Geschriften
Inhoud blog
  • Afscheid
  • Opgenomen.
  • Hoe ik er sta, vandaag?
  • Waar ben ik mee bezig?
  • Gesprek op zondag.

    Zoeken in blog



    08-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 65: schrijvend in de stilte van de kamer




    Hij schrijft in de stilte van de kamer. De bomen met de zwellende takken staan eromheen, zijn met hun verste wortels doorgedrongen tot onder het huis. Hij weet zich zitten als in hun schoot, een veilige, gewijde plaats. Hij denkt: zoals Mahler bereik ik aldus een dimensie meer, ben ik deel van het kosmisch gebeuren en met mijn woorden dring ik erin binnen. Hij ondervindt nu dat het samenbrengen van gedachten een lang proces is van noteren en aanpassen. Eerst in brede lijnen, daarna uitgewerkt, uitgesponnen, hernomen en herdacht, aangevuld en geschrapt en terug hernomen. Hopende dat bereikt wordt wat hij bereiken wil en dat, wat in woorden wordt omgezet, duidelijk zal aantonen dat hij zich voortdurend heeft willen plaatsen op de ebbe- en vloedbeweging, of het zich verplaatsen van het normaal-alledaagse naar het transcendent-eeuwige en terugkerend. Het aanzwellen van de golf en de terugval ervan om terug op te klimmen met een witte rand waarover de meeuwen hangen, krijsend in de wind die de geest is.


    En boeken zijn, zijn leven, hij gaat ermee slapen en staat ermee op. Hij woont er in tot ver voorbij de laatste zin. Aldus tracht hij altijd, en zovele met hem, te puren uit hun aroma. Soms is dit heel weinig soms is dit meer, soms heel veel. En het is ‘heel veel’ dat de maatstaf is, dat aantoont hoe hoog wel geklommen werd, de aarde wegschuivend onder hen: een blauwe lichtende bol tegen de mysterieuze oneindigheid van het zijnde.

     

    *

     

    Zo is en blijft het ogenblik van het schrijven, het ogenblik van de geest. Altijd tasten we af én wat van vroeger is, én de betekenis ervan in het licht van wat is van de dag zelf. Hierbij kunnen we enkel herhalen, met eventueel wat schakering in de kleur, wat anderen vóór ons al geschreven hebben en hebben ze het niet geschreven, het gedacht hebben. En dit zal altijd zo zijn en zo blijven.


    Maar hoe goed het is, te schrijven op zacht papier en met een zachte pen. Eens voltooid zal het boek, met zijn naam, de tijdloosheid binnengaan en levend zijn in deze tijdloosheid; zullen bewegend zijn de ideeën die er in opgenomen werden, bewegend de gevoelens die erin ruimte zoeken, bewegend de poëzie die hij betracht heeft en het boek zelf zal zijn van een roerloosheid zoals: 


    The stillness, as a Chinese jar still

    Moves perpetually in its stillness. 


    Maar hij ook heeft dit al lang begrepen, hij ook weet met T.S. Eliot dat de rust bewegen is. En het boek is meer naar binnen gegroeid dan naar buiten en hij heeft het zo gewild. Maar naar binnen of naar buiten het was steeds in de richting van het licht, de enige richting die gevolgd wordt door boom of plant, met omwegen mogelijks, maar altijd naar het licht toe.


    Als hij de canadabomen ziet, of de beuken of de eiken als omfloerst met een schijn van kleur in de zwellende botten, dan is hij verwonderd vast te stellen hoe effen - alsof door handen gesnoeid - de ronding is van hun kruin. Waaruit hij besluiten kan hoe evenredig de stam zijn groeikracht heeft verdeeld over alle takken, over alle twijgen die naar het licht zijn opgegaan.


    Zo ook heeft de geest zich vastgezet in de mens en ligt de groeikracht ervan gelijkmatig verdeeld over alle mensen. Met dien verstande dat de takken en de twijgen hongeren naar de krachten in de stam, terwijl de mens nog altijd de vrijheid heeft deze te volgen of te ignoreren.


    Hij beseft tevens dat hij ook zou moeten getuigen over de toonloosheid, die de mens omknelt. Maar we zijn hier niet om te getuigen over deze materiële wereld, maar om te getuigen over wat ons als mens verheft; niet over de dorheid van de woestijn maar over het vruchtbare land. Hij verwerpt dan ook elke vorm van kunst die deze dorheid benadrukken wil.


    In hem en om hem weet hij de geheime krachten aanwezig die het mirakel van de vruchtbaarheid omsluieren. Of, de vruchtbaarheid van de vrouwelijke schoot die het zaad uitkiest en opneemt en het leven dat zich in een schitterende, onvermoeibare, onuitroeibare impuls manifesteert. Zoals het zich, tot zijn verbazing manifesteerde in het ontkiemde pitje van de appel die hij vanochtend at. Zoals hij ook bemerken kan in de vele zaadjes die hij in de warmte van de badkamer had toevertrouwd aan enkele potten, gevuld met de rijkste aarde, dat de eerste twee blaadjes die te voorschijn kwamen, verschillend zijn in vorm, van de bladeren die erna komen. Alsof het proefblaadjes waren die de aura van de plant in wording zijn, (o, Rupert Sheldrake) om in deze aura de vorm van het authentieke blad te verkennen en er zich op af te stemmen bij het groeiproces.


    Hoe graag hij dit alles vermeldt, hoe graag hij het heeft over het, o zo wondere leven dat inzicht geeft aan cellen, aan elektronen, om te doen wat moet gedaan. En is de mens van nu er niet om de aura, die van de mens-in-wording is, af te tasten? Hij wil een ketter zijn in alles wat het wonder van het leven betreft. Dan ook is de coupe champagne, die hij zich nu en dan meent te mogen aanbieden geen beloning, maar een aansporing om verder te gaan op de ingeslagen weg.


    Bij Hugo Claus, want dit is zijn idee, zal het ook wel zo geweest zijn: steeds opnieuw te herbeginnen, opnieuw te betrachten, bewust te zijn van onze gerichtheid en dit alles, steeds maar in andere toonaarden te gaan verwoorden.


    Zo is er ons nimmer een ogenblik van rust gegund, want in de laag humus die van de geest is, liggen vele zaden die reeds gezwollen zijn en openbarsten zullen bij het minste teken, bij de minste bezinning, bij de minste aanzet. Hij vermoedt hoe het komt, dat zijn hang naar literatuur, naar poëzie, geleidelijk omgebogen werd tot een hang naar het Onnoembare dat zich manifesteert in en over de dingen, aanwezig zoals de geest van Bruegel leeft in zijn Icaros’ schilderij.


    In het licht van de ondergaande of opkomende zon die hier slechts fungeert als het element vuur, naast de andere drie elementen, de aarde, aangewezen door de boer die ploegt, het water door de visser, de lucht door de herder. En denkt hij nog, de slaper als de mens die dit alles niet ziet.


    De wijsheid van Bruegel leert ons aldus dat noch het vliegen van Dedalos, noch de val van Icaros ook maar in iets het wonder van het leven, benaderen en evenmin storen kunnen.


    08-11-2018, 05:18 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    07-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vierenzestig: Levensregel



     

    Het licht van de morgen, en met het licht, Proust die binnenkomt, zo maar, zonder overgang; alleen omdat er de schaduw is van het licht, of een woord, of een geur, of een inval, of omdat Proust, in zijn boek, hier in de kamer aanwezig is en hem roept opdat hij zich herinneren zou wanneer hij hem las: onder de bomen in bloei, op de trein soms  of, ‘s nachts misschien als de slaap niet kwam.


    Opdat hij zich herinneren zou, toen hij met haar wandelde omheen die vijver even buiten de stad, hoe lief hij haar had, hoe ze kleefde tegen elke vorm van zijn lichaam, toen hij haar kuste in de struiken en ze zich tegen hem aandrukte met een totale overgave in haar lief-dwaas verlangen zich op te lossen in hem. Wilde ganzen streken neer op het water, een koekoek in de bomen, auto’s op de snelweg, maar haar o zo slank lichaam tegen hem, zo tenger ook, zo onwezenlijk teder. Niemand kon het weten, ook zij heeft het niet vermoed, hoe hij haar toen beminde, meer dan de vele keren dat hij over haar en binnen in haar was. Omdat er de luchten waren en de weerspiegeling in het water en de ganzen die drijven bleven en zovele andere dingen die wentelden om hem en in hem en als hij haar hield, hij en zij omstrengeld waren met het eeuwige van het Zijnde. Omdat hij voelde - en het is alsof pas nu de gebeurtenissen van toen zich vertalen in gevoelens - hoe oneindig het beminnen was: leven en dood vermengd, opgenomen voor enkele luttele momenten in een andere, onvatbare wereld en nu, hernomen, her-ingekleurd in een paar woorden.


    Waarom dit plotse herinneren, een flits maar, hier binnengeschoven. Waarom eens te meer zijn eenzaamheid doorbroken en terug gekeken naar wat vroeger was; groter dan al het andere, omkranst met de tijd erover en het weten dat dit nimmer meer zal keren.

     

    *

     

    Hij is een donkere, gistende massa gedachten die een uitweg zoeken. Hopelijk zal dit gistingsproces blijven borrelen; hopelijk zal hij blijven zoeken omdat het in hem de mens is die zoekt, wellicht sinds de eerste rilling geest die binnengebracht werd in hem, een beeld ook van de wereld om hem die moet gezien worden als één groot orgasme van gedachten, die in elkaar opgaan, zich voortdurend vernieuwen en waarin alles met alles verbonden is.


    En dan, Monod, waar is dan die onverschilligheid die jij ontmoet in het Universum en waar is dan het louter ‘toevallige’, zoals jij het zegt, van ons ontstaan? En, Prigogine en Stengers, wie concipieerde het fenomeen van auto-organisatie, waar je beiden het over hebt, waarbij alles ontstaan is uit het zichzelf organiserend fenomeen van de materie, evoluerend naar een steeds hogere complexiteit?


    En een andere vraag, opgerezen uit de diepte, waarom waagt Monod het te schrijven in naam van de ‘mens-die-weet’ – alsof hij, Monod, de waarheid in pacht zou hebben - als hij, Ugo, gelooft én in zijn verbonden zijn met het materiële, én in zijn verbonden zijn met het spirituele, het leven-brengend element, de Grote Geest die niet in te dijken is noch met woorden, noch met namen.


    Steven Weinberg is heel wat genuanceerder dan Monod. Hoe meer het Universum ons begrijpelijk toeschijnt, schrijft hij, des te meer het ‘pointless’,  het zinloos, schijnt te zijn. Weinberg zegt niet dat het zo is, maar dat het schijnbaar zo is. Hij laat dus nog een grote opening.


    Nu, Weinberg is een belezen en wijs man. Hij aarzelt niet te bekennen dat hij deze fameuze zin al te onbezonnen de wereld heeft ingestuurd. Hij weet genoeg dat uit het deel van de sluier, dat door de wetenschap werd ontbloot, nog steeds geen final theory kan geëxtrapoleerd worden. Daarom en nog om vele andere redenen is Weinberg een man naar zijn hart. Zo schrijft hij nog dat die zin van hem de vertolking is van zijn nostalgie naar een wereld waarin de hemelen de glorie van God verkondigen. Wat een voldoende bewijs is dat Weinberg zoekend blijft en niet alwetende is zoals Jacques Monod het wel is. En het is de zoekende mens die we zijn willen want wie zoekt naar iets, is op weg ernaar, wat voldoende is.


    Hijzelf herinnert zich nog heel goed die morgen in de lente dat hij, komende uit de geslotenheid van het ‘ la Chapelle-station, dat nu niet meer open is, van de Noord-Zuidverbinding, de trap opliep - hij had Proust gelezen in de trein - en toen hij buitenkwam in het grote licht, een gevoel van eeuwigheid hem overviel. Een fractie slechts duurde dit, maar het kan ook dat de tijd een langere fractie stilstond voor hem, dat de tijd hem doorlichtte zoals het ook gebeuren zal het allerlaatste ogenblik van zijn bestaan, waarna hij openspatten zal in miljoenen flitsende eons die in cirkels en spiralen en gebogen lijnen zich mengen zullen met de eons van wat hij denkt de Grote allesomvattende Geest te zijn.


    Dit visioen van het opgezogen worden, versplinterd en toch samenhangend: zijn geest gegrift op de bewegende geest van het levend Universum, is gebleven en het is in dit geloof dat hij leven wil en zeker niet in dat van Genesis 3, 19.

     

    *

     

    Maar het heimwee naar een wereld waarin de hemelen de glorie van God verkondigen kent hij niet meer, omdat hiermee de God van de Bijbel wordt bedoeld en omdat deze hem niet meer voldoet; al weet hij dat dit een gevaarlijke verklaring is.


    Het verwerpen van én Monod én de pointlessness van Weinberg is een gevoelsaangelegenheid, een ingesteld zijn op het Absolute dat ons spiritueel in beweging houdt, dat ons vormt en ons voortstuwt op de weg naar het Omega-punt. Het is dit op-weg-zijn-naar dat kleur geeft aan ons bestaan.


    Dit op-weg-zijn is nog altijd een uitvloeisel van de ‘zevende dag’. En hij weet dat in het sterrenbeeld van Orion - dat hem Sirius aanwijst, de ster, waar de chronologie van Egypte werd aan opgehangen - een grijze onooglijke vlek ons wenkt, de Orionnevel. Bekeken met de fameuze Hubble-telescoop, leest hij, wordt dit grijze vlekje: ‘a star factory and what our solar system looked like in its infancy’.


    De foto die hij is gaan terughalen uit de National Geographic van 1995 is te prangend opdat hij hier overheen zou stappen. Ze vertelt dat op een afstand van zovele lichtjaren een nieuw zonnestelsel in de maak is.

     

    Is het niet uitermate verbazend dat de mens erin geslaagd is, één van de voor Elohim absoluut tijdloze ogenblikken waar te nemen, het in de meest frappante kleuren weer te geven, een beeld afgedrukt op glanzend papier dat hij nu ophangen wil in zijn kamer om blijvend geconfronteerd te worden met een van de essentiële gebeurtenissen van deze nog steeds aan gang zijnde ‘zevende dag’.


    Wat meer is, dit beeld kan niet zoveel verschillend zijn van wat het zal geweest zijn drieduizend vijfhonderd jaar geleden, ten tijde van Mozes of tweeduizend achthonderd jaar geleden ten tijde van Isaïas. We zien aldus het werk van een kosmische God geplaatst tegenover het gekreun van een aardse God die zoenoffers eist, die zegt een jaloerse God te zijn, een God dus, die in tegenstelling tot wat Hij realiseert in de Orionnevel, handelt en optreedt naar zijn beeld en zijn gelijkenis met de mens. 


    Echter, het is niet zijn bedoeling ook maar iemand te kwetsen. Hij wordt bewogen door hen die hun geloof in Paulus en in Christus beleven en uitdragen met eerlijke woorden en die in dit geloof hun levensadem vinden, hun reden van bestaan. Maar hij, al was het maar omwille van wat zich afspeelt in de Orionnevel, heeft nood aan meer. Hoe hij die nood vertalen wil in een regel om naar te leven is zijn levensadem, is de opdracht voor zichzelf die hij nog niet heeft ingevuld. En zijn betrachten is groot, te groot misschien.


     


    07-11-2018, 08:58 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    06-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag drieënzestig: Afgestemd zijn


     

    John had hem gebeld en gevraagd hoe het stond met zijn ‘onsterfelijk’ werk. Ugo had hem als antwoord,  enkele pagina’s gemaild, onder meer de passage over de man in de koffiebar. En in de morgen erna vond hij een mailtje terug van John. Deze was in zijn ruime bibliotheek - vooral Franse literatuur - Proust gaan opzoeken. Hij ook stelde zich vragen bij ‘le parfum d’une rose qui ne s’était pas évaporé depuis dix-sept siècles.’


