|
Het is het doel van zijn bestaan hier
op aarde en het kan dat hij dit destijds heeft geschreven aan John S. dat,
wat is van God, wat is van Elohim en roert in hem, te benaderen is en af te
tasten, te omkringen is en erin binnen te dringen. Het is het beeld van zijn
zoektocht naar de negenennegentig namen van die God, neergeschreven (18 + 81,
weliswaar in Arabische cijfers) in de palm van onze beide handen. Namen die hij
ziet, niet als de negenennegentig eigenschappen van God/Allah maar als zovele
mogelijkheden om Hem te omschrijven.
Hij beseft ook ten volle dat deze
zoektocht niet altijd volgehouden wordt, dat er heel wat breekpunten zijn,
momenten dat hij begaan is met andere zaken waarbij hij amper de dag ziet
opengaan en de dag ziet sluiten. Maar het is duidelijk: zijn beeld van God valt
niet samen met het beeld dat Paulus ons voorhoudt. Paulus schrijft trouwens,
dat alleen de geest van God het wezen van God kan kennen. Hij schrijft ook dat
we niemand behalve onszelf kunnen kennen. Maar Paulus is hierop een uitzondering.
Hij kent Jezus omdat God besloten had
zijn zoon aan hem te openbaren. Wat betekenen moet dat dankzij deze
wonderlijke openbaring Paulus in de mogelijkheid is te spreken over de Jezus
van Jezus en niet, zoals men logisch denken zou, over de Jezus van Paulus.
Waar deze openbaring heeft
plaatsgevonden en onder welke vorm zal wel niemand weten, want Paulus aarzelt
niet te bekennen dat hij, na de roep van de Heer, op de weg naar Damascus te
hebben gehoord, onmiddellijk, zonder een
mens te raadplegen naar Arabië vertrokken is - wist hij dat dit de plaats was waar Jezus had gewoond, geleefd? - om pas drie jaar later naar
Jerusalem te komen waar hij Kefas (Petrus) en Jacobus, de broeder van de Heer,
zal ontmoeten.
Neen, zijn beeld van God loopt niet
parallel met dit van Paulus omdat zijn opvatting over God, zijn weg naar wat
hij denkt een van de namen van God te zijn, van binnen in hem vertrekt en niet
vanuit de geschriften van Paulus, noch van welke geschriften ook.
Hij kan enkel zijn eigen weg
bewandelen doorheen de diepste roerselen van zijn geest. Aldus kunnen allen die
hem lezen de essentie vernemen van wat levend is binnen in hem. Zoals anderen
in de geschriften van Paulus alles kunnen vernemen over de essentie van Jezus
in Paulus. Hoe vreemd het is - en dit maakt deel
uit van de man die hij is - bezeten te zijn van de wil, van de noodzaak, dit
alles neer te schrijven op dagen zoals deze.
Zo wat bezielt hem thans te wagen een
poging te doen om over Elohim en de Bijbel te schrijven, nu een deel van de
wereld, de God eruit, in de onderste schuif heeft weggeborgen. En anderzijds,
hoe inspirerend is het niet, op te staan met Venus in het zuidoosten voor het
raam, en af te dwalen naar Paulus, de geestelijke reus van onze Westerse
beschaving. Hij kan dus zelden weten waar zijn gedachten hem voeren zullen in dit
geschrift, dat hij dag na dag opnieuw laat ontstaan. Maar hij zal er nimmer
behoefte aan hebben te zeggen dat God of Jezus zich aan hem openbaarde. Hij
heeft wel voldoende inzicht, voldoende spirituele kracht meegekregen opdat hij
weten zou dat deze kracht enkel komen kan van uit het Ego, de spirit van
het Universum. Hij weet dat het zijn opdracht is levend te blijven en niet
een levende dode te worden. Rilke ook wist dat het zijn opdracht was, het wezen
van die God binnen te dringen en te trachten Hem te lezen.
Dit alles is dan ook het relaas van
zijn nooit eindigende zoektocht. Het is een tocht die gericht is naar, en het
is Eugen Drewermann die dit schrijft en hij haalt dit bij de Egyptenaar die dit vertelt over zijn God Amon: de
naam die het aroma van het leven is.
Hij zal dit wel niet vertellen, noch
voorlezen aan Ray, misschien wel aan John, misschien?
|