu, je bent toch
niet verliefd? Ik vond het al vreemd dat je hier aan het schrijven was zo vroeg,
is het een liefdesbrief die je schreef?
Neen, geen
brief, of eigenlijk wel, een brief als slot van een boek.
Mag ik van
jou horen hoe een dergelijk slot geschreven wordt?
Neen, het
spijt me, want als ik het lees is het geen slot meer, maar het begin van een
nieuw boek dat niet zal geschreven worden.
Zoals je het wenst,
Ugo, maar het is goed dat een man een vrouw heeft, vooral een eenzame man zoals
jij. Hoe moet het nu verder?
Ik zie haar morgen
en een van deze dagen kom ik hier naar de vijver met haar. Maar hoe en of het
zich gaat verankeren weet ik nog niet. Goed hoop ik, zoals je vijver en je
vissen. Je hebt ze lief en ze springen op van vreugde als ze je zien of als ze
voelen dat je er bent.
Wel, Ugo, weet dat
Anja welgekomen is, het zal wel niet de eerste de beste dame zijn die je
uitverkoren hebt, maar wat met je boek, ga je er werkelijk mee stoppen?
Het boek, Johan,
staat geschreven, het is af. Of liever het begint nu, het boek van het nieuwe
leven begint nu.
Ik kan je niets
anders wensen dan peis en rust, maar denk er aan, je zult niet meer de vrijheid
kennen waar je nu over beschikt want vrijheid is eenzaamheid, is doen wat je
wenst te doen. Maar ik ken je als een wijs man en een wijs man denkt na over
wat hij doet. En ook, en hier vooral hebt je over na te denken, hoe gaan de
kinderen reageren, en vergeet niet, de tijd stopt niet, noch vandaag, noch
morgen, maar het gebeurt dat gevoelens de tijd ondergaan, wees dus sterk en
zeker van de stappen die je zetten gaat.
Ugo luisterde, hij
keek naar Johan, voor hem, de kop koffie in de hand, een stoere man: Je bent
een echte vriend, Johan, je bent bezorgd om mij, meer dan ik om mij, ik onthoud
je woorden.
30-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-12-2018 |
Dag 113: Het afsluiten |
Ze wisten niet hoe
laat het geworden was, maar de haard was uitgedoofd. Hij hoorde met tussenpozen
de uilen in het bos dichtbij. Het oude huis dat geluisterd had, dat alles
neergeschreven had in zijn gebinten en verheugd dat alles gekomen was zoals het
geschreven stond in het eeuwige Boek van psalm 139.
Het was na
middernacht. Hij vroeg haar waar ze was, van waar ze telefoneerde. Zegde ze:
ik ben hier in de woning. Ik ga hier slapen op de sofa in een deken gewikkeld.
Ik kan ook niet meer terug, ik had het hotel verwittigd. Ik wou het gevoel
kennen hoe het huis reageerde op de stilte van de nacht, op de hoogte hier op
weg naar Anzy-Le-Duc, waar jij ooit was.
Ik wist trouwens dat
ik je bellen ging, en ik wist dat het een lang gesprek zou worden met jou. En à
propos er is hier in een dorp dichtbij, een kerkje met een Onze-Lieve-Vrouw die
de borst geeft aan het kindje Jezus, een beeldhouwwerk boven de kerkdeur, wist
je dat?
Hij wist het, hij
herinnerde zich er gestaan te hebben met Pierre. Er zijn weinig romaanse kerken
die we toen niet bezocht hebben, het was onze pelgrimstocht. Wij moeten die
tocht verder zetten, doorheen gans Frankrijk. Ik wil alle kerken terugzien met
jou om te beginnen met La Chaise-Dieu en het Vlaams wandtapijt van dertig meter
lang en die kamer waar je met elkaar spreken kunt, staande met het gezicht naar
de muur toe, elk in een tegenovergestelde hoek, wist je dat. Neen, ze wist het
niet. Maar zeg me eens wat jij niet weet. Heel wat had hij geantwoord, maar wat
ik zeker weet is dat je leeft in mij.
*
In de
nacht, bij volle maan, de sterren, dacht hij, in een gunstige positie, heeft
hij besloten, nu zij er actief deel van uitmaakt, zijn boek af te sluiten. Want, het
is nu geen boek meer over hem zelf, maar over hen beiden. Een valabele reden om
niet verder te gaan, omdat wat nu nog komt, gunstig of niet, niet kan worden
vrijgegeven. Hij zou het haar niet vragen, hij zou het sluiten vóór haar
betreden van de woning.