    Hij had de tekst opgezocht en dacht dat de zin betrekking had op de ruïnes waar Proust het, in wat er aan vooraf gaat, over heeft. Maar erg overtuigend was dit niet. Hij schreef ook met lof over wat hij te lezen had gekregen. Hij vond het literatuur à la Proust. Ook bij jou, schreef John  volstaat het dat je dacht aan iets anders opdat je, je verhaal zou onderbreken om dan verder te gaan met het nieuwe en pas lijnen verder om daarna terug te vallen op het eerste.


    Ugo wist dit wel, maar hij deed dit niet zoals Proust, met ellen lange uitweidingen, trouwens  bij Proust is het minder opvallend, alles vloeit  lijk water uit een bron.  Maar, het schrijven van John had een ander effect,  Ugo vroeg zich plots af, wat hij in ‘godsnaam’ thans aan het schrijven was. Het was geen boek, want hij wist niet waar hij heen ging of hoe hij eindigen zou. Hij schreef maar, over wat er gebeurde met hem: zijn ontmoetingen, zijn gesprekken, zijn bedenkingen bij dit alles; gekleurd met zijn onvermijdelijk  terugblikken naar wat van vroeger was en hij noodzakelijk vond te behouden. Het was weinig meer dan een dagboek over de voorbije maanden, weinig meer. Maar toch, hij zou verder schrijven, er moet een reden zijn waarom hij er, na zijn ontmoeting met Ray in het bos van zijn verre jeugd, onder de bomen die waren uitgegroeid  tot reuzen, mee begonnen was en dit op een ritme dat ver het ritme en het volume van zijn vroegere dagboeken overschreed.


    Wat John hem geschreven had, zijn vergelijking naar Proust toe, had hem evenwel verrast. Of John het nu juist had gezien of niet, het werkte bij Ugo als een zweepslag. Het vulde zijn dag. Hij voelde zich ineens tot grote dingen in staat. Hij wou zich, in zijn beperktheid die hij kende, op die uitzonderlijke ogenblikken van zijn leven, afstemmen kunnen op dat ene stille punt in de ruimte opdat, zoals het inwerkt op de slinger van Foucault, het ook zou inwerken op hem, op zijn daden als op zijn gedachten, als op zijn creatief zijn. Nu en dan afgestemd zijn, van het ogenblik af dat hij begon te schrijven, op dat ene punt, om in het merg ervan, te worden opgenomen, om te zijn, zoals het hoort te zijn voor de mens.


    Als hij omheen hem kijkt, als hij het pianoconcert van Rachmaninov, beluistert op tv, als hij de pianiste ziet, het ongelooflijke spel van haar blanke handen/vingers ziet die de klanken zijn van Rachmaninov; als hij het werk ziet van zijn vrienden, schilders en beeldhouwers en poëten - om vooral hen niet te vergeten - weet hij dat ze allen afgestemd waren op dat ene punt in de ruimte. Hij wil hen daar gaan vervoegen telkens hij de pen opneemt.


    Velen zijn er die dit doen en voortdurend nieuwe bressen slaan, zoekend, reikhalzend naar andere horizonten, naar vollere wereldbeelden; velen zijn er die, vertrekkende bij het grote mysterie van het oneindig kleine, het atoom en nog dieper, het elektron, slingerend om de kern met de snelheid van het licht, en nog dieper, als deeltjes van dit elektron, om met dit minimale in het achterhoofd uit te kijken naar het verste melkwegstelsel, en in dit perspectief een ogenblik maar de oneindigheid van het Al geprojecteerd te weten, één ogenblik maar, dit beeld te houden is voor hem meer dan alle gebeden die hij bidden kan.


    Hij is in de war van het amper vast te grijpen beeld van Edward Witten als hij hoort over zijn snaartheorie waarbij elementaire deeltjes niet geïnterpreteerd worden als gewone puntdeeltjes maar als kleine trillende stukjes snaar. Snaren, zegt Witten, zijn heel erg klein, ruwweg komt het erop neer dat de verhouding tussen het zonnestelsel en een atoom dezelfde is als die tussen een atoom en een trillende snaar. Wat een ontstellende vergelijking is.


    Wat hij hieruit dan wel leert is dat alles trilling is, beweging is, en de moeder van beweging deze is van het grote niet te vatten levende Leven dat beweging is.


    Wat betekent het dan een lucifersdoosje te kleven op een wit blad en dit, ingelijst, op te hangen in een museum; een kom met mosselschelpen te vullen en enkele kamers verder neer te zetten, of een plafond van een zaal te vullen met opgehangen preservatifs  gevuld met een appel, een aardappel of met wat dan ook?


    Voelen we dan niet de angst van de mens voor wie dit een afgietsel is van de wereld waarin geleefd wordt, ontheemd, ontkerstend, a-sacraal? En hij die er tandenknarsend langs loopt, niet begrijpend dat dit de afbeelding is van de wereld die hem wacht om de hoek, als hij dezelfde weg zou volgen.


    Het transcendente in wat men ziel noemt: zijn essentie, is hierop geprojecteerd, is de onsterfelijkheid die zijn geest bezit. Daartegenover het valse afgietsel dat de westerse wereld, zijn wereld, werd ingestuurd: ‘mens, je bent van stof en tot stof keer je terug’, of vers 3, 19 uit Genesis. Absurd, hoe zou een Elohim dit ooit kunnen gezegd of ook maar gesuggereerd hebben?


    Wat hij schrijft nu - Proust had hier geen boodschap aan - vloeit in feite voort uit de mail van John, uit de man in de koffiebar, uit zijn ontmoeting met Ray en met Jane, vloeit voort uit zijn - nu en dan - afgestemd zijn op het zuiver creatieve. Evenwel, welke is zijn inbreng hierbij, wat is er nieuw aan wat hier geschreven staat en hij aan de oppervlakte brengt dat nog niet zou geschreven staan op witte als op vergeelde bladen?


    06-11-2018, 06:55 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    05-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag tweeënzestig: Jane (2)


    … ‘Is dit je vrees, is die niet al te voorbarig? Denk je niet dat er onder de nieuwkomers, heel wat zijn die zich maar al te graag aanpassen zullen à nos us et coutumes


    ‘Er zullen er wellicht velen zijn, maar de harde kern, zij die jaloers zijn op waar we aangekomen zijn - hoewel dit nu ook niet ideaal is - zal je niet breken. En zij zijn het gevaar dat ons bedreigt. Ik heb dus niet de minste zekerheid wat de toekomst van onze beschaving betreft. We zijn, hoorde ik, los van God maar niet van de Islam. Ik vrees dat we riskeren dat de binnenkomers, na een à twee generaties de meerderheid zullen halen in bepaalde delen van het land, in Brussel bijvoorbeeld, ik zeg niet dat het zo zal zijn, maar de mogelijkheid bestaat. En, Jane, dit is dan de  reden waarom ik zal verder gaan met het schrijven van mijn boek, de vrees om wat onze kleinkinderen boven het hoofd hangt. En de Kerk die er geen antwoord op weet, ze ondergaat de instroom en laat begaan onder de mom van de naastenliefde, het teken van haar machteloosheid. Trouwens, de Kerk,’ en hij nam, Le besoin d’écrire van Roger Vrigny in de hand. ‘Hoor wat Vrigny schrijft:


    ‘La perte de la foi engendre la nostalgie - en enkele lijnen verder - dans la cathédrale où la foule des touristes a remplacé celle des fidèles, la petite flamme s’est éteinte depuis longtemps au-dessus de l’autel. Quel amour viendra la rallumer?’


    Hij zweeg en er was een lange stilte. Hij dacht, hoe kan ik dit alles vertellen, ongeschoren en half aangekleed zoals ik hier zit, theorieën als waarheden verspreidend die misschien inbeelding zijn en dan nog aan een vrouw die ik amper ken en van wie ik niet weet waarom ze hier voor mij zit?


    Jane voelde dit: ‘Wel Ugo, ik hoor dat je nog heel wat te vertellen hebt, ik kwam je enkel maar het Boek van Bergher, over de geheimen van La Chartreuse de Parme brengen. Misschien kun je er in lezen, hoe je je hoofdstukken kunt schikken en hoe je de symbolen op de Tarot kaarten kunt verwerken in je teksten en, en ik val hier zo maar binnen en ben blijven zitten bij jou.’Waar je goed zat, lieve Jane', dacht hij: ‘ ik zal het lezen en zien of er iets in schuilt dat ik zou kunnen gebruiken.’


    Ze legde het boek neer voor hem. Hij bladerde er even in en vroeg haar of ze niet geïnteresseerd was om het boek ‘Derborence’ van Charles Ramuz te lezen, het boek waar ze de vorige keer over gesproken hadden.


    ‘Graag’, zegde ze, ‘heel graag’.


    Hij haalde het boek uit zijn rek en reikte het haar aan. ‘Het is een uitgave van ‘La Guilde du Livre’ zegde hij, ik was er een hele tijd lid van en heb nog enkele boeken die door hen zijn uitgegeven.’


    Ze stond op. ‘Dank je, dank je Ugo, ik laat je over aan je werk, je zult nu misschien nieuwe ideeën hebben opgedaan.’


    ‘Heb ik’ zegde hij ‘maar wat ik zo-even heb gezegd over de nieuw gekomenen is misschien een gevaarlijke idee om te verspreiden via een boek, uiteindelijk zijn er vele, te vele onbekenden die er over beslissen.’


    ‘Wat bedoel je met onbekenden?’


    ‘Onbekenden zijn – hij wist het eigenlijk zelf niet meer - niet voorziene gebeurtenissen, veel is er niet nodig opdat we, op een bepaald ogenblik, in een totaal andere richting zouden gaan schrijven of gaan evolueren.’


    ‘Bijvoorbeeld mijn bezoek?‘Ja’, bijvoorbeeld je bezoek, dat me heel aangenaam was. Maar ik denk er nu aan dat ik je niets heb aangeboden om te drinken.’


    ‘Dank je, Ugo, je gezelschap, was me ruim voldoende en ze kuste hem op de wang toen ze ging. Hij volgde haar tot buiten. Hij zag haar wagen staan, een wit ding met rood dak. ‘Mooi wagentje, zegde hij.


    ‘Klein maar handig, het is een Fiat 500, juist gepast voor hier in het dorp en ook in de stad’.


    De zon stond laag tussen de bomen, als ze zich bewoog naar de wagen, haar schaduw een lange lijn over de binnenplaats. Hij stak zijn hand op toen ze wegreed. Hij dacht dat de lente niet meer zo ver af was. Maar hij dacht aan heel wat toen hij die avond, tot laat in de nacht de tekst uit zijn dagboek overnam op zijn harde schijf, en ruim aanvulde met haar bezoek.


    05-11-2018, 05:44 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    04-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag eenenzestig: Jane (1)


    Hij is beginnen schrijven na het ontbijt, is nu en dan opgestaan om wat houtblokken op het vuur te leggen en een glas water te drinken, het is vroeg in de namiddag als hij stopt om iets te gaan eten in de keuken en er gebeld wordt. Hij is ongewassen, ongeschoren, ongekamd, hij is zoals hij is opgestaan en zich in de gauwte heeft aangekleed. Hij aarzelt om de deur te openen. Wie kan het zijn, niet de postbode, niet iemand die hij verwacht, Ray misschien?


    Hij opent de deur, Jane staat voor hem met een boek in de hand. Ze is verwonderd hem te zien zoals hij er staat: ‘Ugo, excuseer me, Ik wou je dit boek van Bergher brengen’, zegde ze, ‘een boek dat je lezen moet.’ Hij ook wil zich verontschuldigen: ‘ik ben opgestaan en ben beginnen schrijven’, zegde hij.


    ‘Tot nu’, vroeg ze.


    ‘Ja, het was vroeg vanmorgen, heb iets gegeten en ben onmiddellijk begonnen, ik heb uitgemaakt dat ik het dubbele schrijven moet, dat ik het anders niet haal, maar kom binnen.‘


    ‘Neen, zegde ze, neen, ik wil je niet storen’, maar hij dringt aan. Ze komt binnen en zet zich voor hem neer aan de tafel: zijn dagboek open, zijn pen met inktpot erbij en boeken, Capra, Hindu Scriptures, ‘Le besoin d’écrire’. Hij wist dat ze alles in een oogwenk had opgemerkt.


    ‘Mag ik weten waarover je geschreven hebt deze morgen’?

    ‘Over heel wat, ook over een vriend die gestorven is.’

    ‘O, een vriend die ging, een vriend van hier?’. 

    ‘Neen, een vriend van een andere categorie vrienden, een vriend uit de Valais, uit Grimentz’.

    ‘En je hebt over hem geschreven vanmorgen?’ 

    ‘Ja, hij werd deze morgen begraven in Sierre’. 

    ‘En je was er niet en dit deed je schrijven over hem’.


    ‘Precies’, zegde hij ‘precies, omwille van het feit dat ik er niet was, ware ik er geweest ik zou er andere woorden voor gebruikt hebben, misschien er zelfs niets over gezegd hebben.’


    Ze zat voor hem, het licht in haar blonde krulharen, haar ogen groot met een donkere glans, die hij niet lezen kon, niet wist waarom ze daar zo stil zat, een dame, in een lichte wolk van een parfum dat hij niet kende, met een boek waarvan hij dacht dat het een voorwendsel kon zijn om hem te zien.


    Ze zag de vraag: ‘Raoul is gaan bridgen, hij zit ‘chez les Nobles’ in Gent op de Kouter’, zegde ze.


    Ugo voelde zich ongemakkelijk, ongeschoren, onverzorgd zoals hij daar zat. ‘Alles is in de vlucht geschreven,' zegde hij, ik wou het nu overnemen op mijn pc, wat overeen komt met een herlezen van mijn teksten. Het vraagt wel meer tijd maar mijn teksten zijn steviger hierdoor en beter opgebouwd.’


    Zegde ze: ‘Je wilt het me niet voorlezen om te weten hoe het klinkt in de oren van een toekomstige lezeres?


    ‘Ik ben niet gewoon pas geschreven teksten voor te lezen, ik wil wel omdat jij het bent, maar mijn geschrift leest niet gemakkelijk, ik zal me beperken tot een paar passages. Het gaat over het sterven van mijn vriend, Fernand.’


    Hij zoekt in zijn dagboek naar wat hij lezen wil voor haar. Er is een licht beven in zijn hand als hij de pagina’s keert. En hij leest na enige aarzeling:


    ‘Het is weer gaan sneeuwen’ begint hij - in feite sneeuwde het misschien niet, maar ik vond het passend dat het sneeuwde - en hij las door tot hij aankwam bij waar er stond dat zijn dood ook die van hem was, zoals Donne dit verwoordde – het komt uit ‘For whom the bell tolls’ zegde hij – en eindigde met de Latijnse woorden van de priester.


    ‘Ontroerend’ zegde ze ‘je vriend Fernand, zal gelukkig zijn te horen op welke wijze je op zijn begrafenis aanwezig was. Ugo, ben je gelovig, geloof je dat er nog iets is na de dood?’


    ‘Ik geloof het, ja, van al wat er te begrijpen valt is het, het enige en het aller belangrijkste waarin ik geloof, al het overige, over God, over ons ontstaan en de reden van ons bestaan hier, zijn gissingen die ons kunnen helpen, maar ik geloof in mijn eeuwig zijn.’


