Later
op de dag van 5 januari:
Schrijft
je op deze dag over de Dood, over de begrafenis, over de lichaam-verbranding
van een meer dan duurbare die je gekend hebt als kind, als knaap, als jonge man,
als volwassene; die van je bloed was, van je geaardheid, van je stiltes, van je
vreugdes, van je zorgen was?
Je
hart houdt je in zijn greep, laat je niet los, kruipt tot in je ogen. Het
schommelt van pijn tot aanvaarden, dat de Dood - de ziekte die je gevangen
hield - de meester is, de baatzuchtige die geen oog heeft noch voor jeugd noch
voor ouderdom maar toeslaat als het past, onwederroepelijk.
En
vluchten naar Isfahan helpt niet, integendeel het helpt Hem, Hij is de
beslisser, ontkomen doe je niet, zelfs al wou je het houden bij wat is.
Hoe
moet het dan met zij die overblijven na het vertrek, na de plechtigheid die de
begrafenis is , de crematie is, of wat ook; na het heengaan dat de verdwijning
is. Hoe sluiten we af wat niet af te sluiten is?
De
mist is over het land, een vage regen die de woorden klem houdt, geborgen in een krans witte rozen op een ‘lichter’ van
eikenhout die het dode lichaam bergt. We
houden nog wat we houden kunnen voor een korte tijd en zullen blijven gedenken
wat was van hem en van zijn tederheid als hij je zag: zijn ogen en zijn handen,
zijn bereidheid je te dragen waar je ging al was het nog niet nodig.
Je
houdt zijn kind zijn vooral, zijn speelse onbezorgdheid. Toen kende je hem nog
heel goed, daarna minder naar zijn volwassenheid toe. Zo, Christophe, zo gaat
het nu eenmaal in het leven: weet dat we je houden, dicht bij ons, we nemen je
mee, zoals je waart, waar we ook gaan zullen.
Maar,
waar die geest van jou, is die mee geschoven?
|