29-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-12-2018 |
Dag 112: Luisterend naar Brahms. |
Op Klara, een
symfonie van Brahms, lang en breed uitgestreken en hij, hopende op een telefoon
van haar, uitgestrekt op de sofa voor de haard die aan het uitdoven was. Toen
hij haar niet meer verwachtte is ze daar. Ze had zich niet vroeger kunnen vrij
maken, zegde ze, haar stem was als van velours, als kwam ze uit een andere
wereld, uit een ander Universum. Eindelijk, had ze gezegd, is de kuisploeg weg.
Haar werk was af. De woning, ons kasteel, zegde ze, lag er bij als nieuw, klaar
om de eigenaars te ontvangen en die kwamen morgen in de namiddag. Ze hoopte,
zegde ze, dat hij klaar was om haar te ontvangen en dat was hij.
Hij luisterde. Hij
voelde haar enthousiasme volbracht te hebben wat van haar werd verwacht. Ze
vertelde hem over de vele moeilijkheden die ze gekend had, met de gordijnen en
overgordijnen, met de stukadoors en de schilders, met elektriciteit en
verwarming. Honderd zaken had ze in het oog te houden. Ze vertelde hem over de
vele kleine voorvallen die ze gekend had, ook sommige werken die opnieuw
moesten gedaan worden en de moeilijkheden die dit met zich bracht hen te
overtuigen om te herbeginnen maar, ze had bereikt wat ze bereiken wou en
godzijdank, alles was nu voorbij.
Ik wou je komen
halen, zegde ze, ik wou komen om je lief te hebben en je daarna te tonen wat ik
van dit huis gemaakt heb, deze droomwoning die ik in gedachten ingericht heb
voor ons beiden. Je was er niet, maar je was er toch in mijn gedachten, en zo
is het gebeurd en werd het, met wat ik nu weet, de woning die ik klaar wou voor
ons beiden. De jongste dagen heb ik vooral aan jou gedacht, aan jouw kamer met
muren vol boekenrekken, je bureau in die kamer waarvan je me ooit sprak: die
kamer in Varykino, waar Zhivago werken wilde aan een groot boek dat het boek
van zijn leven zou worden. Wel die kamer is er, die moet je zien, met een ruim
venster dat uitgeeft op de wijngaarden die aflopen naar het diepere land toe,
en opklimmend naar het spel van de wolken er boven, en het licht, Ugo, het
wondere licht van Bourgondië, nergens is er een licht zoals hier.
Intuïtief, en je moet
me geloven, heb ik gezorgd dat er een dergelijke kamer was. Zonder het te
beseffen, heb ik al die tijd jou in mijn gedachten gehad, zelfs, dit weet ik
nu, als ik het eerste concept heb voorgelegd aan de nieuwe eigenaars. En thans
ben ik gelukkig, weet ik dat jij me geïnspireerd hebt om te handelen zoals jij
gehandeld zou hebben, of dan toch, hoe jij het zou gewenst hebben. En vandaag,
als het resultaat is wat het is, dan is het omdat ik er aan gewerkt heb met
liefde en met al het inzicht dat ik in mij voelde en, in de jongste dagen een
opstoot heeft gekregen die ik nimmer zou gekend hebben ware jij niet plots
opgedoken.
Weet, Ugo, ik geef er
me, nu dat je er bent, rekenschap van, dat ik van bij de aanvang aan de woning
gedacht en gewerkt heb alsof het voor jou was, al wist ik niets af van jou, al
wist ik niet of je nog leefde, of je nog vrij was, maar nu, nu weet ik dat
alles zijn begin heeft gekend op de gletsjer, in het immense licht van de
namiddag, wij beiden, klein, nietig, twee stippen zoals je twee vrienden in de
helikopter ons toen moeten gezien hebben.
Om kort te zijn ik
weet nu dat ik eraan gewerkt heb omdat ik wist wat er komen ging of, zoals jij
het zou gezegd hebben, het is gebeurd omdat we er voortdurend aan gedacht
hebben, je moet er lange tijd mee bezig zijn opdat wat gedacht wordt en
verhoopt zich realiseren zou.
Er moet aan die deur
van Schleiper een koperen plaat worden aangebracht met de aanduiding dat het
hier was, dat Ugo en Anja elkaar gevonden hebben na een lange scheiding, en er
voldoende gelouterd uit te voorschijn zijn gekomen om er uit op te staan, en om
het later te vertellen als het onwaarschijnlijke dat gebeurde.