    Ze keek hem aan: ‘Ray gelooft in niets, gelooft enkel in zijn ‘trois sans atout’, als hij er de kaarten voor heeft. Er is een groot verschil met jou.’


    ‘Inderdaad, maar ik heb ook een tijd gekend dat ik in die ‘trois sans atout’ geloofde. Culbertson was mijn bridge goeroe. Verder ben ik niet geraakt en op een gegeven ogenblik in mijn leven, heb ik andere literatuur opgezocht.


    ‘Zo ken ik je wel’. Weet je, ik heb veel aan jou gedacht, en aan je boek, ik vroeg me af wat je wenste te bewijzen met je boek.’


    ‘Bewijzen? Niet zo veel, mijn boek zal eerder een getuigenis zijn tot waar onze beschaving ons, en zeker mij, gebracht heeft. Ik vrees de toekomst. Er is een beweging van binnen in ons op gang gekomen die niet meer tegen te houden is; een neiging om al het spirituele te negeren,  te nekken zelfs. Dit is wat ik meen vast te stellen, dit is mijn wijze van de dingen te zien, maar ik sta niet alleen. Het is een beweging die tegengesteld is aan wat onze beschaving altijd heeft gekenmerkt. Een andere mentaliteit is opgestaan, we zijn een ander volk aan het worden.  En dan is er nog een ander soort volk opgedoken dat voortdurend flirt met God en met de dood in plaats van met het leven. En wat erger is, een soort dat de vrijheid van opinie onderwerpt aan de ingebeelde wetten van hun God. Zo, terwijl het nog kan wil ik, al was het maar voor mijn kleinkinderen - het zijn zij die het meeste gevaar lopen - gezegd hebben hoe ik leefde en hoe ik dacht over die God van mij.  Weet  je, Jane, veel meer zal mijn boek niet zijn dan een getuigenis van wat beschaving voor mij betekent.’


    ‘Het wordt dus een diepgaand boek. Zit er dan geen verhaal in?’


    ‘Jawel, een verhaal is noodzakelijk, maar is niet mijn hoofdbekommernis. Ik schrijf, om te beginnen over wie ik denk God zou ‘kunnen’ zijn, en er zijn er weinige die hier over schrijven durven, maar ik draag ook in mij de noodzaak, de behoefte tot schrijven. Hoe ik eindigen zal hangt af van de gebeurtenissen. Mijn vrouw was verliefd op Dokter Zhivago, het was het boek dat ze las en herlas, het eindigt met de dood van Zhivago en met de verdwijning van Lara, maar dit was voor haar niet het einde van het boek, ze bleef maar zeggen dat het geen goed einde was dat ze elkaar hadden moeten terugvinden en ik dacht dat ze het boek herlas om misschien te komen tot een einde dat haar beter passen zou. Ze is zich blijven vragen stellen over Lara en haar dochter. En als ik er iets heel bijzonder aan toevoegen mag, enkel de Bijbel is vandaag een boek dat af is voor mij. Dicht en af. Er is een Russisch-Amerikaanse Jood geweest die voor mij, van de Bijbel een historisch boek heeft gemaakt en ik heb geleerd ermee te leven, het is ‘het’ boek - ik bedoel het Oude Testament - over de geschiedenis van een volk dat zich uitverkoren waande en nog steeds als uitverkoren in de wereld staat. Uiteindelijk, als ik kijk naar het aantal Nobelprijswinnaars dat ze hebben gekend, het aantal schrijvers, componisten, solisten, dan heb ik de neiging het te gaan geloven; het is een volk dat gericht is op de geest. Ze denken het volk te zijn van de archaïsche God die wij ook gekend hebben ten tijde van kruisvaart, pest en cholera, maar ze zijn niet zo bloeddorstig als degenen die hier met hun God aan het binnensijpelen zijn.’

    ‘Is dit je vrees, is die niet al te voorbarig? Denk je niet dat er onder de nieuwkomers, heel wat zijn die zich maar al te graag aanpassen zullen à nos us et coutumes


    …/...


    04-11-2018, 05:53 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    03-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zestig: Sneeuw


     

    In zijn ‘Act of Creation’*, vergast Arthur Koestler zijn lezers op wat hij noemt, ‘a famous brain-teaser’, een hersenpijniger. Bij het krieken van de dag begeeft een monnik zich op weg, langs een pad dat amper twee voet breed is, naar een boeddhisten-klooster, gelegen op de top van een berg. Onderweg stopt hij om iets te eten en te drinken en komt ‘s avonds aan. Na een paar dagen gevast en gemediteerd te hebben vat hij, bij dageraad, de terugweg aan. Ook nu stopt hij even om wat te eten en te drinken. Natuurlijk verloopt de afdaling vlugger dan de beklimming. Bewijs, zegt Koestler dat er een plaats is op het pad waar de monnik zich precies bevond, op hetzelfde ogenblik van de dag, als een paar dagen ervoor toen hij de beklimming deed.


    Koestler’s oplossing is visueel te vinden: we ontdubbelen de monnik in een die de berg beklimt en een andere die tezelfdertijd de berg afdaalt. Het is duidelijk dat ze elkaar zullen ontmoeten op een punt op het pad daar waar het verleden van de monnik precies zal samenvallen met zijn heden.


    Deze aanwezigheid, precies op de juiste plaats en op hetzelfde ogenblik in de dag, is geen toevalligheid, maar een gebeurtenis die we nemen als toevallig, terwijl we deze helemaal niet konden ontlopen.


    In dit verband kan hij niet nalaten zich de vraag te stellen over welke vrijheid van handelen we eigenlijk wel beschikken of menen te beschikken en of uiteindelijk Rupert Sheldrake wel volledig in het ongewisse is als hij waagt voorop te stellen dat het misschien de toekomst is die het heden bepaalt en dat het aldus, het komende is dat onze daden of beslissingen van het heden in handen houdt.


    Want, denkt hij, als we evolueren naar het Omega-punt, zoals hij leerde van Teilhard de Chardin, wat hij gelooft - anders ziet hij niet in waar de evolutie ons zou kunnen brengen - dan is die gewaagde, maar niet bewezen stellingname van Sheldrake niet zomaar een doos lucht, zelfs al hoorde hij iemand op de BBC verklaren dat Sheldrakes boeken zouden moeten verbrand worden.


    Zo wat is er van de waarheid? De inhoud van de enige encycliek tussen zijn boeken, de ‘Veritatis Splendor’ Encycliek (1993), lag nog altijd zuur op zijn maag. Hij kon er niet overheen dat de paus hierin verkondigde dat de teksten van Bijbel, Evangeliën en Paulus, genomen moesten worden als een schittering van waarheid, waaraan geen jota te wijzigen viel. Hij kon dit onmogelijk aanvaarden en hierin stond Gérard Bodifée hem bij, die in een dun boekje,: ‘In Beginsel’ het perfect antwoord hierop formuleerde:


    ‘Dragen niet alle overtuigingen die opkwamen in de geest van geïnspireerde mensen iets waars in zich, en zijn ze niet alle leugenachtig wanneer ze pretenderen een absolute waarheid te bevatten?’


    Ettelijke malen ook had hij zich de vraag gesteld hoe de Evangeliën eigenlijk wel waren ontstaan. Ze waren geschreven in het Grieks, dus niet in het Aramees, noch vertalingen hieruit, wellicht geschreven door grote schrijvers of dan toch schrijvers die wel kennis hadden van de overleveringen uit het leven van Jezus maar daarenboven vertrouwd waren met de literatuur van hun tijd, en zeker deze van Sophocles, Plato, Aristoteles, Echyles en anderen. En het kan onmogelijk anders dan dat ze hun beschouwingen over Jezus in dit licht geschreven hebben, verheerlijkend en dramatiserend. Het enige waarin ze afgeweken zijn is dat ze eindigden op een uiterst positief vlak, de verrijzenis. Maar of die biografie die ze schreven letterlijk de woorden en de daden van Jezus weergaven valt te betwijfelen. Zij waren maar de auteurs zoals er zovele ronddwalen die begaan zijn met de biografie van een of andere beroemde persoon.

    In dit verband zijn ook zijn woorden die hij schrijft autobiografisch, ze handelen ook over de persoon die hij is en was, maar ruimschoots meer over de persoon die hij had kunnen zijn.

     

    *

     

    Het is weer gaan sneeuwen. De vlokken, een geruisloze wriemelende massa die lijk een grijs veld het leven scheidt van de dood. Hij staat voor het venster. Hij weet dat op dit ogenblik in een stadje in de Valais een vriend begraven wordt. Hij is in gedachten tussen de zwijgende menigte over wie de doodsklok luidt, opstijgend uit de Rhonevallei, over de huizen, over de wijngaarden tot de witte lijn van de bergen.


    Het lichaam dat hij weet liggen in de kist. Het gezicht dat hij, jaar na jaar, heeft zien ouder worden, ineengekrompen. Hij hoort nog zijn woorden toen hij vertelde, hoe hij als jonge knaap, samen met zijn broer, Sylvain, in korte broek, van uit het dorp naar zijn vader toe klom, die ‘gardien’ was van de cabane de Moiry, meer dan 2.800m. hoog en ze verrast werden op het meest kritieke punt van hun beklimming door een ongewoon hevige sneeuwstorm. Hij hoort nog zijn filosofie over leven en sterven, over het harde brood dat ze aten gedrenkt in melk, soms in wijn – er werd maar enkele malen per jaar brood gebakken in het dorp - hij kent nog de echo van zijn stem en de fonkeling van de wijn in het glas dat hij hoog hield. Hij is de tweede vriend uit de Valais die gaat, die meer dan herinnering wordt. De band leven wordt smaller en smaller; de cirkel die zich sluit. Wie van hen die overblijven, zal de volgende zijn?


    Hij weet dat dit ook zijn begrafenis is; dat er ook een deel van hem in de kist ligt dat bedolven zal worden door de donkere aarde en hij weet dat het ook voor hem is dat de doodsklok luidt. Hoe zegde Donne het weer?


    Hij had dus moeten aanwezig zijn om de woorden te horen van de priester, de enige woorden die hij nog bidden kan: Requiem aeternam dona eis, Domine : et lux perpetua luceat eis. En dat hij weer moge opgenomen worden in het grote licht waar hij is uit ontstaan.


     


    Hij staat voor het venster. De cirkel in het gras die hij vanmorgen had vrijgemaakt om wat kruimels te strooien is dicht gesneeuwd; maar pimpelmeesjes hangen tegen de zakjes zaad in de jonge dennen, en de dofheid zwelt in hem.


    Zo laat het sneeuwen nu, laat de wereld dicht sneeuwen, laat huis en tuin opgezogen worden door de sneeuw, en neergezet ergens, ergens. Het is op de uitvaart dat hij had moeten zijn om de woorden te horen en hem te volgen op zijn laatste tocht naar het graf onder de bomen waar een andere vriend begraven ligt. Om daarna, samen met hen die nog overblijven een glas Ermitage te drinken en twee glazen meer te vullen die niet meer gedronken zullen worden.


    Hij had daar moeten zijn om de lucht te voelen en de bergen te ruiken en te zien hoe krachtig het licht is over de sneeuw. Pas dan zou hij afscheid hebben genomen. Zo laat het sneeuwen, laat alles bedolven worden, ook de pijn om de vriend die nu herinnering is.


    Hij denkt aan het oerbeeld dat het ‘nu’ is, het levende nu, uitgerekt tot in het eeuwige, versplinterd en doorgegeven zoals het geschreven staat in de Bhagavad Gita:


    Never have I not been, never have you not been, and never have these princes of men not been, and never shall the time come when all of us shall not still be. As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies**.


    Of, denkt hij, zoals de ziel die we in pacht kregen, in ons lichaam overgaat van onze kindsheid, naar onze volwassenheid en naar onze late jaren, zo gaat ze over op andere lichamen.


    En hii begrijpt dat het deeltje geest dat we als mens in pacht hebben gekregen, onsterfelijk is en overgedragen wordt van leven op leven en, ‘altijd ben ik geweest en altijd zal ik zijn’. 


     

      *Arthur Koestler :’The Act of Creation’,  Pam Books Ltd , 1969: pag. 184.

      **Bhagavad Gita : ‘A Book of Hindu Scriptures in the form of a dialogue between Prince Arguna and the God Krishna”; The Peter Pauper Press, Mount Vernon - New York 1959, pag. 13.

     


    03-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    02-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag negenenvijftig: Boeken

     


     

    Hij loopt het huis uit, hij loopt het huis in, de tuin welft over hem, de bomen, de luchten, de stilte als hij in de kamer zit, starend in de vlammen van de haard: de boeken naast hem tegen de muur. Het zijn zij die hem recht houden, die een belangrijk deel van zijn leven zijn - dan toch, geworden zijn. Enkele dagen geleden las hij bij Fritjof Capra dat alles een ‘interconnected network of events’ is, wat betekenen moet dat ook de mens in dit netwerk verweven ligt – schreef hij dit nog niet? - en er door beïnvloed wordt. Al hebben we hierover niet de minste notie, toch wijst heel wat in deze richting en wordt ons leven geregeld door de samengevoegde impact van alle gebeurtenissen die ons van ver of van dichtbij raken, en deze terugblik is nog onvolledig want we gaan allen terug tot het fameuze mirakel-ogenblik van precies juist vóór de Big Bang, toen de tijd nog de tijd van het Woord was.


    Hoe mag hij interpreteren wat hij las in een boekje dat hij kocht aan zee met de lokkende titel: ‘Le besoin d’écrire’* van Roger Vrigny, over de behoefte, niet die van het lezen zoals Proust hem leerde, maar deze die van het schrijven is:


    ‘Mais un roman n’est pas une histoire. Il ressemble plutôt à un voyage dont on devine la destination, sans en connaître l’itinéraire. Le tout est de partir, de faire le premier pas. Celui qui donnera la cadence ou la couleur ou l’esprit du voyage’. Een roman is geen verhaal. Hij lijkt meer op een tocht waarvan men de bestemming vermoedt zonder de weg ervan te kennen. Het komt er op aan te vertrekken, de eerste stap te zetten. De stap die het ritme zal aangeven of de kleur of de geest waarin de reis gebeuren zal.


    Is dit geen geruststelling voor hem, voldoende om vertrouwen te hebben in de goede afloop van wat hij op een punt, diep in zijn jaren, begonnen is zonder vooropgesteld plan?


    De bejaarde dame – hij is nu bijna even oud als zij toen was - van wie hij destijds in die grote augustusmaand de chalet in de Valais had gehuurd, had hem eens gevraagd welke boeken hij wel las. Hij had haar (gelukkig) geantwoord, alle boeken behalve romans. ‘C’est bien’, had ze toen gezegd, ‘la vie est déjà assez roman comme ça’. Het leven is al roman genoeg. Ze parafraseerde misschien Céline die iets in die aard had geschreven; Céline die het had over verhalen zoals er voldoende zijn ‘dans les alcôves, les prétoires, les commissariats’, in de slaapkamers, rechtbanken, commissariaten.  


    Als hij terugblikt, is zijn leven, naast de daden die hij stelde of niet stelde of niet had moeten stellen, vooral in essentie een aaneenschakeling geweest van boeken waarin hij voedsel vond om geestelijk te bestaan. En hij was gelukkig als het boek of het artikel voor hem een springplank betekende naar een andere idee of een ander boek. Maar, daarenboven, en hij weet dit maar al te goed, is hij ook van het dagelijkse klein gebeuren waarvan hij nooit weet wat het hem brengen zal.


