Er
zijn in dit land door allerlei gebeurtenissen en omstandigheden, voren
getrokken die leiden naar het verleden. Ook in mij, met in het bijzonder, voren
getrokken door de boeken die ik las. Boeken die hebben geleid tot wie ik ben en
wie ik niet zou geweest zijn waren die boeken er niet geweest. Als ik schrijf,
en vooral wat en hoe ik schrijf, ware niet geweest wat het nu is zonder de
geest in die boeken waaruit ik ben opgestaan en opgegroeid. Er zijn er niet zo
heel veel. Ik zou ze kunnen opnoemen om duidelijker dan ooit te tonen wie ik
ben en hoe ik geworden ben wie ik ben.
Ik
weet dat als ik het doe, het me te zeer afzonderen zal, me te zeer plaatsen zal
als een vreemde, eenzame boom in het landschap. Want, wie
las er Fabre dOlivet, en wie las er Fulcanelli, wie Gilliams en wie T.S.Eliot,
wie Velikovsky en wie Kamal Salibi, wie Pasternak en Ouspenski, wie Capra en
Shelldrake? Ik noem er, samen met de Bijbel, enkele maar die er boven uit
steken.
Was
het verkeerde lectuur dan ben ik, volledig van A tot Z op een verkeerd spoor
gezet, want ik heb gedacht en geschreven van uit hun aanwezigheid in mij. Het
zijn zij die de voren hebben getrokken in mijn
gedachten en mijn woorden hebben bepaald, het zijn zij die ik op bepaalde
plaatsen heb uitgediept en op andere amper heb aangeraakt.
Met
een blik gericht in de toekomst is het nodig dat ik me hier rekenschap van
geef. Het manuscript dat achter mij ligt - het ligt er om, eventueel, nog eens
herzien te worden - is er de résumé van zoals Le
Sacre du Printemps van Igor Strawinsky de résumé is van de muziek die na
hem zou komen, dit voor wie het nog niet bemerkt zou hebben.
Het
is in begindagen zoals deze dat ik dit vermelden moet, in het vooruitzicht dat
ik misschien de einddagen ervan niet zien zal. Maar wat ook, hoe ook de voren
verder getrokken worden, het hoefde eens gezegd te worden, om mijn
autobiografie te voleindigen, want deze blogs die ik schrijf zijn niet veel
meer dan een autobiografische berichtgeving.
Wat
het me ook kosten moge, welke negatieve gedachten ik ook te confronteren heb,
en er zijn er heel wat, diepgaande zelfs, mijn betrachten is verder te gaan, te
blijven spitten in mijn achtertuin, zoals de man uit Erskine Caldwells Gods little acre - 1933 - in zijn tuin spitten
bleef naar de goudklomp die er niet was.
|