Het was een lange
monoloog die ze hield, zegde ze. Ugo, het is de monoloog die ik hield telkens
ik hier aan het werk was van morgen tot avond, een gesprek met jou over wat ik
deed en hoe en waarom ik het deed, zelfs toen je er nog niet was, terwijl, in
ondergrondse stromingen, alles geregeld werd opdat ik buiten komen zou bij
Schleiper precies op het ogenblik dat jij er binnen wou gaan.
Ze raakte hem diep,
heel diep met haar woorden. Het huis was over hem lijk een volheid van
verwachten, de haard die nog eens opflakkerde met de laatste vlammen, in de
grote stilte van meubels en boeken, de muren en de zucht van de winden omheen
het huis, de nacht en de sterren erover, de volle maan en het schuiven van de
wolken en, groot levend haar stem. Alles doordrenkt van haar stem en Brahms in
sourdine. En hij luisterend, jong, oneindig jong, jonger dan hij ooit geweest
was..
En ze sprak verder en
vertelde hem al wat ze zo lang ingehouden had, al haar twijfels, al haar alleen
zijn, dit alles nu een humus waaruit haar geluk was opgestaan, duizendvoudig
zegde ze, exponentieel zegde ze, zoals je me vertelde van je vriend de
beeldhouwer en zijn formule van Einstein. Ze staat symbool, zegde ze, voor de
ommekeer in mij: hoe ik me voelde na ons plots terugzien, hoe ik gaan leven
ben, het leven dat openbarstte in mij, jeugdig, met nieuw bloed en een groot
verwachten.
Hij luisterde maar,
hij lag er zoals Dante er zou gelegen hebben, luisterend naar zijn Beatrice of
Don Quijote luisterend naar zijn Dulcinea.
Hij kon weinig
inbrengen, ze had er ook geen nood aan. Ze sprak voor hen beiden. Wat ze zegde
was een afspiegeling van wat hij zou verteld hebben over wat hem overkomen was
sinds hij herbegonnen was aan zijn boek dat hij nu wenste te sluiten omdat wat
nu gebeuren ging niet toevertrouwd kon worden aan het papier, niet neergeschreven
kon worden als deel van een verhaal dat plots een reële wending kreeg.
Het boek stopte hier.
Wat nu gebeuren zou kon niet gevoegd worden aan wat er was aan vooraf gegaan.
Zijn realiteit was nu deze van hen beiden en kon of mocht niet worden bekend
gemaakt.
Elke verbeelding
stopte hier. Het echte leven hernam zijn rechten en het echte leven kon niet
worden geminimaliseerd alsof het een vervolg was op een dagboek. Hij had er ook
geen behoefte meer aan, zijn schrijven hield op hier. Hij had haar om te lezen,
en door haar gelezen te worden, niet in gedachten maar in gevoelens en in
betasten en samen zijn van morgen tot avond tot laat in de nacht in het grote
bed dat weer bewoond kon worden zoals het hoorde dat het bewoond werd.
Hij vertelde haar dit
en het was zij die luisterde zonder hem te onderbreken. Ik hoor je, zegde ze,
ik hoor je en ik voel je en hoe je me betast op elke plaats van mijn lichaam
met je woorden, dat lichaam dat sinds lang niet meer betast werd begint nu een
nieuw leven. Hoe lang dit aanhouden zal weet ik niet, hoef ik niet te weten,
maar het is lente en de lente die ik nu ken is de vrucht van vele dagen herfst
en van vele dagen winter.
28-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-12-2018 |
Dag 111: The cosmotheandric principle. |
The
Mind of God van Paul Davies* op zijn tafel. De
tekening van figuur 7: een kegel op
zijn punt, in drie horizontale lijnen gesneden. De punt, ervan, de apex,
vertegenwoordigt het Big Bang-ogenblik en elke cirkellijn op de kegel geeft het
volume aan van de zich steeds maar verder uit deinende kosmos. Als hij deze
uitdeining verbeeldt door een ononderbroken lijn die zich, eveneens vertrekkend
vanuit de apex, slingert omheen de kegel, en daarna deze lijn gaat bekijken van
uit de hoogte, dan komt hij aan bij een spiraal waarvan kring na kring het
symbool is van deze expansie.
We kunnen ook, omgekeerd, de loop van
de lijnen van de spiraal naar binnen toe zien en begrijpen dat alles terug te
brengen is tot de apex, het Elohim-punt van de spiraal. Het is aldus dat hij de
spiraal op de linkerknie en de rechterdij van de Christus-God figuur in het
nartex-timpaan van Vézelay, lezen wil.