    Hij rijdt die morgen weg in de dwarrelende sneeuw die neervalt over de aarde. Hij komt in de straten van de stad waar hij zich in een andere wereld voelt. Hij is binnen in de warmte van boeken, hoog opgestapeld die zien hoe hij binnenkomt, de sneeuw in zijn grijzende haren maar de gedachten nog ergens bij wat hij thuis had neergeschreven. Een boek roept hem, een zwarte kaft met gouden letters en de prachtigste titel die hij verhopen kan: ‘Belonging to the Universe, a new Thinking about God and Nature’**. Met er onder de naam van Fritjof Capra en twee andere namen die hij niet kent, maar die hij niet nodig heeft te kennen om het boek te betalen aan de blonde dame die hem zal blijven bekoren, al was het maar omdat de pianomuziek, als hij het haar vraagt – zijn ogen een fractie in die van haar - een sonate van Cimarosa is. En terwijl hij nog even wachtte: hij staande voor haar, haar hand die hem het boek aanreikte en hij denkend aan een passage uit het dagboek van Kafka.

    Hij rijdt terug naar zijn dorp. Het sneeuwen heeft opgehouden en het boek wacht naast hem. Thuis kan hij niet nalaten er even in te bladeren terwijl hij rechtstaande een glas wijn drinkt en de lunch die hij haalde, opwarmt in de microgolf. Hij leest, maar niet tot zijn verbazing:


    ‘What we find in our Bibles preceding the book of Exodus is actually a reflexion on the exodus experience, even the story of creation is told in the light of Israels great liberation.’


    De idee uit ‘Belonging to the Universe’, bevestigt wat hij lange tijd geleden had ontdekt, namelijk dat de Exodus centraal staat in de Bijbel en dat er zonder dit gebeuren misschien geen Bijbel en ook geen Bijbels volk zou geweest zijn of zich toch niet in een zelfde mate zou geconfirmeerd hebben.


    Maar was het ook geen vreemd iets geweest dat hij deze zin ontdekte, op het ogenblik dat hij over dit Exodus-verhaal, deze morgen aan de ontbijttafel aan het lezen was geweest en gedacht had er iets over te schrijven?


    Hij had zich toen ineens gelukkig gevoeld en had gedacht aan Hugo Claus, hoe deze zich voelde na een goed gedicht te hebben geschreven. Hij ook voelde dat hij buiten moest, maar het sneeuwde. Sneeuwde het opdat hij de wagen zou nemen en wegrijden naar de stad; sneeuwde het opdat hij het boek van Capra en Co, vinden en kopen zou?


    Wie beslist hierover, was hij het wel of was het iemand buiten hem die hem gadesloeg en greep had, niet enkel op zijn woorden en gedachten, maar via deze, ook op zijn daden? Waren er dan toch boeken, zoals de man in de koffiebar hem vertelde, boeken die hun lezers opzochten en alle macht bezaten om hun doel te bereiken?


    Zo, wat is er van wat we toeval noemen: zijn er voorvallen die niet ‘toevallig’ zijn maar opgedrongen worden opdat dit of dat eruit volgen zou?


         

     

    *Roger Vrigny: ‘Le besoin d’écrire’, Edition Bernard Grasset, Paris, 1990, pag. 86 

    **Fritjof Capra and David Steindl-Rast, with Thomas Matus :  'Belonging to the Universe - New Thinking about God and Nature'      Penguin Books 1992, pag. 182.

     


     


    02-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    01-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag achtenvijftig: Hoe worden we wie we zijn?



    En de plaats van toen is gebleven. Hij stond er, nog niet zo lang geleden. Zelfs al heeft de inprenting van hun lichamen in de warme welige aarde zich sinds lang al geëffend, zelfs al hebben mossen zich vermenigvuldigd en al waren de mieren erover, de spinnen, de bijen, de bosduiven, de sijsjes, zelfs al is het bos thans dichtgegroeid en zijn alle sporen uitgewist, in hem is die plaats gebleven, de plaats waar hun lichaam was, onherroepelijk gebleven, verweven met al het andere, maar nu lijk een messteek deze morgen, een helderheid in zijn geest, er torenhoog boven uit. Hij schrijvend, de beelden oproepend, omkaderend, verinnigend wat kon geweest zijn en nu omgezet in woorden. En wat ooit was, herbeleefd in woorden, leeggehaald in woorden. Het ogenblik van toen nu brandend lijk een toorts in de nacht.


    De eenzaamheid die zwellen gaat. Het oude gebeuren dooraderd door wat erna kwam, gespreid over de jaren: de vrouw die hij huwde en de moeder van zijn kinderen werd, zij die hij ontmoette op het Eliot-ogenblik en, een beeld dat hem nu niet loslaat, zij met wie hij afdaalde in een oase van licht en ruimte, van sneeuw en ijs, over de gletsjer naar Zinal toe, op een dag van licht dat hij opnieuw ontvankelijk was.


    Betekenisloos was het te hopen, dat met het verbranden van alle geschriften ook de pijnen die hij bracht zouden verdwenen zijn, al waren er ook vreugdes geweest en hoopvol verwachten. Maar openingen geslagen sluiten zich zelden volledig. Je hebt altijd wel een takje mimosa dat je terugvindt in een oud boek of een vergeeld blad met een gedicht dat je van buiten kent. Je houdt wel een boek met een naam erin of een postkaart met de afbeelding van Akhnaton, of een jonge lijsterbes die je meenam uit het bos en die je te dicht bij het huis, onder het venster van je slaapkamer hebt geplant. Zo bewaren we, om nooit te vergeten, een teken van elk gebeuren dat een belangrijk punt was in ons leven, om dan achteraf de betekenis misschien dan toch te vergeten. En dan ook weet je nimmer hoe eenzaam je zult zijn des avonds in het te grote bed, denkend aan wat had kunnen zijn.


    En meer dan ooit kan hij aanvaarden dat het de schijn heeft dat het de toekomst is die het heden bepaalt en dat onze vrijheid van handelen slechts ogenschijnlijk is omdat elke handeling in feite verlopen is in functie van het komende, dat keer op keer het nu wordt en het enkel het nu-ogenblik is dat van deze aarde is.


    En denkt hij, moet ik niet geloven dat mijn schrijven dag na dag een daad is die niet ik me heb opgelegd maar iets of iemand buiten mij die toekijkt, opdat uiteindelijk, uit dit alles zou ontstaan wat thans, o zo tergend traag, gestalte krijgt en inhoud?


    Uit een korte slaap komt hij terug. De wind zucht in de haard. Hij realiseert zich dat hij oud geworden is, dat zijn jeugd geleefd is. Hij realiseert zich hoe het kan dat onder een bepaalde impuls komende van waar ook, zijn innerlijk leven gestoord kan worden.


    Dat dit regelmatig voorvalt, is een zekerheid maar dat hij het dan gaat uitschrijven is iets dat hem overstijgt, zodat hij zich achteraf moet afvragen wie de beslissing nam, hijzelf of de omstandigheden, waarin hij zich op dat ogenblik bevond.


    Hij denkt terug aan zijn autodafé van een tijd terug, die zelfverbranding van bijna alle bladen tekst uit zijn schuiven. Wat een stupide beslissing, verbranden wat hij met zoveel toewijding had bewaard, al die kleine geschreven stukjes tekst. Een uur ervoor, een minuut ervoor, had hij er zelfs nog niet aan gedacht. Hij had zo maar zijn lade opengetrokken en er alles uit gehaald en in een ogenblik van verdwazing, in een opwelling alsof hij zich straffen wilde voor het leven dat hij gekend had, en enkele ogenblikken later was alles verbrand alsof hij zich zelf offeren wou op de brandstapel.


    In feite is ons leven, om te beginnen, volledig geconditioneerd geweest door het ogenblik van de bevruchting. Hadden zijn ouders drie dagen later de liefde bedreven dan ware hij geboren in een ander jaar, dan had hij zijn militaire dienst gedaan een jaar later, dan had hij niet ontmoet wie hij nu heeft ontmoet, en zo voort, zodat we uiteindelijk moeten aanvaarden dat ons leven bepaald werd, eeuwen, duizend jaren ervoor en dat we het leven kregen dat ons wachtte en geen ander.


    01-11-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    31-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zevenenvijftig: De tentakels van wat was.


     

    Er is een verwevenheid, een interconnectedness die verbaast. De kosmos is een onoverzichtelijk web van gebeurtenissen. Hij kan deze zien in hun globaliteit en zeggen dat alles vervlochten is met alles; hij kan deze zien gecentreerd op de mens en zeggen dat hij geprangd zit in de mazen van dit web en dat de draden ervan, gesponnen zijn dwars doorheen elke atoom van zijn lichaam, doorheen elke splinter van zijn geest, geladen met een wondere energie, een krachtenbron die niet alleen samenbundelt maar ook voedt en inspireert.


    We zijn hier op aarde om hierover te getuigen. En niet alleen om op te treden als getuige maar ook als geïntegreerde deelnemer en dus ook als verantwoordelijke. Hij kan of wil niet meer ontkennen dat hij hierbij intens betrokken is. De bewustwording van zijn materiële betrokkenheid is een feit, de bewustwording van zijn spirituele betrokkenheid is het nieuwe paradigma dat zich aftekent aan de horizont.


    Hij voelt het aan als een rol die hij te vervullen heeft, het leven te zien als een ernstige aangelegenheid, die een band moet hebben met de diepere eigenheid van het leven, dat hij het sacraal element zou willen noemen. Het element dat Umberto Eco heeft willen naar voor schuiven als hij het had over het kosmische in het schrijven van een boek, wat evenzeer geldig is voor elke creatie, zo van mijn vriend de beeldhouwer, als van mijn vriend de schilder, de schrijver, de componist. Allen zijn we betrokken bij de verheffing van het zijnde en het afficheren van het sacrale dat van het leven is. Het is het beginpunt en het eindpunt van al wat als kunst aanzien wordt. 


    Als Umberto Eco beweert, kosmisch ingesteld te zijn als hij schrijft dan heeft hij hier over nagedacht, het is geen idee die zo maar, onder het schrijven, uit zijn pen is gevloeid. En, als hij nu herleest wat hij de voorbije dagen geschreven heeft, van waar kwamen die beelden en gevoelens die hij optekende?


    Hij las ooit in ‘Mort voici ta défaite’ van een auteur van wie hem de naam voor het ogenblik niet te binnen valt, dat elke elektron van ons lichaam de totaliteit bezit, van al onze herinneringen. En hij, Ugo, is op herinneringen ingesteld, hij hoeft ze niet op te roepen, ze overvallen hem, komende van waar weet hij niet, ze worden binnen geschoven via een ongekend mechanisme, in een kosmische context. Ze blijven hangen en komen tot leven, hoe weet hij evenmin, hij heeft hier geen wetenschappelijk bewijs voor nodig, het is zo. En aan wat ‘is’ kan niet worden getwijfeld.


    Zo is het ook, dat vele gedachten ons vullen van de morgen tot de avond tot ver in de nacht, en enkele slechts die verwoord worden, maar hij kan niet zeggen hoe het komt of waar de overgang is naar die herinnering en niet naar een andere. Wel zijn er als hij schrijft, die voorrang krijgen; zijn er die hij zonder moeite terugneemt en zijn er die dieper nog dan alle andere opgeslagen liggen en die hij zelden plaats wil geven, omdat het zo oneindig was, zo overweldigend en zo diep zijn wortels heeft.


    Maar hij heeft een leeftijd waarbij niets meer hoeft verborgen te blijven en dat hij nemen moet wat zich aanbiedt, wat opspringt bij het minste teken, en dit teken hoeft niet veel te zijn, het sterrenbeeld van Orion, de plaats van Venus lijk een lokstem precies boven de kruin van de hoogste den, of een noot muziek op het ogenblik dat hij de pen neerzet. Maar wat hij dagenlang heeft achter gehouden wil hij vandaag bloot geven, de echo galmend in die ochtend, toen hij gewekt werd door een stem, komende van nergens en van overal, een stem die zijn naam riep: ‘Erio, Erio’, haar stem uit zijn o zo verre jeugd. ‘Erio - ze noemde hem altijd Erio - waarom ging je weg van mij? Je weet dat je mijn grote liefde waart, de liefde waarmee onze volwassenheid begon’.


    Ze staat naast hem: ‘Erio, herinner je de geur van hooi, herinner je de geur van vers gebakken broden als je moeder de ovendeur opende; herinner je de sijsjes ondersteboven in de berken, de bosduiven die opvlogen over ons, herinner je hoe onhandig, hoe verward we waren. ‘O, Erio, herinner je’. En hij herinnert zich.


    Het is september. Hij zit voor het open raam, hij schrijft of leest misschien. Aan zijn vingers kleeft de geur van paddenstoelen die hij die ochtend met vader had geplukt op de nevelweiden. Julie staat ineens voor hem. Hij ziet het licht lijk goud op haar blonde haren. Ze neigt zich naar binnen en spreekt zacht de naam waarvan zij alleen weet waar ze die haalde: Erio, Erio, een naam die hij niet vergeten kan. Ze laat diep kijken in haar, de kleur van haar ogen is lichtblauw, of is het groen. Ze ontwijkt zijn blik niet, maar omkranst hem, houdt hem. ‘Kom’ zegt ze. Hij volgt haar. Is met haar over de boomgaard met de afgevallen appelen en peren die ruiken naar cider. Maar haar hand is klein in zijn hand en hij betast een voor een haar vingers. Hij zoekt naar een versregel van Gilliams, terwijl ze langs de weide gaan. Hier was hij met haar als knaap, en toen ze bezweet neerviel in het gras vol bloemen, en hij over haar gebogen was: stuifmeel op haar wimpers, alsof de weide haar bevruchten wou.


    Hij houdt nog steeds haar vingers en, ‘hij befluit ze zoetjes tot ze zijn betoverd aan zijn lippen’, zoals Gilliams in zijn gedicht. Ze dringen doorheen de struiken, over de uitgedroogde gracht tussen de varens tot ze komen bij een open ruimte begroeid met erica en dopheide. Er is de geur van heide in bloei, er is het wilde parfum van schors en hars, verhit en versmolten door de zon, zoals zijn wildste gedachten versmolten zijn met haar gedachten. Hij kust haar, even maar, zijn hand is over haar borst, in haar bloes over de zwellende tepel. Haar bloes is open nu, haar hals wit en lichtend en o zo zacht, zo onuitsprekelijk vol en hunkerend, haar lichaam, een altaar waarop hij zich slachtofferen wil. ‘Kom’, fluistert ze, ‘kom mijn Erio’. Het onmogelijke, het lang verwachte droomgebied van hals en borsten en dijen. Hij is over haar. Haar hand brengt hem binnen in de vochtige, zuigende schoot. De wereld kantelt over hen. Hij glijdt binnen in de oneindigheid van het Zijn.


    Hij schrijft dit neer, in een lang en soms aarzelend heen en weer gaan van de hand over het papier. Hij hoort nog de vlucht duiven over hen, zoals het was in het ‘nu’ van toen, het nu van het onwezenlijke ‘nu’ van toen, getekend, verzegeld met de echo van hun kreet.


    De boeken omheen hem zijn niets dan aandacht. Wat hij altijd verborgen hield is nu van hen, is nu van allen. Het levende, bevruchtende teken van het oer gebeuren dat met de Big Bang het Universum werd ingeschoten.


