Hij gaat dit boek kunnen beëindigen. Hij
zal het voor de zoveelste maal herlezen, zaken schrappen en andere eraan
toevoegen maar hij weet dat het zich voldoende heeft geschreven, dat er niets
in meer kan aan toegevoegd worden. Dat het klaar is om verder te leven in de
geest en de droom van hen die hem lezen zullen. If ever.
Toch wil hij steeds een stap verder
gaan. Hij weet dat hij schrijven zal tot zolang zijn lichaam in staat zal zijn
de Heer van de Geest te dienen en te loven. Want het is aan Hem dat hij
rekenschap verschuldigd is. De vrijheid die hem gelaten werd, is het deeltje
Elohim in hem op te zoeken of niet op te zoeken. Dit is nu de verantwoording
die hij af te leggen heeft, bewijzen dat hij niet is blijven hangen in het
tijdelijke, het materiële, maar het eeuwige heeft opgezocht.
Of hij het gevonden heeft of niet is not his business. Hij heeft gezocht
om het te vinden. En het is hem duidelijk geworden dat waar het in onze
samenleving op aan komt, het niet enkel het recht op leven is, waar de Kerk
op hameren blijft, maar het recht op spiritueel leven, het recht op een
materiële toestand en een sociale verwevenheid die de mens de mogelijkheid
biedt zich te ontplooien tot een wezen dat in staat is het landschap van de
geest op te zoeken en te bewandelen.
De stof is vergankelijk, als het is om
stof te blijven, een dode levende, en niet open te bloeien; als het is om
ingeslapen te blijven in het grote licht - waar las hij: assoupi dans la lumière de Dieu* - is het duidelijk dat we als stof
terugkeren tot stof.
De vergankelijkheid van zijn lichaam
is hem duidelijk maar het is precies op de vergankelijkheid van dit lichaam dat
hij zijn heil in de geest, die dit lichaam bewoont en omhult, heeft gebouwd.
Trouwens welke weg heeft de mens nog
af te leggen in de millennia die volgen zullen. Zal hij in staat zijn, volledig
door te dringen tot het secreet van de bouwstenen van het Heelal die ook de
bouwstenen zijn van ons lichaam. Stel dat het een van de subatomaire deeltjes
is die thans beschreven en besproken worden, stel dat de probabiliteit die
thans hun bestaan kleur geeft en smaak, wordt omgezet in een wiskundige
formule, en stel dan dat er nog minimalere deeltjes worden ontdekt of zelfs
worden vermoed te bestaan het Higgs deeltje - waar zal dan de scheiding, als
er ooit een zou geweest zijn, tussen fysica en metafysica, tussen materie en
geest, tussen Universum en de of het Onnoembare, getrokken worden?
Ik heb er geen zorg mee, denkt hij, ik
ben enkel een minieme maar noodzakelijke schakel naar de mens die zoekende,
vergroeid is met het Universum als met het Allesomvattende.
Zo, als hij al die tijd de of het
Onnoembare omkleed heeft met de naam Elohim dan is dit uit respect voor Bereshit bara Elohim - de drie eerste
woorden van Genesis - is het uit respect voor Hij die de oermaterie bezat en
bevruchtte. Het visioen van Zijn onbegrensdheid, weerspiegelt zich in de orde
die Hij schiep, die Hij scheppende is in de Orionnevel, in de niet te noemen
andere nevels; weerspiegelt zich in het onbegrensde van het minimale, het
onooglijk deeltje Heelal dat wemelt in de mens, wemelt in het atoom. Dit
visioen van Zijn onbegrensdheid, van Zijn onaantastbaarheid, heeft zich
vastgezet in elke kronkel van zijn gedachten.
En het is in feite even zinvol Elohim
te noemen met de naam van Jahwe, of God of Allah of Boeddha of Tao, of met
welke andere naam ook, als we maar weten in het diepste van onszelf, in Zijn Koninkrijk binnen in ons, dat Zijn onnoembaar-zijn eigenlijk nimmer in te
dijken is met woorden.
Als we maar weten dat Hij geen nood
heeft aan een voorraad hagel-stenen**, geen nood aan verankering, geen nood
aan om het even welke vorm van fundamentalisme.
Hij
is het
wordende dat het zijnde is. Het kosmisch gebeuren is Zijn gebeuren en onze
levensvisie wordt door de beweging ervan en erin geïnspireerd en gevoed. Het is
een optiek die aan het leven betekenis geeft. Dit te weten, dit te schrijven
treden we schroomvallig Zijn oneindigheid binnen.
* Marie Madeleine Davy : Assoupie dans la lumière de
Dieu.
**Hagelstenen: Job
: 38, 22-23, met in de Osty Bijbel,
volgende noten, pag. 1151: 22: on les imaginait déposées dans des magasins situés
au-dessus du firmament ; 23 :pour
les jours de combat et de bataille, où ils constituaient des armes terribles
aux mains de Jahwé.
|