Ze wisten niet hoe
laat het geworden was, maar de haard was uitgedoofd. Hij hoorde met tussenpozen
de uilen in het bos dichtbij. Het oude huis dat geluisterd had, dat alles
neergeschreven had in zijn gebinten en verheugd dat alles gekomen was zoals het
geschreven stond in het eeuwige Boek van psalm 139.
Het was na
middernacht. Hij vroeg haar waar ze was, van waar ze telefoneerde. Zegde ze:
ik ben hier in de woning. Ik ga hier slapen op de sofa in een deken gewikkeld.
Ik kan ook niet meer terug, ik had het hotel verwittigd. Ik wou het gevoel
kennen hoe het huis reageerde op de stilte van de nacht, op de hoogte hier op
weg naar Anzy-Le-Duc, waar jij ooit was.
Ik wist trouwens dat
ik je bellen ging, en ik wist dat het een lang gesprek zou worden met jou. En à
propos er is hier in een dorp dichtbij, een kerkje met een Onze-Lieve-Vrouw die
de borst geeft aan het kindje Jezus, een beeldhouwwerk boven de kerkdeur, wist
je dat?
Hij wist het, hij
herinnerde zich er gestaan te hebben met Pierre. Er zijn weinig romaanse kerken
die we toen niet bezocht hebben, het was onze pelgrimstocht. Wij moeten die
tocht verder zetten, doorheen gans Frankrijk. Ik wil alle kerken terugzien met
jou om te beginnen met La Chaise-Dieu en het Vlaams wandtapijt van dertig meter
lang en die kamer waar je met elkaar spreken kunt, staande met het gezicht naar
de muur toe, elk in een tegenovergestelde hoek, wist je dat. Neen, ze wist het
niet. Maar zeg me eens wat jij niet weet. Heel wat had hij geantwoord, maar wat
ik zeker weet is dat je leeft in mij.
*
In de
nacht, bij volle maan, de sterren, dacht hij, in een gunstige positie, heeft
hij besloten, nu zij er actief deel van uitmaakt, zijn boek af te sluiten. Want, het
is nu geen boek meer over hem zelf, maar over hen beiden. Een valabele reden om
niet verder te gaan, omdat wat nu nog komt, gunstig of niet, niet kan worden
vrijgegeven. Hij zou het haar niet vragen, hij zou het sluiten vóór haar
betreden van de woning.
|