    31-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    30-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zesenvijftig: Proust en Frans Sierens



    Hij wachtte even: ‘Kijk, ik ook heb een boek gekocht – hij haalde het papier van het boek voor hem - een Frans Sierens’ boek: ‘Een sterke geur van terpentijn’*. Eigenlijk heb ik het niet gekocht om het boek zelf, ik kende het maar al te goed, ik ken het als mezelf, maar om de dedicatie erin. Luister, hij nam een fijn brilletje uit zijn etui, kuchte even en las:


    ‘The frog felt an atrocious piercing pain. The scorpion had stung it. As it sunk below the surface, taking the scorpion with it, it cried out with its dying breath: ‘Is that logical?’ ‘No’, said the scorpion, it’s not. But what would you? I can’t help it. It’s my nature.’


    ‘Je vraagt je af hoe een boek, met een dergelijke veel zeggende  dedicatie, eigenhandig geschreven door de schrijver, ooit terecht kan komen bij De Slegte.’


    ‘Kinderen die de boeken, achtergelaten door hun vader of moeder, bekijken als een last, als totaal overbodig - boeken worden niet meer met respect behandeld - en die hier hebben binnen gebracht, denk ik. Maar ik herinner me, ik meen je te kennen, mijn naam is Ugo d’Oorde, ik woonde vroeger in Gent, maar nu in een dorpje niet zo heel ver van hier daar waar mijn roots lagen. Maar we moeten elkaar al ontmoet hebben, ik voel het, ik weet het en wat opmerkelijk is, ik ken dit boek en ik ken die Frans Sierens, hij leek sprekend op jou, hij overleed begin de jaren tachtig, geteisterd door de ziekte die u ook aan het neerhalen is. Hij schonk me dat boek toen het uitgekomen is maar wat uitzonderlijk is, mijn beste man, hij heeft er dezelfde dedicatie in neergeschreven, een tekst van Orson Welles.’


    ‘Het kan, alles kan, ik ben op heel wat plaatsen geweest en heb heel wat mensen ontmoet, maar weet je, Ugo, ik mag je toch Ugo noemen? Weet je, boeken kennen een eigenaardig leven, soms denk ik dat ze ons bespelen, ons op paden brengen waar we anders nooit zouden komen. Maar ken je soms ook zijn zoon Arne, een groot man, veelzijdiger nog dan de vader?


    ‘Neen, Arne ken ik niet, ik kende wel zijn moeder, een frêle gestalte, eerder zonderling dan vreemd. Ik, ontmoette haar enkele malen, na de dood van Sierens. Ze liet me eens een verhaal achter van het leven dat ze gekend had, voor ze haar man had ontmoet, iemand die veel geleden had, dacht ik. Maar, er hier over spreken roept heel wat herinneringen op en maakt mijn dag uitzonderlijk. Velen zouden onze ontmoeting toeval noemen, ik niet, Ik geloof niet in toevalligheden.’


    ‘Het is geen toeval’, zegde de man, het is een afspraak die ik maakte met jou toen ik je zag tussen de boeken bij ‘De Slegte’.


    Ugo keek verbaasd op: ‘Jij ook kent me dus van ergens, van vroeger?


    ‘Het kan. Je komt het wel te weten, gezien je het boek bezit, als je het thuis in de hand zult houden.’


    ‘Het is magie’, zegde Ugo, ‘Magie van een vreemde soort, want ik was helemaal niet zinnens hier te komen, maar in de regen dacht ik eraan dat deze koffiebar een plaats was waar Frans Sierens regelmatig kwam en aan hem denkend ben ik hierheen gekomen. Ik dacht dat ‘zijn’ geest, hier nog aanwezig, kon zijn.’


    ‘En waarom niet, Ugo d’Oorde? Hij wou wellicht dat er, na al die jaren, over hem nog eens gesproken werd; dat zijn boek, zijn dedicatie, nog eens werd vernoemd, en opgetekend, want jij gaat hierover schrijven, is het niet?


    Hoe weet jij dat ik schrijf?


    ‘Cela se voit, cela se sent, en ik weet dat je je er goed bij voelt.’


    ‘Ja, ik voel me er goed bij, en vandaag is een zeer opmerkelijke dag en na onze ontmoeting is het een nog betere dag. Als ik thuis kom zoek ik het boek met de dedicatie. Maar ik moet weg nu, en ik wil je zo maar niet verlaten zonder je met veel respect, omwille van wat je te wachten staat, kracht en aanvaarding toe te wensen, aanvaarding van het lot dat voor jou geschreven staat, zoals ook dit van mij elke dag wat duidelijker opgetekend wordt. Maar, mijn vriend, want zoals we nu bezig zijn, dat zou je geworden zijn, zeg me eens – met wie sprak hij eigenlijk? - waar ik, het dichtstbij, A4 bladen kan vinden, om te kunnen openbaren wat de dag, mij en jou en ‘onze’ Frans Sierens heeft opgeleverd. 


    Thuis gekomen heeft Ugo onmiddellijk het boek opgezocht. De dedicatie stond er wel degelijk in, zoals de man zonder naam ze gelezen had, met ‘Orson Welles’ er onder. En Ugo dacht, voor zichzelf, maar niemand zou hem ooit hierbij volgen dat het de echo van Frans Sierens zelf kon geweest zijn, die hij ontmoet had in de koffiebar.


    Of, dacht hij, is dit zuivere inbeelding, was die man een vriend van Sierens die verrast was die vreemde dedicatie van Orson Welles te vinden en om die reden, enkel om die reden, het boek heeft gekocht. Het overige moet ik maar zien als een normaal gebeuren met iemand die wetende wat hij wist, verging van eenzaamheid, een eenzaat zoals jij, die dankzij hun ontmoeting even doorbroken werd en bij beide, een echo nalaten zou voor de dagen erna.



    *

    Frans Sierens: ‘Een sterke geur van terpentijn’, De Clauwaert, vzw Leuven 1978

     


    30-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    29-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vijfenvijftig: Proust en wat er op volgde (2)



    Hij las de ganse paragraaf en stopte, dromend, het boekje sluitend, de vinger tussen de bladen, toen de heer tegenover hem, plots zegde: ‘Ik hou van mensen die hier komen en het wagen een boek te lezen, mag ik weten wat u zo boeit aan dat ‘prutske’ van een boek dat u leest?’


    Ugo keek op naar de man voor hem, zag hoe mager en scherp zijn gezicht getekend was, grijswit bijna tot zelfs de lippen, half geschoren ook, rechtop zittend, zijn wit kopje koffie in de hand en zijn ander hand op een boek in het bruine inpakpapier dat hij kende van ‘De Slegte’.


    ‘Een prutske? Helemaal niet, helemaal niet, het is Proust die iets schrijft over ‘la lecture’*, over het lezen. Ik vond het bij ‘De Slegte’, een kwartier geleden.’


     ‘Ik hou van mensen die een boek lezen in een volle koffiebar zoals hier’, herhaalde hij, ‘en dan nog wel Proust. Ik heb hier ook al dikwijls een boek gelezen, ik heb hier zelfs ooit een boek geschreven. Mag ik weten wat Proust vertelt over ‘la lecture’


    Ook een schrijver, dacht Ugo en hij ziet er uit als een schrijver, een veelschrijver, een Brusselmans: ‘Waarom zou u dit niet mogen weten, u vooral niet? Het is een tekst, genomen halfweg het boekje. Luister, ik tracht u, in dit geroezemoes van stemmen, de droompassage erin die ik ontdekte, voor te lezen.’


    ‘Ja, doe maar, het kan niet droom genoeg zijn.’


    Ugo dacht, ik ken je man, ik ken je van ergens. Hij boog zich wat verder over de tafel en, er op lettend de twee jonge dames aan de tafel ernaast niet te storen, herlas wat hij gelezen had:


    ‘Avant chacun des morceaux presque en forme de cantiques dont il est parsemé’ - en ging verder, de tekst vertalend - ‘heb ik de stilte beluisterd van de gelovige die deze teksten luidop las, en bij elk ‘dubbelpunt’ de lezing even onderbrak om het volgende vers aan te vatten; alsof het een psalm was die hem herinnerde aan de vroegere psalmen uit de Bijbel’.


    Hier stopte hij en keek naar de man voor hem die knikte met het kopje koffie in de hand. ‘Nu komt het’ zegde Ugo, nu komt wat ik zo prachtig vind : ‘et plus d’une fois, tandis que je lisais, il m’apporta le parfum d’une rose que la brise entrant par une porte ouverte avait répandu dans la salle haute où se tenait l’assemblée et qui ne s’était pas évaporé depuis dix-sept siècles. En vertaald is het even mooi: meer dan eens, terwijl ik las, bracht hij me de geur van een roos die de wind, langs een openstaande deur, had binnengebracht in de hoge ruimte van de zaal waar de vergadering zich ophield. Een geur die na zeventien eeuwen – eigenlijk waarom zeventien? - nog niet verdampt was.’


    Hij las dit en voelde eens te meer de grote poëtische kracht van Prousts woorden, even zeer in de klank van het woord als in de betekenis ervan.


    ‘Verrassend,’ zegde de man, ‘zuivere poëzie. Proust is een groot man, maar ik, ik ben er nooit in geslaagd zijn ‘Recherche’ volledig te lezen, ik ben halfweg gestopt, het was me te langdradig vond ik, hoewel geniaal geschreven, te geniaal misschien.’


    ‘Voor mij ook, geniaal maar moeilijk vol te houden tot het einde. Ik las wel zijn ‘Jean Santeuil’, een jeugdwerk van hem, dat na ‘La Recherche du temps perdu’ werd gepubliceerd. Veel herinner ik me er niet meer van, maar het was Proust en niemand schrijft zoals Proust.’


    ‘Om hem te lezen, moet je in hem verdwijnen, il faut que tu te perdes en lui, dat je opgezogen wordt door hem. Hij is Proust en niemand is zoals hij, een baken van de Franse literatuur, eigenlijk van de wereldliteratuur, daarom niet een lichtende baken, maar een obelisk die met zijn schaduw de literatuur omheen hem bevloeid heeft. Je moet weten, ik schreef vroeger ook, ik weet wat schrijven is, maar hoe Proust het deed en de hoeveelheid die hij schreef gaat me te boven. Trouwens, ik hield het bij wat toneel en wat recensies, maar het liefst dook ik in de detective verhalen en het zijn ook deze die mijn favoriete lectuur waren.’


    ‘Proust, een obelisk, niet een Pyramide?’


    ‘Neen, een Pyramide kent niet de schaduw van een obelisk. En een groot deel van de Franse literatuur groeide op in de weergalm van Proust.’


    En toch ken ik je, dacht Ugo, ken ik je van ergens: ‘En schrijft je nu nog?’


    ‘Neen, het is de moeite niet meer.’


    Hij dronk zijn koffie, en riep de dienster voor een andere koffie: ‘Kijk, wie ik ben heeft geen belang meer, als ik de dokters mag of moet geloven heb ik nog een paar maanden om te lezen of te schrijven. Ik kijk nu naar de gedragingen van de mensen die niet met de dood in hun hoofd rond lopen. Ik heb je opgemerkt tussen de rekken boeken van ‘De Slegte’. Zag hoe je naar de boeken keek en ik herkende me zelf erin, en als ik hier binnenkwam, vroeg ik me af of ik je hier ook zou aantreffen. En inderdaad je bent hier kort na mij binnengekomen. Ik wist het, ik zag het aan de manier waarop je in de boeken bladerde dat je hier een koffie zou komen drinken en ik zorgde voor een plaats voor jou. En eens je binnen was kon je niet anders dan hier rechtover mij komen zitten.



    * Marcel Proust: ‘Sur la lecture’, Edit. Mille et une Nuits, 1994, pag.54 :  




    29-10-2018, 20:39 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    28-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vierenvijftig: Proust en wat er op volgde.


    Umberto Eco heeft het bij het rechte eind als hij schrijft:  genius  is twenty percent inspiration and eighty percent perspiration*, en dan nog moet er ‘genius’ aanwezig zijn, wat hij, Ugo, te bewijzen heeft. Maar van Eco hoort hij ook heel graag dat ‘een roman schrijven een kosmische aangelegenheid is zoals het kosmisch gebeuren waarover wordt verteld in Genesis’. Mag hij zeggen dat het boek dat zich schrijft via hem, een kosmische aangelegenheid is?


    Echter, wat is hij, de Ugo van het boek, meer dan een mens onder de mensen, zoals een boom is onder de bomen van het bos? Een boom die misschien wat meer licht ontvangt, wat meer regen, wat meer wind, misschien geworteld is in een andere grondlaag en als gevolg van dit alles, verschillend wat zijn groei betreft?


    Maar de groei van de mens is de groei van de geest die in hem is gebrand, en de opdracht heeft creatief te zijn. En dit creatief-zijn is het kosmisch element dat hem bezielt, dat in hem woekert. Dit is de reden waarom hij nu zijn dagen vult en vullen blijft met dit zoeken naar woorden. Woorden die de resultante zijn van alle daden, alle bevindingen, alle ontmoetingen die op zijn leven hebben ingewerkt en hem gevormd hebben. En nu, zoals T.S. Eliot het dichtte, en hij herhaalt zich omdat het zo mooi is gezegd: ‘a lifetime burning in every moment’. 


    * 


    Zijn voorraad A4 bladen was te ver geslonken. Hij was naar die vriendelijke dame van de winkel in het dorp gereden maar die vertelde hem, dat haar voorraad uitgeput was en daarenboven, dat ze de winkel sluiten ging. U, had ze gezegd, bent een van de weinige die de winkel nog kennen, ze gaan liever naar het groot warenhuis, ze beginnen nu zelfs al te kopen via het internet. Ik beleef er dus geen vreugde meer aan, en de leeftijd, mijnheer, ja de leeftijd, ziet u.


    Het spijt me, had hij geantwoord, en het spijt me voor uw winkel, maar ik begrijp u volledig. Hij dacht eerst dat het eigenlijk niet zo dringend was maar, de dag zijnde wat hij was besloot hij door te rijden naar Gent, ook omdat hij er een hele tijd niet meer geweest was; ook omdat hij dacht binnen te lopen bij de ‘Slegte’ voor een of ander te ontdekken boek.


    Hij hield van die stad, hij was er mee vergroeid. Hij kende er vrienden en kennissen want hij had er jaren gewoond en wel in het hart ervan, in het Kuipje, in de schaduw van de kathedraal, en vele straten en plaatsen waren levend in zijn gedachten. Zo, hij voelde zich goed toen hij de snelweg opreed, en na een twintigtal minuten, zijn wagen, veilig en wel én gelukkig, parkeren kon op het plein dicht bij het Geraard de Duivelsteen. Hij was de Volderstraat in gewandeld naar ‘De Slegte’ toe - het leven in hem bruisend en los van de zorg van het schrijven - met opgeheven hoofd, als wou hij duidelijk maken dat hij terug was van weg geweest. Hij keek naar de mensen die hij kruiste, naar de huizen die hij kende. Hij stopte even bij de merkwaardige, ook wat het gebouw betrof, boekenwinkel op het pleintje waar hij bleef kijken naar de vele kunstboeken in het uitstalraam. En, hij vond het een verrassing, er lag ook een boek van Velikovsky, ‘Ages in Chaos’, een boek dat hij kende, zoals hij ook de blonde dame kende achter de toonbank. Hij ging verder en  trad in ‘De Slegte’ binnen. Onmiddellijk kende, hij het vertrouwd gevoel dat de boeken hem verwelkomden. Hij had ruim de tijd, hij kon beginnen in de kelder waar hij viel op een kleine stapel, sterk afgeprijsde, ‘Ages in Chaos’, aan minder dan de helft van de prijs die hij gelezen had in de etalage van de boekenwinkel. Het bewoog hem, het boek dat hij bezat en gelezen had, daar afgeprijsd te vinden, want hij vond het een zeer interessant werk, met voor hem als hoogtepunt, het wondere relaas van de reis van Hatsjepsoet - volgens de schrijver ‘the queen of Sheba’ - naar het Land Punt, het land van koning Solomon.