*
Anja, hoe verwoord ik de volheid die
ik ken en die zijn oorsprong vindt enerzijds, aanwezig te zijn in de apex van
de spiraal en tevens, in een plaats op de winding ervan. En anderzijds, wat
mijn volheid nog voller maakt, aanwezig te zijn in jou en in mijn verlangen op
weg te zijn naar jou. Rust te zijn en beweging naar jou toe.
Anja, vóór ik je weerzag, waren mijn
dagen van een grote eenvoud. Gedachten en beelden waren lijk de golven van de
zee die aanspoelden en zich terugtrokken, en als een centrale punt, was er het
boek dat mijn dagen vulde. Het boek dat mijn adem was, het enig belangrijke dat
mijn geestelijk leven zin gaf. En plots sta jij op de drempel van mijn deur,
terwijl je al binnen bent in mij. Ik moet nu mijn verlangen naar jou, mijn niet
te stuiten verlangen naar jou, weg schrijven uit mij, als ware dit verlangen te
schuwen. Terwijl mijn begeren niet ophoudt je beeld terug te brengen, je stem,
je glimlach, je mond, zodat ik het, als een jonge man, soms niet houden kan,
zodat ik alles wegduwen wil, een lege tafel wil zien en neerliggen. Neerliggen
onder de oude, verweerde, vermolmde balken van het huis. Wachtende.
De zaadkorrel die je achterliet in
mijn bloed had effectief een boom gebaard. Ik had hem nog steeds niet
opgemerkt. Thans hoor ik voortdurend het geruis van de wind in de bladeren en
het zingen van de vogels. En waar ik ook ga, wat ik ook doe of schrijf, het
geruis en het gezang is er.
Het boek leeft in zijn lettertekens,
in zijn kommas, punten en vraagtekens. Mijn zorg om de toekomst ervan is
minimaal. Het is maar wat geschrijf, het zijn maar wat gedachten. Vele ervan
zijn wel autonoom ontstaan om achteraf te ontdekken dat anderen, ver, heel ver
voor mij, - tot bij Akhnaton misschien - deze hadden gedacht en verwoord in
tekens. Niets in dit boek is nieuw buiten de voorstelling ervan. Het ligt hier
voor mij, verzameld in een hoop getypte paginas, op de hoek van de tafel voor
de haard. Een windvlaag door het open raam en de bladen vliegen rond in de
kamer zoals de bladen van de partituur van Shostakovichs Negende in de zaal
werden gegooid. Zoveel is het maar en uiterst kwetsbaar is het en eigenlijk zal
het me verbazen indien het ooit boven water komt.
*
Het boek stolde zich in wat
transcendent was. Het heeft een opening geschapen naar wat Raimundo Panikkar**
noemt the cosmotheandric principle waarbij Kosmos, God en Mens - Cosmos, Theos en Anthropos - een nieuwe
Drievuldigheid vormen, een nieuwe, zich bundelende, zich osmoserende eenheid,
ontstaan uit elkaar en met elkaar, in een beweging naar buiten en naar binnen. David Steindle-Rast voegt eraan toe: All
three belong together. That is the basis for what we call the new paradigm in
theology.
Het fenomenale is, dat dit cosmotheandric principle steunt op de
mens en door de mens, de denkende, creërende mens wordt gedragen. Zonder zijn
aanwezigheid, zonder zijn getuigenis, zijn de begrippen God en Universum van
een schrijnende eenzaamheid.
*Paul Davies : The Mind of God, Simon and Schuster, 1992, , pag. 65
**The cosmotheandric principle: Fritjof Capra and
Steindl-Rast with Thoma Matus: Belonging
to the Universe, Penguin Books 1992
We should emphasize that in the new-paradigm
theology, the cosmos, God and humans are interrelated. Raimundo Panikkar, who is
a kind of theologians theologian, calls this the cosmotheandric principle, Cosmos, theos, anthropos. In other
words, you cannot speak about God except in the context of cosmos and humans.
You cannot speak about humans except in the context of God and cosmos. You
cannot even speak about the cosmos except in the context of God as the horizon
and humans as the observers. All three belong together. That is the basis for
what we call the new paradigma in theology.
27-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-12-2018 |
Dag 110: Naar het slot toe |
Hij gaat dit boek kunnen beëindigen. Hij
zal het voor de zoveelste maal herlezen, zaken schrappen en andere eraan
toevoegen maar hij weet dat het zich voldoende heeft geschreven, dat er niets
in meer kan aan toegevoegd worden. Dat het klaar is om verder te leven in de
geest en de droom van hen die hem lezen zullen. If ever.
