De weersomstandigheden van vandaag zijn
het vervolg op deze van gisteren, zoals de gebeurtenissen van gisteren de
aanleiding zijn tot deze van vandaag. Er is, zoals de Ecclesiasticus ons leert,
niets nieuws onder de zon, niets nieuws dat zijn wortels niet hebben zou in wat
er voorheen gebeurde. Alles, maar dan ook de totaliteit van het alles vloeit
in elkaar. Het is een oceaan van feiten, toestanden en gebeurtenissen tot zelfs
het opstijgen van de monarch butterfly
in Mexico: momenten schuivend in momenten, vormend nieuwe momenten en zo tot in
der eeuwigheid.
Het feit van over te schakelen naar
een ander getal als jaardatum wijzigt hieraan geen jota, zelfs al denken we dat
we kunnen beginnen op een nieuwe lei, we blijven geankerd in wat was en het is
van daar uit dat we de nieuwe dag zien opengaan en zich zullen zien sluiten op
de nacht. We schrijven erover, al weten we niet, waarom we het doen en het
blijven doen - het schijnt ons een opdracht toe - en, wat tussen de lijnen
staat, wat ondergronds is verzwijgen we, al denken we eraan dat elke dag in
meer, onherroepelijk een dag in min is.
Dit is wat is. En wij zijn dit wat is;
we zijn het zijnde dat weet wat dit wat is is.
Ik ben deze morgen opgestaan uit een lange
ingesteldheid die meer dan honderd dagen heeft geduurd. Dit ingesteld-zijn
hangt nog, onvermijdelijk, in mijn leden als in mijn geest, het zal wellicht de
tijd niet meer krijgen om er uit te groeien.
Het omvat, al heeft het weinig inhoud,
de echo van wat ik uit mijn lange pelgrimstocht heb overgehouden. Uiteindelijk,
onverbloemd gezegd, een spookweg in een
spooklandschap om er thans, gelouterd of niet, uit op te staan en, zoals het
schijnbaar hoort, verder te gaan op de voorheen ingeslagen weg. Want, ondanks
alles, is het duidelijk dat ik nog steeds het effect voel van de zweepslag die
José Saramago me toen, in 2010, gegeven heeft en het begin betekende van wat
zich nu nog altijd aan het voltrekken is, alsof het een boom was, liefst een
linde, in de open vlakte van de geest.
Hieruit is ten dele het boek ontstaan
dat nu achter mij ligt. Het is, in een zekere mate, een antwoord op de versregels
die Dante legt in de mond van Vergilius, zijn gids en zijn meester, zijn
toeverlaat. Verzen die we hier, uit groot respect willen overnemen zoals ze
staan opgetekend[1]
Omai
convien che tu cosi ti spoltre,
Disse
il maestro, che seggendo in piuma,
In
fama no se vien, né sotto coltre:
Sanza
la qual chi sua vita consuma,
cotal
vestigio in terra di sé lascia
Qual
fummo in aere ed in aqua la schiuma
Of, vrij vertaald:
Alle luiheid moet je voortaan van je afschudden,
zegde de meester, want het is noch zittend op het dons, noch onder de dekens
dat je roem verwerft. Hij die zijn leven op deze wijze doorbrengt laat evenveel
sporen na als rook in de lucht en schuim op het water.
Dit zijn wijze
woorden - woorden om aan te brengen op de buitenmuren van alle scholen in dit
land - We hebben er voortdurend aan gedacht. Wellicht ook omdat we, eerlijk gezegd,
er op uit waren roem te verwerven maar ook omdat het niet in onze genen zat,
neer te zitten op het dons of neer te liggen onder de dekens.
[1] Inferno, Canto
XX IV, 46-51.
|