    Hij liep alle verdiepingen af, hier en daar een boek in de hand nemend, maar voor hij wegging zag hij een klein boekje liggen, een handpalm groot met de naam Marcel Proust: ‘Sur la lecture’. Dit kon hij niet laten liggen en hij kocht het.


    Het was licht gaan regenen als hij buiten kwam. Het deerde hem niet, niets deerde hem, hij ademde diep, hij had Proust bij zich. Hij liep straat in, straat uit en stapte in de Donkersteeg de koffiebar die hij daar kende, binnen. De plaats zat overvol maar een heer aan een tafeltje alleen, deed hem teken dat de plaats tegenover hem vrij was en hij zette zich neer, de heer dankend. De dienster bracht hem de koffie die hij besteld had. Hij zette er even zijn lippen aan en wist – hij wist heel wat die dag - dat het een koffie was die uitstak boven alle koffies die hij al gedronken had, want, hij vond dat hij er goed zat in die massa mensen, stevig en goed, ondanks de sigarettenwalm, maar omwille van de sterke geur van koffie die alles overheerste.


    Hij nam Proust uit de zak van zijn jas, opende het boekje halfweg en waar hij zat begon hij te lezen: een merkwaardige passage was het waar Proust het heeft over het evangelie van Lucas, wanneer de dubbelpunten ‘gelezen’ worden die de tekst onderbreken. 



    *‘Naschrift bij de Naam van de Roos’, Uitgeverij Bert Bakker, 2de druk september 1984, , vertaling Henny Vlot, pag. 18: ‘Als een auteur tegen ons zegt dat hij heeft gewerkt in de bevlogenheid van zijn inspiratie, liegt hij. Genius is twenty per cent inspiration and eighty per cent perspiration.’

    28-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    27-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag drieënvijftig: De Nadronk

     

    Hij heeft alles opgeruimd en naar de keuken gebracht, de lege fles in heet water gelegd om het etiket er af te weken en is gaan neerliggen voor de haard, op de sofa, zijn toevlucht.


    In zijn band met John, en nu met Ray en Jane, speelt een plaatsje in de Valais een hoofdrol of, hoe herinneringen  mensen dichter tot elkaar kunnen brengen. Stel dat het anders ware geweest, dat zij of hij in Toscane of in Umbrië, of waar ook waren terecht gekomen, hun afscheid nemen zou niet geweest zijn zoals het nu was. 


    Hij herinnerde zich nu ook een avond, waarop een vriend, Jean-Louis R., enkele leden van zijn familie had uitgenodigd en hem had gevraagd hen te vergezellen. Hij zat er aan tafel als een illustere onbekende voor die familie, tot een oudere dame, gekluisterd aan haar rolstoel, op een gegeven ogenblik het woord Evolène vermeldde; ze was er regelmatig, als jong meisje met haar ouders en daarna met haar echtgenoot op vakantie geweest, en toen hij haar zegde Evolène goed te kennen, bloeide ze open, lachte ze en is ze blijven spreken over haar jeugd, kijkend naar hem, grappen vertellend alsof ze die jeugd van toen had teruggevonden en zeker niet, gekluisterd aan haar rolstoel, maar als jong meisje met strooien hoed over de alpenweide liep op zoek naar edelweiss en gentiaan, naar viooltjes en zilverdistel. Hij was onmiddellijk haar vriend alsof ze er samen, hun jeugd hadden doorgebracht.


    Vandaag was juist hetzelfde gebeurd, niet wat hij had voorgelezen had hen dichter tot elkaar gebracht, maar wel de herinneringen aan St. Luc en het Bella Tola hotel.

    Hoe zijn we ingesteld als we de jaren van een bepaalde leeftijd zijn binnengewandeld, als we roeren gaan in onze herinneringen die elkaar overlappen. Het kan goed zijn dat we ooit op hetzelfde ogenblik in hetzelfde restaurant aanwezig waren, of elkaar gekruist hebben op een of ander bergpad, om ons pas vandaag te realiseren dat de mogelijkheid had kunnen bestaan.


    Ga vriend en vriendin, dacht hij, ga in vrede, ik zal niets verkeerd zeggen over jullie, integendeel, ik zal je naam wijzigen maar niet je landgoed. Wie me lezen zal, zal weten waar het gelegen is en zal het opzoeken wellicht, althans, indien wat ik er over zeg voldoende draagkracht heeft, alleen de naam verzwijg ik, niet het jaartal boven de torenpoort, noch de leeuwtjes links en rechts van de inrit.


    Dit is dan de dag die begon als een weekdag en een ‘hoogdag’ werd. Veel gebeurde er niet, wat onopvallende dingen, een thee-namiddag die uitliep op een glas wijn, maar voor hem meer dan vermeldenswaardig, al zal niemand er stil bij staan. Of hoe soms de dagen worden ingekleurd door het degusteren van een oude wijn en het herbeleven van een raclette, een kaas, een karrewiel groot, op het terras ‘geracleerd’, vóór het houtvuur, geserveerd door Monsieur Pont.

     

    Diezelfde avond, laat – hij was in slaap gevallen op de sofa - zocht hij opnieuw in zijn dagboeken naar een spoor van zijn antwoord aan John. Hij vond het in de vorm van een prozaïsch gedicht, geïnspireerd op de enige zin van Poesjkin die hij zich nog herinnerde uit een al lang vergeten Russische les: ‘Zing zwaluw, zing, zing mijn hart tot rust’. Maar het voldeed hem niet meer, hij zou het herschrijven. Hij mailde nog aan Raoul, al was het al diep in de nacht, wat hij als Gentenaar weten moest over de Orval die hij dronk:

     

    My dear Raymond,

    Wat een uitgeweken Gentenaar moet weten als hij in zijn café een ‘biertje’ gaat drinken, gebrouwen in de Abdij van Orval. De ruïnes van die abdij, zouden misschien ruïnes gebleven zijn ware het niet dat een jonge Gentenaar van negentien, soldaat aan de IJzer, met een kogelwonde in de long door de Duitsers gevonden werd en verzorgd in hun Lazaret; en die jonge soldaat toen zwoer – vertelt de overlevering - dat hij, bij leven, monnik worden zou. Hij genas en hield woord, en werd Dom Marie-Albert van der Cruyssen. Het is hij die Orval herbouwde en aldus de brouwerij opnieuw tot leven bracht. De werken vertrouwde hij toe aan twee andere stadsgenoten van jou, architect Van Houtte, en de aannemer in centrale verwarming, Verspeelt, vader van een goede vriend van mij.


    En, mijn vriend Ray, als je kijkt op het etiket van je flesje Orval, een forel met in de mond, de trouwring van de Toscaanse gravin Mathilda van Canossa. Het verhaal gaat over de gravin die er haar ring verloor die door een forel werd teruggebracht.


    Denk, mijn vriend, denk aan Mathilda en haar ring en denk aan Dom Marie-Albert van der Cruyssen, en je andere stadsgenoten, als je bij Marie in het dorp, een volgende Orval bestelt.


    Het is niet veel gevraagd maar het mag geweten zijn. Het weze dus voort verteld aan alle liefhebbers van Orval en ik weet, er zijn er vele. 


    27-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    26-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag tweeënvijftig: Het bezoek (2)


    Toen hij terug in de kamer kwam stond Jane voor het boekenrek. ‘Wat voor boeken jij leest’, begon ze, ‘Er zijn er maar enkele die ik ken: ‘Le grand Meaulnes’ en je hebt zelfs ‘Derborence’ van Charles Ramuz. Ik heb over Ramuz gehoord maar nimmer iets van hem gelezen.’


    ‘Het boek gaat over een stuk berg dat in de jaren 1700 los is gekomen en neer gedonderd is op een deel van het dorpje Derborence. Ik was op die plaats in de Valais, een vreemde locatie, een half dorp met chalets en bewoners bedolven onder rotsen en wat van het dorp nog overbleef, bijna afgesloten van de wereld.


    ‘De Valais schijnt je wereld te zijn, Ugo, maar, mijn vriend, wat ik je nog niet vertelde, wij ook kennen de Valais, we kennen St. Luc, we kennen de Bella Tola, de berg en het hotel. De Valais was en is nog altijd our place to be, niet in een zelfde mate als jij, jij schijnt er aan verknocht te zijn, maar wij ook verbleven jaren lang in de maand augustus, dikwijls met John en zijn familie, in dat dorpje, dat nu te groot is geworden. Het verbaast me dat we, via John, je daar niet hebben ontmoet, we verbleven er telkens in het ‘Bella Tola’ hotel’.


    Hij wist het niet, maar het verbaasde hem ook niet, vele Belgen gingen die kant uit. Hij zelf was er ooit terecht gekomen omdat een collega in de Bank, over St. Luc, dat dorpje in de bergen, met zoveel enthousiasme had verteld dat hij zich had laten overhalen en hij ooit, in het begin van zijn Valais-periode, een week met de familie verbleven had in het hotel ‘Bella Tola’, toen nog van de familie Pont.


    Ze kenden Monsieur Pont, het was hun hotel bij uitstek, ze aten er ooit een ‘raclette’ op het terras vóór het hotel. ‘Schitterend’, zegde Raoul.


    Ugo was verrast: ‘Maar ik at er ook ooit raclette, ik ook was met de familie op die plaats van jullie.’


    Het ijs, als er nog ijs zou geweest zijn tussen hen, was gebroken, de raclette, de bergen en St. Luc deden wat weinige herinneringen vermogen. Hij vertelde over Zinal, over Grimentz, het dorp aan de overkant van de vallei, over zijn vrouw die plots overleden was, een paar dagen voor ze op vakantie zouden vertrekken naar dat, bijna middeleeuws dorpje.


    Ze luisterden. En er werd over en weer gepraat: Jane en Ray over hun verblijf in het hotel en hun wandelingen naar het oude Hotel Weisshorn, hoog boven het dorp, hij over de vrienden die hij er kende. Dit verdiende beter dan thee.


    ‘Ik heb’, zegde Ugo, ‘nog een ‘Amigne’ in de kelder. Ik denk dat het moment gekomen is om deze fles te openen en te zien wat die wijn ons te vertellen heeft over de bergen en de Rhônevallei, het is vandaag of nooit dat ze moet gedronken worden.’


    Hij haalde de fles en ontkurkte ze. Het aroma van de wijn oversteeg de geur van de haard, de geur van de boeken, de geur van de vriendschap die zich aan het verinnigen was. Hij schonk de wijn, heel plechtig, in de oude wijnglazen, het enige, zegde hij, uit de nalatenschap van mijn moeder: ‘Laat ons opstaan, een Amigne c’est le Valais, c’est un vin du vieux temps, d’une vendange légèrement flétrie, récoltée en novembre’, laat ons drinken op de Valais’.


    ‘En op het succes van je boek’ zegde Jane.


    ‘Ce vin est parfait, zegde ze, il est même légèrement pétillant, ton vin’. Ze hield het glas naar het licht van de namiddag, het laatste licht hing in haar krullend haar, haar hand lang en smal, de nagels zilverkleurig  glanzend.


    Hij proefde de wijn, een ietsje over tijd, een lichte nasmaak van Madeira, maar voor hen was hij de Valais, was hij de herinnering, was hij de perfectie: ‘Je wijn is zoals je taal, zegde Jane, lichtjes over tijd maar heerlijk om drinken’.


    Hij wist het én van de wijn, én van de taal, maar het was nu eenmaal zo. ‘Ik kom uit een andere eeuw, zeker nu de tijd vlugger is gaan vloeien en de jaren - hij dacht aan Mr. Chips - zijn voorbijgeschoven.’


    Een ietsje beneveld door de wijn, beneveld door het samenzijn, een dag in januari, de vlammen in de haard helpende, de boeken, de woorden, de Valais, zijn ze weggegaan, hij hen omhelzend.


    Bij het buitengaan vroeg Ray; ‘Ga je hier iets over vertellen in je boek?’


    ‘Ja, zeker, mijn boek loopt over een herfst en een winter en eindigt in de lente. Ik teken alles op wat ik beleef als belangrijk: mijn ontmoeting met jou in het bos met al wat er uit voort gevloeid is. Alles wel overwogen is het, mijn beste Ray, pas na onze ontmoeting, zelfs tijdens die ontmoeting, dat mijn boek begonnen is. Ik vergeet dus niet wat het bos ons bracht, het geschenk van, ja van wie anders dan van de God van het bos, wie Hij ook moge zijn. Ik ben nog niet heel ver, een derde, een vierde staat geschreven. Ik zal, zoals Rilke nog wat zon vroeg voor het rijpen van de druiven, nog een pak inspiratie moeten vragen voor het voltooien van mijn boek’.


    ‘Van je meesterwerk’, zegde Ray, ‘dan heb je geen tijd meer te verliezen, man, maar à propos heb je de tekst over de zin van het leven, niet teruggevonden die je ooit aan John stuurde?’


    ‘Nog niet, maar ik zal er een nieuwe schrijven in het boek en je een kopie mailen. Wees gerust, hij komt. Maar jij met je Orval, ik wil je daar ook iets over vertellen, iets dat je verbazen zal, jij als uitgeweken Gentenaar krijgt het toegestuurd, niet om het te klasseren maar om het te verkondigen.’


    26-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    25-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag eenenvijftig: Het Bezoek (1)



    In de namiddag belde Ray aan samen met zijn echtgenote. De begroeting was uitzonderlijk hartelijk, ook vanwege Jane, alsof ook zij hem al jaren kende. Zoals ze voor hem stond, smaakvol gekleed met een zwarte, gedrapeerde mantel om de schouders,  oogde ze duidelijk jonger dan Ray, wat hij op het feest bij Pierre niet had opgemerkt, zeker nu, naast Ray die er ongeschoren bij liep.


    ‘Na al wat Ray over jou heeft verteld’, zegde ze, begin ik jou te kennen, enfin, dan toch het essentiële ken ik, dat wat niet van iedereen kan gezegd worden, je schrijft.’


    Haar stem was zacht en warm en haar fijn, regelmatig gezicht een en al glimlach; vooral haar blonde, sterk krullende haren vielen op. Bij de thee vertelde ze dat ze een boek aan het lezen was van Pierre Alain Bergher: ‘Les Mystères de la Chartreuse de Parme’, een schitterend boek, wist ze, een boek dat hij lezen moest. Ze zou hem de coördinaten ervan bezorgen. ‘Stendhal,’ zegde ze, “schreef voor de ‘happy few’, wellicht zijn broeders in de Vrijmetselarij en La Chartreuse volgde de symboliek van de tarotkaarten. ’


    Ze had over Bergher verteld aan een vriend van Ray en deze was voor haar ‘La Chartreuse de Parme’ gaan ontlenen in de Franstalige bibliotheek in Gent, maar hij vond slechts deel twee dat ze nu ook aan het lezen was, een ongewoon boek over ongewone mensen en een ongewone liefde, maar Stendhal passioneerde haar. Hij was getroffen door haar kennis en vooral door de wijze waarop ze sprak, duidelijk, zonder aarzeling en met een ernst die hem verwonderde. Raoul zelf scheen verbaasd.


    ‘Wel’, had hij gezegd, ‘Kootje’– hij noemde zijn vrouw ‘Kootje’ – ‘je hebt me daar nooit iets over verteld.’ ‘Neen’, had ze geantwoord, ’met jou kan ik enkel over bridge spreken, jij bent altijd met je kaartspel bezig, je ‘trois sans atout’ ligt je altijd in de mond. Trouwens, jij, je vraagt me nooit wat ik lees, maar hier heb ik gelukkig iemand ontmoet aan wie ik het vertellen kan.’