Toch wil hij steeds een stap verder
gaan. Hij weet dat hij schrijven zal tot zolang zijn lichaam in staat zal zijn
de Heer van de Geest te dienen en te loven. Want het is aan Hem dat hij
rekenschap verschuldigd is. De vrijheid die hem gelaten werd, is het deeltje
Elohim in hem op te zoeken of niet op te zoeken. Dit is nu de verantwoording
die hij af te leggen heeft, bewijzen dat hij niet is blijven hangen in het
tijdelijke, het materiële, maar het eeuwige heeft opgezocht.
Of hij het gevonden heeft of niet is not his business. Hij heeft gezocht
om het te vinden. En het is hem duidelijk geworden dat waar het in onze
samenleving op aan komt, het niet enkel het recht op leven is, waar de Kerk
op hameren blijft, maar het recht op spiritueel leven, het recht op een
materiële toestand en een sociale verwevenheid die de mens de mogelijkheid
biedt zich te ontplooien tot een wezen dat in staat is het landschap van de
geest op te zoeken en te bewandelen.
De stof is vergankelijk, als het is om
stof te blijven, een dode levende, en niet open te bloeien; als het is om
ingeslapen te blijven in het grote licht - waar las hij: assoupi dans la lumière de Dieu* - is het duidelijk dat we als stof
terugkeren tot stof.
De vergankelijkheid van zijn lichaam
is hem duidelijk maar het is precies op de vergankelijkheid van dit lichaam dat
hij zijn heil in de geest, die dit lichaam bewoont en omhult, heeft gebouwd.
Trouwens welke weg heeft de mens nog
af te leggen in de millennia die volgen zullen. Zal hij in staat zijn, volledig
door te dringen tot het secreet van de bouwstenen van het Heelal die ook de
bouwstenen zijn van ons lichaam. Stel dat het een van de subatomaire deeltjes
is die thans beschreven en besproken worden, stel dat de probabiliteit die
thans hun bestaan kleur geeft en smaak, wordt omgezet in een wiskundige
formule, en stel dan dat er nog minimalere deeltjes worden ontdekt of zelfs
worden vermoed te bestaan het Higgs deeltje - waar zal dan de scheiding, als
er ooit een zou geweest zijn, tussen fysica en metafysica, tussen materie en
geest, tussen Universum en de of het Onnoembare, getrokken worden?
Ik heb er geen zorg mee, denkt hij, ik
ben enkel een minieme maar noodzakelijke schakel naar de mens die zoekende,
vergroeid is met het Universum als met het Allesomvattende.
Zo, als hij al die tijd de of het
Onnoembare omkleed heeft met de naam Elohim dan is dit uit respect voor Bereshit bara Elohim - de drie eerste
woorden van Genesis - is het uit respect voor Hij die de oermaterie bezat en
bevruchtte. Het visioen van Zijn onbegrensdheid, weerspiegelt zich in de orde
die Hij schiep, die Hij scheppende is in de Orionnevel, in de niet te noemen
andere nevels; weerspiegelt zich in het onbegrensde van het minimale, het
onooglijk deeltje Heelal dat wemelt in de mens, wemelt in het atoom. Dit
visioen van Zijn onbegrensdheid, van Zijn onaantastbaarheid, heeft zich
vastgezet in elke kronkel van zijn gedachten.
En het is in feite even zinvol Elohim
te noemen met de naam van Jahwe, of God of Allah of Boeddha of Tao, of met
welke andere naam ook, als we maar weten in het diepste van onszelf, in Zijn Koninkrijk binnen in ons, dat Zijn onnoembaar-zijn eigenlijk nimmer in te
dijken is met woorden.
Als we maar weten dat Hij geen nood
heeft aan een voorraad hagel-stenen**, geen nood aan verankering, geen nood
aan om het even welke vorm van fundamentalisme.
Hij
is het
wordende dat het zijnde is. Het kosmisch gebeuren is Zijn gebeuren en onze
levensvisie wordt door de beweging ervan en erin geïnspireerd en gevoed. Het is
een optiek die aan het leven betekenis geeft. Dit te weten, dit te schrijven
treden we schroomvallig Zijn oneindigheid binnen.
* Marie Madeleine Davy : Assoupie dans la lumière de
Dieu.
**Hagelstenen: Job
: 38, 22-23, met in de Osty Bijbel,
volgende noten, pag. 1151: 22: on les imaginait déposées dans des magasins situés
au-dessus du firmament ; 23 :pour
les jours de combat et de bataille, où ils constituaient des armes terribles
aux mains de Jahwé.
26-12-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |