The
Mind of God van Paul Davies* op zijn tafel. De
tekening van figuur 7: een kegel op
zijn punt, in drie horizontale lijnen gesneden. De punt, ervan, de apex,
vertegenwoordigt het Big Bang-ogenblik en elke cirkellijn op de kegel geeft het
volume aan van de zich steeds maar verder uit deinende kosmos. Als hij deze
uitdeining verbeeldt door een ononderbroken lijn die zich, eveneens vertrekkend
vanuit de apex, slingert omheen de kegel, en daarna deze lijn gaat bekijken van
uit de hoogte, dan komt hij aan bij een spiraal waarvan kring na kring het
symbool is van deze expansie.
We kunnen ook, omgekeerd, de loop van
de lijnen van de spiraal naar binnen toe zien en begrijpen dat alles terug te
brengen is tot de apex, het Elohim-punt van de spiraal. Het is aldus dat hij de
spiraal op de linkerknie en de rechterdij van de Christus-God figuur in het
nartex-timpaan van Vézelay, lezen wil.
*
Anja, hoe verwoord ik de volheid die
ik ken en die zijn oorsprong vindt enerzijds, aanwezig te zijn in de apex van
de spiraal en tevens, in een plaats op de winding ervan. En anderzijds, wat
mijn volheid nog voller maakt, aanwezig te zijn in jou en in mijn verlangen op
weg te zijn naar jou. Rust te zijn en beweging naar jou toe.
Anja, vóór ik je weerzag, waren mijn
dagen van een grote eenvoud. Gedachten en beelden waren lijk de golven van de
zee die aanspoelden en zich terugtrokken, en als een centrale punt, was er het
boek dat mijn dagen vulde. Het boek dat mijn adem was, het enig belangrijke dat
mijn geestelijk leven zin gaf. En plots sta jij op de drempel van mijn deur,
terwijl je al binnen bent in mij. Ik moet nu mijn verlangen naar jou, mijn niet
te stuiten verlangen naar jou, weg schrijven uit mij, als ware dit verlangen te
schuwen. Terwijl mijn begeren niet ophoudt je beeld terug te brengen, je stem,
je glimlach, je mond, zodat ik het, als een jonge man, soms niet houden kan,
zodat ik alles wegduwen wil, een lege tafel wil zien en neerliggen. Neerliggen
onder de oude, verweerde, vermolmde balken van het huis. Wachtende.
De zaadkorrel die je achterliet in
mijn bloed had effectief een boom gebaard. Ik had hem nog steeds niet
opgemerkt. Thans hoor ik voortdurend het geruis van de wind in de bladeren en
het zingen van de vogels. En waar ik ook ga, wat ik ook doe of schrijf, het
geruis en het gezang is er.
Het boek leeft in zijn lettertekens,
in zijn kommas, punten en vraagtekens. Mijn zorg om de toekomst ervan is
minimaal. Het is maar wat geschrijf, het zijn maar wat gedachten. Vele ervan
zijn wel autonoom ontstaan om achteraf te ontdekken dat anderen, ver, heel ver
voor mij, - tot bij Akhnaton misschien - deze hadden gedacht en verwoord in
tekens. Niets in dit boek is nieuw buiten de voorstelling ervan. Het ligt hier
voor mij, verzameld in een hoop getypte paginas, op de hoek van de tafel voor
de haard. Een windvlaag door het open raam en de bladen vliegen rond in de
kamer zoals de bladen van de partituur van Shostakovichs Negende in de zaal
werden gegooid. Zoveel is het maar en uiterst kwetsbaar is het en eigenlijk zal
het me verbazen indien het ooit boven water komt.
*
Het boek stolde zich in wat
transcendent was. Het heeft een opening geschapen naar wat Raimundo Panikkar**
noemt the cosmotheandric principle waarbij Kosmos, God en Mens - Cosmos, Theos en Anthropos - een nieuwe
Drievuldigheid vormen, een nieuwe, zich bundelende, zich osmoserende eenheid,
ontstaan uit elkaar en met elkaar, in een beweging naar buiten en naar binnen. David Steindle-Rast voegt eraan toe: All
three belong together. That is the basis for what we call the new paradigm in
theology.
Het fenomenale is, dat dit cosmotheandric principle steunt op de
mens en door de mens, de denkende, creërende mens wordt gedragen. Zonder zijn
aanwezigheid, zonder zijn getuigenis, zijn de begrippen God en Universum van
een schrijnende eenzaamheid.
*Paul Davies : The Mind of God, Simon and Schuster, 1992, , pag. 65
**The cosmotheandric principle: Fritjof Capra and
Steindl-Rast with Thoma Matus: Belonging
to the Universe, Penguin Books 1992
We should emphasize that in the new-paradigm
theology, the cosmos, God and humans are interrelated. Raimundo Panikkar, who is
a kind of theologians theologian, calls this the cosmotheandric principle, Cosmos, theos, anthropos. In other
words, you cannot speak about God except in the context of cosmos and humans.
You cannot speak about humans except in the context of God and cosmos. You
cannot even speak about the cosmos except in the context of God as the horizon
and humans as the observers. All three belong together. That is the basis for
what we call the new paradigma in theology.
|