Op Klara, een
symfonie van Brahms, lang en breed uitgestreken en hij, hopende op een telefoon
van haar, uitgestrekt op de sofa voor de haard die aan het uitdoven was. Toen
hij haar niet meer verwachtte is ze daar. Ze had zich niet vroeger kunnen vrij
maken, zegde ze, haar stem was als van velours, als kwam ze uit een andere
wereld, uit een ander Universum. Eindelijk, had ze gezegd, is de kuisploeg weg.
Haar werk was af. De woning, ons kasteel, zegde ze, lag er bij als nieuw, klaar
om de eigenaars te ontvangen en die kwamen morgen in de namiddag. Ze hoopte,
zegde ze, dat hij klaar was om haar te ontvangen en dat was hij.
Hij luisterde. Hij
voelde haar enthousiasme volbracht te hebben wat van haar werd verwacht. Ze
vertelde hem over de vele moeilijkheden die ze gekend had, met de gordijnen en
overgordijnen, met de stukadoors en de schilders, met elektriciteit en
verwarming. Honderd zaken had ze in het oog te houden. Ze vertelde hem over de
vele kleine voorvallen die ze gekend had, ook sommige werken die opnieuw
moesten gedaan worden en de moeilijkheden die dit met zich bracht hen te
overtuigen om te herbeginnen maar, ze had bereikt wat ze bereiken wou en
godzijdank, alles was nu voorbij.
Ik wou je komen
halen, zegde ze, ik wou komen om je lief te hebben en je daarna te tonen wat ik
van dit huis gemaakt heb, deze droomwoning die ik in gedachten ingericht heb
voor ons beiden. Je was er niet, maar je was er toch in mijn gedachten, en zo
is het gebeurd en werd het, met wat ik nu weet, de woning die ik klaar wou voor
ons beiden. De jongste dagen heb ik vooral aan jou gedacht, aan jouw kamer met
muren vol boekenrekken, je bureau in die kamer waarvan je me ooit sprak: die
kamer in Varykino, waar Zhivago werken wilde aan een groot boek dat het boek
van zijn leven zou worden. Wel die kamer is er, die moet je zien, met een ruim
venster dat uitgeeft op de wijngaarden die aflopen naar het diepere land toe,
en opklimmend naar het spel van de wolken er boven, en het licht, Ugo, het
wondere licht van Bourgondië, nergens is er een licht zoals hier.
Intuïtief, en je moet
me geloven, heb ik gezorgd dat er een dergelijke kamer was. Zonder het te
beseffen, heb ik al die tijd jou in mijn gedachten gehad, zelfs, dit weet ik
nu, als ik het eerste concept heb voorgelegd aan de nieuwe eigenaars. En thans
ben ik gelukkig, weet ik dat jij me geïnspireerd hebt om te handelen zoals jij
gehandeld zou hebben, of dan toch, hoe jij het zou gewenst hebben. En vandaag,
als het resultaat is wat het is, dan is het omdat ik er aan gewerkt heb met
liefde en met al het inzicht dat ik in mij voelde en, in de jongste dagen een
opstoot heeft gekregen die ik nimmer zou gekend hebben ware jij niet plots
opgedoken.
Weet, Ugo, ik geef er
me, nu dat je er bent, rekenschap van, dat ik van bij de aanvang aan de woning
gedacht en gewerkt heb alsof het voor jou was, al wist ik niets af van jou, al
wist ik niet of je nog leefde, of je nog vrij was, maar nu, nu weet ik dat
alles zijn begin heeft gekend op de gletsjer, in het immense licht van de
namiddag, wij beiden, klein, nietig, twee stippen zoals je twee vrienden in de
helikopter ons toen moeten gezien hebben.
Om kort te zijn ik
weet nu dat ik eraan gewerkt heb omdat ik wist wat er komen ging of, zoals jij
het zou gezegd hebben, het is gebeurd omdat we er voortdurend aan gedacht
hebben, je moet er lange tijd mee bezig zijn opdat wat gedacht wordt en
verhoopt zich realiseren zou.
