Er
staat weinig op mijn programma vandaag dat er gisteren niet opstond. Ik ben ook
niet anders ingesteld. Het weer raakt me niet en het nieuws evenmin. Ik kijk
alleen uit naar wat ik schrijven zal en dit is me voldoende want ik heb ook nog
Sholokhov die me wacht - Aksinia die herrezen uit haar ziekte terug thuis is en
na de dood van de grootmoeder, de kinderen van Gregor bij haar heeft genomen en
nu wacht op zijn terugkeer - of hoe je geboeid kunt worden door het leven van
anderen in een land dat je niet kent gelegen aan een stroom, de Don, waarvan je
in je verbeelding het water ziet en hoort bijwijlenvloeien tussen de gesprekken
door. Ik hoef dus vandaag geen radio, geen televisie, ik heb de Don en Aksinia.
Ik zal vergeten wie ik ben om te zijn wie ik niet ben, maar dat is voor straks.
Ik
heb naast mij het boek The English Year[1], fragmenten
genomen uit de dagboeken van Engelse schrijvers voor elke dag van het jaar.
Vandaag 11 januari is Francis Kilvert (1872) aan de beurt:
The air this
morning was as warm as the air of a hot-house and the thrushes singing like mad
thinking that spring had come.[2]
Er
is weinig nieuws onder de zon. Ik was daar even buiten, er waren wel geen
lijsters die zongen, ook omdat er geen meer zijn. Maar ik zou kunnen zeggen dat
het zuidoosten, een rode gloed was tot hoog in de luchten, de bomen duidelijk
getekend, ogenblikken lang, om dan in eens kleurloos grijs te worden en te
blijven de morgen voorbij.
Hierbij
drie beelden samen brengend in enkele lijnen, niet alleen wat is van tijd en plaats,
maar ook wat is van de mens die schrijvend zijn dagen vult, en dan zeker Sholokhov,
als ik lees hoe gedetailleerd hij zijn wereld tekent, een film die zich
afspeelt.
Dit
is van de mens en zijn mogelijkheden, alles te omvatten, alles uit te spitten
en te herzaaien op nieuwe gronden met nieuwe oogsten, onbeperkt tot in der
eeuwigheid toe.
We
houden niet op ons deze mogelijkheden toe te eigenen en er op in te gaan, telkens
vernieuwend te zijn, ons te situeren in de tijd die we wensen, in het nu of het
voorbije of het nog komende; op de plaats die we uitkiezen, het hier of het
ginder en in de mood waarin we
verkeren, opgeruimd of neerslachtig, verwachtend of ontgoocheld.
Rondom
ons staat de wereld stil, we hebben er geen oog voor, we zitten weggedoken in onze
eigen wereld een speldekop groot, voldoende voor wie we zijn, dan toch deze
morgen, uitverkoren onder de vele morgens van ons bestaan.
Zo,
we schreven wat en wat we schreven zal er morgen nog zijn, zal er nog zijn als
wij nog enkel de woorden ervan zullen zijn. Waarmede we ons nog lang troosten
zullen.
[1] The English
Year compiled by Geoffrey Grigson, Oxford University Press, 1967.
[2] Voor 10
januari, 1825, lees ik vanJohn Clare: The arum just appearing under the hedges
as in April; and the Avens (het nagelkruid?) has never lost its leaves but
appears as green as in Spring.
|