    Ugo wenste niet verder kennis te maken met hun echtelijk leven en hij stelde voor enkele pagina’s uit zijn boek voor te lezen. Hij zette de pc aan, zocht de gepaste pagina en begon te lezen.


    Naarmate hij vorderde, voelde hij waar de tekst vlotte en waar niet; voelde hij het poëtische erin en het abstracte van bepaalde lijnen. Lezend, dacht hij aan het originele erin, het nieuwe en het oude erin, ook hoe bepaalde zinnen stokkend overkwamen. Maar hij las door, de tekst verder schuivend, de stem licht aarzelend waar hij voelde dat een leesteken ontbrak. Hij las tot hij vond dat het genoeg was geweest. Maar Ray drong aan: ‘Lees verder, lees verder, ik ben geboeid door wat je vertelt.’


    Hij las verder, over Paulus, over de negenennegentig namen en hij toonde hen de Arabische cijfers, 81 en 18 in de palm van zijn handen; hij las over de dogma’s van de Kerk die fossielen geworden waren en over wat hij dacht de weg te zijn die de Kerk zou moeten inslaan om de behoefte, de hunker van de mens, en vooral van de jeugd, naar iets hechter, iets meer aanvaardbaar, iets meer kosmisch gericht te vinden en uit te werken. Hij eindigde bij Eugen Drewermann en wat die gaan halen was bij de God Amon.


    Hij wachtte. Geen van beide scheen iets te willen zeggen of wilde de eerste zijn om te reageren. Zegde Ray: ‘Dit is een stuk filosofie, dit is geen roman meer, dit is geschreven door iemand die nog amper met de toppen van de tenen op de aarde loopt, maar je hebt me geraakt met je woorden, je was ons iets aan het overbrengen dat er is zonder er te zijn. Hoe moet het verder?’


    ‘Ik hoop dat ik verder kan. Ik wacht op de dingen die komen, maar ik weet niet wie of wat er voor de deur zal staan als het vervolg aanklopt en ik ga opendoen.’


    ‘Ugo,’ zegde Jane, ‘dit is zeer ongewoon wat je daar las, het is zeker geen roman hoewel het er op lijkt, maar je graaft heel diep, je legt de wortels bloot van onze beschaving en het is goed geschreven, het zijn warme woorden die je gesproken hebt. Ik zie er naar uit om je boek in de hand te houden, zoals ik Bergher en Stendhal in de hand houd, ik zal het lezen, traag zoals Wittgenstein wil dat zijn woorden gelezen worden. Het was heerlijk om naar jou te luisteren.’


    Hij voelde hoe hij haar genegen was. Hij sloot zijn pc, en wou een nieuwe tas thee inschenken, maar die was koud wellicht. ‘Mag ik jullie even alleen laten, ik zet een nieuwe kop thee, het is zo gebeurd. Hij ging naar de keuken en hoorde, terwijl hij doende was, hoe ze aan het spreken waren, wellicht over hem, over zijn alleen zijn in deze oude woning met de vele boeken, misschien over het moeilijk begrijpen van bepaalde passages.


    25-10-2018, 03:56 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    24-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bedenkingen bij dag vijftig



    Ik lees in de ‘Standaard der Letteren’ van 19 oktober, het essay van Stefan Hertmans, waarin de rol van de literatuur in de huidige samenleving  belicht wordt.


    Hertmans verwijst hierbij naar het standpunt van Lothar Müller in de ‘Süddeutsche Zeitung’: Müller die beweert ‘dat we er niet omheen kunnen, de ontlezing zet zich door, de branche stevent nu pas echt op een crisis af.’


    Hier tegenover stelt Hertmans de visie van de Nigeriaans-Amerikaanse - de literaire wereldster - Chimamanda Ngozi Adichie die er voor pleit dat de rol van de literatuur, in crisistijden, niet mag onderschat worden. Volgens haar, ‘is het nut van de literatuur in de samenleving apert: ze biedt ons de mogelijkheid de maatschappelijke verruwing tegen te gaan door ons schoonheid en inzicht te bieden.’


    Het is, wel wetende dat Müller wellicht duidelijk de vinger op de wonde legt, de visie van Ngozi Adichie die ik altijd heb voorgehouden; ik heb er naar geleefd creatief te zijn op het gebied van schoonheid, van inzicht en van waarden. Ik heb altijd getracht ruim denkend te zijn, een vol oog gericht op wat, weliswaar onzichtbaar, maar onmiskenbaar is, onze binding, onze relatie met het kosmische, waar ik soms een andere, maar in de huidige context meer gevoelige naam voor gebruik.


    Hertmans in zijn essay verwijst verder naar Frank-Walter Steinmeier, de Duitse Bondspresident, die zich evenmin gewonnen geeft: ‘de waarden waar het oude continent voor staat: openheid van geest, tolerantie, genuanceerd debat, zijn als een breekijzer om gesloten harten weer mee te openen.’


    Ik ben vandaag, op de vijftigste dag van mijn, laat ik het mijn boek noemen, aangekomen. En wel op een scharniermoment. Ik voel dat ik, met de vijftigduizend woorden die er geschreven staan, hoogstens een vierde van de weg heb afgelegd; dat ik dus nog honderdvijftig dagen te gaan heb alvorens aan te komen. Houd ik het vol? Vind ik voldoende materie om door te gaan en de nodige woorden/zinnen/feiten te vinden, netjes ingekleed, bedacht en rijkelijk voorzien van diepgang?


    Ik stel me de vraag die ik me elke morgen, elke avond stel, het antwoord zijnde: moed en volharding en vooral creativiteit om, uit het weinige dat voorhanden is - het is een kleinburgerlijk leven dat ik leid - verder te gaan  tot de grote stilte van het eindwoord.


    En waarom stel ik me de vraag? Omdat er het spook hangt van de ‘ontlezing’ waar Lothar Müller het over heeft, en waarin ik hem volgen moet meer dan me te bewieroken met wat Ngozie Adichie, in haar rijkelijk gedachtengoed, ons voorhouden wil.


    Om eerlijk te zijn tegenover mezelf: ik voel me als ‘de laatste der Mohikanen’, verwikkeld in achterhoede gevechten, want wat ik schrijf is bestemd voor de generatie die aan afbouw denkt, voor deze van vandaag hoeft het niet meer, niemand heeft er nog een boodschap aan, niemand staat te trappelen om te horen wat iemand, die negentig geworden is, te vertellen heeft over hoe zijn leven verliep en over hoe hij wenste dat het verlopen was. En dan nog, een man van negentig heeft als schrijver geen toekomst meer, hij heeft zich, op zijn leeftijd, volledig leeg geschreven - het oordeel van de uitgever - van hem moet geen tweede, en zeker geen derde boek worden verwacht. Conclusie, oninteressant.


    En het is duidelijk, ik besef het, ik ben me aan het leeg schrijven voor een leeglopende wereld, dan toch van de literatuur.


    24-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (1)

    23-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vijftig: Ray en zijn orval


     

    Dit landschap van woorden, deze, eerder ongewone gedachten hielden hem dagenlang bezig, ze waren nog aanwezig in hem toen hij, totaal onverwacht, Ray ontmoette in het dorp. Hij was naar de slager gereden, had zijn wagen geparkeerd en die van Ray zien staan. Hij was een tijdje blijven zitten hopende dat hij ergens zou opduiken, maar het wachten duurde te lang en hij was uitgestapt en ging naar de slager toe, toen de deur van de enige herberg in het dorp geopend werd en hij Ray zag staan die hem binnen riep:


    ‘Ugo, wat een geluk, ik zag je aankomen. Kom binnen, kom binnen, je hebt wel even de tijd, niet?.’ Ray omhelsde hem, ‘Wel, wel, wat een verrassing. Ik kom hier nu en dan, weet je, mevrouw heeft hier een excellente Orval die ik thuis niet heb. Hij wordt nu nog beter nu ik je zie, drink je er een mee met mij?’


    ‘Mijn beste Ray, neen, voor mij is een Orval op dit uur te zwaar op de maag – op mijn hersenen dacht hij - als het mag, graag een tonic’. De vrouw die de tonic bracht bekeek hem aandachtig, ‘jij bent Daniël’ zegde ze, ‘of Georges’. ‘Toch niet’, antwoordde hij, ‘ik ben Ugo, de oudste van de drie, ik moet je teleur  stellen’


    ‘Oh, maar jij bent van voor mijn tijd dan, ik dacht aan een van je broers’. ‘Ik begrijp het, maar ik ben inderdaad zes jaar ouder’. ‘Oh’, zegde ze, ‘ik dacht…’ en ging weg. Hij zat voor Ray aan het tafeltje: ‘Is het niet wat te vroeg voor een Orval?’ vroeg hij.


    ‘Neen man, het is een bier met standing, een bier gebrouwd met geduld en wijsheid, je smaakt er je deeltje God in, het is wat anders dan de Sauternes van mij.’ Hij keek Ugo in de ogen: ‘ik zeg dit maar omdat jij beweert dat er in alles een deeltje God is.’


    ‘Er was niets verkeerd met je Sauternes, hij was van 66 en nog zeer respectabel. Ja, ik zegde je dat er in alles een deeltje God zit, en nu zeker in jou. Het is een kwestie van er op ingesteld te zijn of niet, ik meen echter te weten dat jij niet zo gevoelig bent voor dit deeltje.’


    ‘Helemaal niet, neen, maar sedert ik je ken, begin ik te twijfelen. Maar zeg me eens, hoe staat het met Oedipus, of liever, hoe staat het met het boek waaraan je werkt? Je beloofde me, er iets uit voor te lezen.’


    De laatste pagina’s hadden Ugo heel wat tijd en inspanning gevergd. Ze kwamen neer op een wat hij noemen wou, het veilig stellen van zijn ideeën over de Bijbel en over die God van hem nu dat nog kon. Maar een andere gedachte sprong op in hem: ‘Ray, mijn beste man, is het niet merkwaardig dat het is alsof we elkaar al jaren kennen, jij en ik, zoals ik met John?’


    ‘Verbaast het je?’


    ‘Neen, eigenlijk niet, onze ontmoeting in het bos, je droomwoning, het boek uit Keulen, de garden party bij Pierre én, je Sauternes, waren voor mij doorslaggevend. Maar nu je me vraagt hoe het staat met Oedipus, is het meer Akhnaton die me zorgen baart, een eerder rare geschiedenis zoals ze me bereikt, met tal van vragen die er verband mee houden en die open blijven. Maar een fragment voorlezen uit mijn boek dat stilaan, ook dank zij jou, ja, je moet zo niet opzien naar mij, ook dankzij jou, aan het komen is, wil ik wel. Het zal tevens een test zijn om te horen wat iemand, zoals jij, een halve ongelovige, er over denkt. Ik ga het geschrevene van de laatste dagen nog eens nakijken en ik kom er mee bij jou. Of liever, wat wenselijker is, jij komt bij mij, want de tekst bestaat enkel op mijn pc, ik heb hem nog niet kunnen printen.’


    ‘Hoe, heb je die dan eerst niet uitgeschreven in je dagboek?’


    ‘Gedeeltelijk wel, maar de definitieve tekst, noteer, de voorlopig definitieve, bestaat enkel op de harde schijf van mijn pc. Ik kan er dus moeilijk mee naar jou komen. Weet je wat, als het je past, kom deze namiddag een kop thee of koffie drinken, Orval heb ik niet, ik ben bereid voor te lezen wat ik de jongste weken geschreven heb.’


    ‘ik ben je man, sprak Ray, ik zal dienen als schietschijf voor je verbeelding’.


    ‘Het is geen verbeelden, het is rauwe ernst’ antwoordde Ugo: ‘geschreven in nog grotere eenzaamheid, nu ik meer en meer de man wordt die over zichzelf aan het schrijven is. Die gaat steeds maar verder het bos van zijn woorden binnen en ik, Ugo moet hem volgen. Het is zo ver gekomen dat ik niet meer weet wat ik al geschreven heb. Ik denk aan iets en hoe ik het verwoorden zal en achteraf weet ik niet of, wat ik gedacht heb, ook al geschreven staat. Ik ben nu al enkele maanden geleden, opgestaan uit mijn inertie en pas nu kom ik tot de bevinding dat ik iets aan het samenbrengen ben, een soort van geromanceerd filosofisch, theologisch, poëtisch essay, iets wat Dante ooit schreef voor hij aan zijn Commedia begonnen is, zijnde wat Georges Steiner noemt: the three semantic fields of creation and creativity, hoewel het theologisch aspect bij mij eerder te verwaarlozen is.’


    ‘Oei, wat je me nu zegt over semantische velden, en nu je Akhnaton hebt ontmoet, doe je er, bovenop, ook nog aan Egyptologie’.


    ‘Ja, als je het zo wilt, ja, en ik weet nu waar die Akhnaton me gevoerd heeft. Ik kan hem niet meer wegdenken en ben het ook niet zinnens, want om diverse redenen schijnt het me belangrijk toe. Maar, en dit is de donkere vlek in mijn eenzaamheid, ik heb niemand om er een oordeel over te vellen. Al schrijvend is het alsof mijn ik zich aan het verliezen is in het bos. Begrijp je wat ik bedoel, begrijp je dat ik meer en meer de man wordt waarover geschreven wordt? Jij en John, jullie zijn de enige die weten dat ik aan een boek ben begonnen,  wat ik zou willen is, eens aan een stuk, dertig pagina’s uit mijn boek voordragen aan jou en John die me gisteren nog belde. Niet zo zeer om te weten wat je er over denkt maar om te voelen, om intuïtief te voelen, hoe geboeid jullie zouden luisteren naar mij.’


    ‘Ik kan, zegde Ray, ik kan Jane, mijn echtgenote, vragen me te vergezellen zij is verliefd op boeken, zoals mijn dochter trouwens.’


    Ugo aarzelde nog, hij herhaalde wat hij gezegd had over zijn eenzaamheid en wat het hem kostte, maar hij vond het voorlezen goed en zelfs gepast: ’ik ben ongeveer een derde ver, kom maar, ofwel alleen ofwel met je dame.’


    ‘Verwacht me met haar, ik weet dat ze nieuwsgierig is kennis te maken met je werk.’


    Nadien, toen hij zijn beurt afwachtte bij de slager, dacht Ugo er aan dat het misschien geen goede idee was hen samen te laten komen, dan nog een dame die veel boeken las. Zou ze wel gesteld zijn op zijn filosofisch betoog dat op heel wat plaatsen een rem moet zijn op het verhaal zelf? Hij was voor het ogenblik in een spiraalvorm aan het schrijven, om daarna, op een gegeven ogenblik, die vorm te verlaten en een lijn te volgen die rechtdoor lopen zou naar een einde toe dat zich in hem al min of meer aan het aftekenen was. De tekst die hij denkt voor te lezen, zal slechts een spie zijn uit die spiraal, uit die cirkels, zal hij dan niet moeten zeggen waar hij heen wil gaan en hoe hij eindigen wil?


    23-10-2018, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    22-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag negenenveertig: Paulus

     

    Het is het doel van zijn bestaan hier op aarde – en het kan dat hij dit destijds heeft geschreven aan John S. – dat, wat is van God, wat is van Elohim en roert in hem, te benaderen is en af te tasten, te omkringen is en erin binnen te dringen. Het is het beeld van zijn zoektocht naar de negenennegentig namen van die God, neergeschreven (18 + 81, weliswaar in Arabische cijfers) in de palm van onze beide handen. Namen die hij ziet, niet als de negenennegentig eigenschappen van God/Allah maar als zovele mogelijkheden om Hem te omschrijven. 