Er moet aan die deur
van Schleiper een koperen plaat worden aangebracht met de aanduiding dat het
hier was, dat Ugo en Anja elkaar gevonden hebben na een lange scheiding, en er
voldoende gelouterd uit te voorschijn zijn gekomen om er uit op te staan, en om
het later te vertellen als het onwaarschijnlijke dat gebeurde.
Het was een lange
monoloog die ze hield, zegde ze. Ugo, het is de monoloog die ik hield telkens
ik hier aan het werk was van morgen tot avond, een gesprek met jou over wat ik
deed en hoe en waarom ik het deed, zelfs toen je er nog niet was, terwijl, in
ondergrondse stromingen, alles geregeld werd opdat ik buiten komen zou bij
Schleiper precies op het ogenblik dat jij er binnen wou gaan.
Ze raakte hem diep,
heel diep met haar woorden. Het huis was over hem lijk een volheid van
verwachten, de haard die nog eens opflakkerde met de laatste vlammen, in de
grote stilte van meubels en boeken, de muren en de zucht van de winden omheen
het huis, de nacht en de sterren erover, de volle maan en het schuiven van de
wolken en, groot levend haar stem. Alles doordrenkt van haar stem en Brahms in
sourdine. En hij luisterend, jong, oneindig jong, jonger dan hij ooit geweest
was..
En ze sprak verder en
vertelde hem al wat ze zo lang ingehouden had, al haar twijfels, al haar alleen
zijn, dit alles nu een humus waaruit haar geluk was opgestaan, duizendvoudig
zegde ze, exponentieel zegde ze, zoals je me vertelde van je vriend de
beeldhouwer en zijn formule van Einstein. Ze staat symbool, zegde ze, voor de
ommekeer in mij: hoe ik me voelde na ons plots terugzien, hoe ik gaan leven
ben, het leven dat openbarstte in mij, jeugdig, met nieuw bloed en een groot
verwachten.
Hij luisterde maar,
hij lag er zoals Dante er zou gelegen hebben, luisterend naar zijn Beatrice of
Don Quijote luisterend naar zijn Dulcinea.
Hij kon weinig
inbrengen, ze had er ook geen nood aan. Ze sprak voor hen beiden. Wat ze zegde
was een afspiegeling van wat hij zou verteld hebben over wat hem overkomen was
sinds hij herbegonnen was aan zijn boek dat hij nu wenste te sluiten omdat wat
nu gebeuren ging niet toevertrouwd kon worden aan het papier, niet neergeschreven
kon worden als deel van een verhaal dat plots een reële wending kreeg.
Het boek stopte hier.
Wat nu gebeuren zou kon niet gevoegd worden aan wat er was aan vooraf gegaan.
Zijn realiteit was nu deze van hen beiden en kon of mocht niet worden bekend
gemaakt.
Elke verbeelding
stopte hier. Het echte leven hernam zijn rechten en het echte leven kon niet
worden geminimaliseerd alsof het een vervolg was op een dagboek. Hij had er ook
geen behoefte meer aan, zijn schrijven hield op hier. Hij had haar om te lezen,
en door haar gelezen te worden, niet in gedachten maar in gevoelens en in
betasten en samen zijn van morgen tot avond tot laat in de nacht in het grote
bed dat weer bewoond kon worden zoals het hoorde dat het bewoond werd.
Hij vertelde haar dit
en het was zij die luisterde zonder hem te onderbreken. Ik hoor je, zegde ze,
ik hoor je en ik voel je en hoe je me betast op elke plaats van mijn lichaam
met je woorden, dat lichaam dat sinds lang niet meer betast werd begint nu een
nieuw leven. Hoe lang dit aanhouden zal weet ik niet, hoef ik niet te weten,
maar het is lente en de lente die ik nu ken is de vrucht van vele dagen herfst
en van vele dagen winter.
|