    Hij beseft ook ten volle dat deze zoektocht niet altijd volgehouden wordt, dat er heel wat breekpunten zijn, momenten dat hij begaan is met andere zaken waarbij hij amper de dag ziet opengaan en de dag ziet sluiten. Maar het is duidelijk: zijn beeld van God valt niet samen met het beeld dat Paulus ons voorhoudt. Paulus schrijft trouwens, dat alleen de geest van God het wezen van God kan kennen. Hij schrijft ook dat we niemand behalve onszelf kunnen kennen. Maar Paulus is hierop een uitzondering. Hij kent Jezus omdat ‘God besloten had zijn zoon aan hem te openbaren’. Wat betekenen moet dat dankzij deze ‘wonderlijke openbaring’ Paulus in de mogelijkheid is te spreken over de Jezus van Jezus en niet, zoals men logisch denken zou, over de Jezus van Paulus.


    Waar deze openbaring heeft plaatsgevonden en onder welke vorm zal wel niemand weten, want Paulus aarzelt niet te bekennen dat hij, na de ‘roep’ van de Heer, op de weg naar Damascus te hebben gehoord, onmiddellijk, zonder een mens te raadplegen naar ‘Arabië’ vertrokken is - wist hij dat dit de plaats was waar Jezus had gewoond, geleefd? - om pas drie jaar later naar Jerusalem te komen waar hij Kefas (Petrus) en Jacobus, de broeder van de Heer, zal ontmoeten.’ 


    Neen, zijn beeld van God loopt niet parallel met dit van Paulus omdat zijn opvatting over God, zijn weg naar wat hij denkt een van de namen van God te zijn, van binnen in hem vertrekt en niet vanuit de geschriften van Paulus, noch van welke geschriften ook.


    Hij kan enkel zijn eigen weg bewandelen doorheen de diepste roerselen van zijn geest. Aldus kunnen allen die hem lezen de essentie vernemen van wat levend is binnen in hem. Zoals anderen in de geschriften van Paulus alles kunnen vernemen over de essentie van Jezus in Paulus. Hoe vreemd het is - en dit maakt deel uit van de man die hij is - bezeten te zijn van de wil, van de noodzaak, dit alles neer te schrijven op dagen zoals deze.

     

    Zo wat bezielt hem thans te wagen een poging te doen om over Elohim en de Bijbel te schrijven, nu een deel van de wereld, de God eruit, in de onderste schuif heeft weggeborgen. En anderzijds, hoe inspirerend is het niet, op te staan met Venus in het zuidoosten voor het raam, en af te dwalen naar Paulus, de geestelijke reus van onze Westerse beschaving. Hij kan dus zelden weten waar zijn gedachten hem voeren zullen in dit geschrift, dat hij dag na dag opnieuw laat ontstaan. Maar hij zal er nimmer behoefte aan hebben te zeggen dat God of Jezus zich aan hem openbaarde. Hij heeft wel voldoende inzicht, voldoende spirituele kracht meegekregen opdat hij weten zou dat deze kracht enkel komen kan van uit het ‘Ego’, de ‘spirit’ van het Universum. Hij weet dat het zijn opdracht is ‘levend’ te blijven en niet een levende dode te worden. Rilke ook wist dat het zijn opdracht was, het wezen van die God binnen te dringen en te trachten Hem te lezen.

     

    Dit alles is dan ook het relaas van zijn nooit eindigende zoektocht. Het is een tocht die gericht is naar, en het is Eugen Drewermann die dit schrijft en hij haalt dit bij de Egyptenaar die dit vertelt over zijn God Amon: ‘de naam die het aroma van het leven is.


    Hij zal dit wel niet vertellen, noch voorlezen aan Ray, misschien wel aan John, misschien?


    22-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    21-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 48: Mijmerend, gegrepen door de rust van het huis



    Ik heb over de Bijbel nog niet alles gezegd, dacht Ugo, toen hij wakker werd, ik heb er nog iets aan toe te voegen, want als we vandaag het scheppingsverhaal hernemen weten we, op basis van wat de wetenschap ons leerde, dat de aarde maar een onooglijk puntje is in het immense netwerk van het Universum; dat dit Universum in expansie is; dus dat het scheppingsverhaal verder loopt; weten we, dat na miljarden jaren de mens is opgedoken als geïntegreerd deel ervan en dat, zoals het Universum, de mens dus nog altijd wordende is.


    En, waren we gebleven bij de Elohim van ‘Bereshit bara Elohim’ – de eerste woorden van Genesis - dan ware er een opening geweest naar het kosmische, maar zodra Elohim herleid werd tot Yahweh en Yahweh tot God en, die in zijn zetel, zoals gesteld, rustende God, zich desondanks is gaan bezighouden met Abraham en zijn nageslacht, intervenieert in Sodom en Gomora, tien plagen afstuurt op een even religieus en hoogstaand volk en dan nog, jaren later, zon en maan – een maan die hij niet nodig had - laat stil houden om Jozua te plezieren in zijn strijd tegen de Amorieten, dan staan we voor een toeziende, een voortdurend actieve God.


    Hij wil hier niet verder gaan. Hij ziet voldoende rondom hem, de obsederende kracht die uitgaat van de Bijbel en de Evangeliën en, vooral dan van de Koran, het boek dat zich aankondigt in het westen. Echter hij, Ugo wenst vooral zijn geloof in een kosmische God, afgestemd op deze van Spinoza te waarmerken, zijnde een God die geen nood heeft aan woorden, geen nood aan daden, geen nood aan offergaven.


    Het goddelijke in de Bijbel is aan het wegkwijnen, de band tussen God en de mens openbaart zich meer en meer op een totaal andere wijze omdat waarheden van toen, symbolen zijn geworden en dogma’s, fossielen wist Teilhard de Chardin. Nieuwe elementen sluipen binnen en slingeren zich omheen de oude en niets kan de groei van het nieuwe tegenhouden. De zoektocht van de mens, in zijn hunker naar het Allesomvattende, situeert zich thans voorbij en totaal buiten de God van de Kerk. De theologie zal zich een andere dimensie moeten toe-eigenen, in een andere optiek moeten beleefd worden.


    En het is hem duidelijk, de oude banden zijn afgelegd, de geest, de zuivere essentie zijnde van het Universum, waarvan de mens weet dat hij er deel van is; dat het zijn vrijheid is te zijn tussen hemel, het onzichtbare, en de aarde en hoe verder hij de hemel binnendrijft hoe rijker, hoe voller, hoe meer geïntegreerd hij zich voelt en ook hoe inniger zijn band is met al degenen die denken zoals hij.


    Het is een leven vullende harmonie van het kleine in het sublieme en het sublieme dat het kleine vult en kleurt. En zo kan hij ook zeggen, met de pastoor van Crécy uit le Journal d’un Curé de Campagne van Georges Bernanos: ‘Les petites choses n’ont l’air de rien mais elles donnent la paix’. En kan hij eraan toevoegen dat de kleine dingen van het leven niet alleen rust brengen in ons maar ook vingerwijzigingen zijn naar het oneindige toe. Dit te zien, dit aan te voelen brengt ons in het spoor van de mens die wordende is.


    Dit ingesteld zijn is – of is dan toch op weg - inherent aan ons mens-zijn, het volstaat buiten het alledaagse te treden opdat we terecht zouden komen in een inspiratiebron die onze wereld van gedachten en gevoelens bevloeit.


    We zijn gelukkig ermee. Het is het doel van ons mens-zijn; het is het openrukken van ons mens-zijn op het kosmische, dat de creativiteit in zich draagt. Creatief-zijn betekent te lopen in het voetspoor van het creatieve van een Kosmos in evolutie. Trouwens welke Kosmos zou de God die aanroepen wordt anders kunnen gewild hebben, een statische?


    De Bijbel, elk boek, elk kunstwerk is het bewijs van dit creatieve dat ingebouwd is in het Universum en zich reflecteert in het creatief karakter van de mens. Het beeld van de vrijheid van de mens is aldus vooreerst dat van zijn vrijheid in zake creativiteit.


    Hij weet ook dat er beweging komt in het religieus denken en dat het bevreemdende van de New Physics tijd nodig heeft om door te dringen. Maar onvermijdelijk is een nieuw paradigma op komst in de gedachtegang van de levende mens en dit nieuwe paradigma zal zeker niet gestuit worden door om het even welke encycliek die een dergelijke boodschap niet zou uitdragen.


    Zoals de New Physics doordringen tot de wereld van het onzichtbare, het raakvlak met het metafysische, zo ook heeft het religieus denken nood aan het onzichtbare dat te zichtbaar wordt voorgesteld. Die tijd is voorbij, de begrenzing van het woord maakt plaats voor de ruimte van de geest. De mens overschrijdt thans de drempel van een totaal nieuwe dimensie, deze van zijn afgestemd zijn op de beweging van het Universum, en de boeken van de Bijbel, het grote epos van de mens in zijn verhouding tot zijn God die woorden sprak en daden stelde, is te hernieuwen in een epos van de mens in zijn zoektocht naar zijn geïntegreerd zijn, naar zijn betekenis, naar zijn bestemming.


    21-10-2018, 06:50 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    20-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zevenenveertig: 'Oedipus und Akhnaton'.


    De lectuur van Ray’s boek houdt hem bezig. Hij ondervindt dat het lezen niet meer zo vlot gaat, des te meer omdat het in het Duits geschreven staat en ook, hij is schrijver geworden en terwijl hij leest loopt zijn schrijven - onvermijdelijk - verder. Het nieuwe ent zich op wat er al staat, als hij in de velden wandelt langs de rozenvelden en de rijen jonge fruitbomen, als hij aan de vijver is, als hij in de straten van Gent loopt, vooral als hij staan blijft voor de boekenwinkels en rondloopt tussen de rijen oude, verlaten boeken in de kamers van ‘de Slegte’. Verwondering is er zijn deel als hij de werken ziet, sommige van eeuwen terug, als werken van de peinzende mens, vrij in al zijn uitingen: het boek dat hij leest is er een groot voorbeeld van. Want het handelt over een wereld die ver achter ons ligt, eigenlijk totaal vervreemd als een Paaseiland in de tijd. En toch zijn er die er naar toe varen en gaan napluizen wat er daar toen aan de orde van de dagen was, alsof het gebeurtenissen waren die pas enkele uren geleden plaats gevonden hebben en waarover de media niet raakt uitgepraat: een Sophocles die verhaalt over het huwelijk van een koningin-weduwe met haar zoon, Oedipus. Beiden niet wetende dat ze moeder en zoon zijn, en er tegenover, een man Immanuel Velikovsky, die opduikt en ons vertelt dat dit het verhaal is van een Egyptische Farao, Akhnaton die huwde met zijn moeder, koningin Teje. Wel dit is wat hij nu aan het lezen is.


    We hebben nog altijd oog voor de Oedipus van Sophocles, maar de geschiedenis van Akhnaton, de ‘zonaanbidder’ wie spreekt er nog over behalve dan een Robert De Telder* die er onlangs een boek over schreef, zeker, geïnspireerd door Velikovsky, maar gedragen door voldoende elementen, opdat de overeenstemming van Oedipus met Akhnaton zou bewezen zijn.


    Natuurlijk zullen er onmiddellijk in de media, tegenstrijdige elementen opduiken omdat Akhnaton gesitueerd wordt in de XIIIde eeuw, volgens de ‘heilige’ Egyptische Chronologie, terwijl Sophocles schreef in de IVde eeuw voor Chr. en het veld tussen beide data te ruim is opdat er sprake zou kunnen zijn van enige overeenkomst. Waarbij de media, de logica inroepende, gelijk zouden krijgen, maar, er is een grote ‘maar’ zeggen én Velikovsky én De Telder: de vader van Akhnaton, Amenhotep III, opvolger van Hatsjepsoet - deze door hen geïdentificeerd als de Queen of Sheba, min Xde eeuw - plunderde de tempel van Salomon en liet de buit als bewijs achter, gebeiteld op de muren van zijn tempel in Karnak. Deze afbeeldingen komen letterlijk en figuurlijk overeen met de beschrijving ervan in de boeken, ‘Chronijken’ en ‘Koningen’ van de Bijbel. Er is hier dus, wat de tijd van Akhnaton betreft, en spijt voor wie het benijdt, geen weerlegging mogelijk, hij leefde in de VIIIste eeuw en niet in de XIIIde


    Achteraf, als alles geschreven staat, weet Ugo dat hij zich, voor de zoveelste maal, heeft laten gaan door zijn lectuur omdat hij, eens te meer bij de keel gegrepen wordt door het vele dat hij de laatste dagen hierover las en dacht. Het is dus, de zoveelste ontmoeting, na deze met Ray en John, na deze met Larissa, die plaats vindt in zijn leven. Hij wordt niet gespaard de laatste tijd.


    Thans vraagt hij zich af of dergelijke historische gegevens wel passen in zijn boek. Anderzijds schijnt het hem toch belangrijk toe te weten of Sophocles, een van de grote schrijvers uit het Griekse literair patrimonium, zijn ‘Oedipus’ niet gehaald zou hebben uit het Egyptische Thebe. Dit zijn gedachten die hem bezighouden, of ze nu belangrijk zijn of niet, ze zijn er, ze duiken op en verdwijnen.


    En wat de Bijbel betreft, en hij hoeft maar De Telder** te lezen, de feiten in de Bijbel vermeld en de namen die er in opduiken, verwijzen naar reële gebeurtenissen, beschreven door de auteurs van toen, die, zoals hij nu, een doel hadden, een reden hadden om te schrijven wat ze schreven en hun bedenkingen erbij. Hij, Ugo, heeft niet het recht er ook maar een jota van te wijzigen of wat ook erin, te bekritiseren en zeker niet, zoals er hier rondlopen, het meest opvallende erin, het voor ons nu meest verwerpelijke erin, aan de kaak te stellen.


    Het Oude Testament is het verhaal van een volk, geschreven door diegenen die uit dit volk zijn opgestaan en literatuur hebben bedreven, een verhaal dat vertelde over de geschiedenis en de handelingen van een volk en zijn verhouding tot een Opperwezen, een God, een Jahweh.


    Wij, die vandaag dat verhaal lezen, weten waaraan ons te houden, aanvaarden met dank dat het ooit geschreven werd, zoals de geschriften van Shakespeare er zijn, zoals deze van T.S.Eliot er zijn, deze van Maurice Gilliams, zoals deze van Cervantes. En dit omdat het Oude Testament, in zijn alles omvattende totaliteit, van Genesis tot Numeri, tot Psalmen, in de eerste en voornaamste plaats een groot menselijke, tijdsgebonden document is en, wat velen niet (willen) aanvaarden een tijdsgebonden document blijft.


     

     

    *Robert de Telder: ‘De Zonaanbidder’, 2016, €15.50, verkoop: Bol.com

    **Robert De Telder: ‘Tijd en Tijden’, uitg. Bookscout.nl. Soest.


    20-10-2018, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2024
  • 15/04-21/04 2024
  • 08/04-14/04 2024
  • 01/04-07/04 2024
  • 25/03-31/03 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 04/03-10/03 2024
  • 26/02-03/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 08/01-14/01 2024
  • 01/01-07/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 04/09-10/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 21/08-27/08 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 07/08-13/08 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 03/07-09/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 03/04-09/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 13/03-19/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 25/12-31/12 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 10/10-16/10 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 29/08-04/09 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 04/07-10/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 16/05-22/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 25/04-01/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 28/02-06/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 14/02-20/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 17/01-23/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 25/01-31/01 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 07/09-13/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 25/12-31/12 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 29/11-05/12 -0001

    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 11--0001

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs