Dit landschap van woorden, deze,
eerder ongewone gedachten hielden hem dagenlang bezig, ze waren nog aanwezig in
hem toen hij, totaal onverwacht, Ray ontmoette in het dorp. Hij was naar de
slager gereden, had zijn wagen geparkeerd en die van Ray zien staan. Hij was
een tijdje blijven zitten hopende dat hij ergens zou opduiken, maar het wachten
duurde te lang en hij was uitgestapt en ging naar de slager toe, toen de deur
van de enige herberg in het dorp geopend werd en hij Ray zag staan die hem
binnen riep:
Ugo, wat een geluk, ik zag je
aankomen. Kom binnen, kom binnen, je hebt wel even de tijd, niet?. Ray
omhelsde hem, Wel, wel, wat een verrassing. Ik kom hier nu en dan, weet je, mevrouw
heeft hier een excellente Orval die ik thuis niet heb. Hij wordt nu nog beter
nu ik je zie, drink je er een mee met mij?
Mijn beste Ray, neen, voor mij is een
Orval op dit uur te zwaar op de maag op mijn hersenen dacht hij - als het
mag, graag een tonic. De vrouw die de tonic bracht bekeek
hem aandachtig, jij bent Daniël zegde ze, of Georges. Toch niet,
antwoordde hij, ik ben Ugo, de oudste van de drie, ik moet je teleur stellen
Oh, maar jij bent van voor mijn tijd
dan, ik dacht aan een van je broers. Ik begrijp het, maar ik ben inderdaad
zes jaar ouder. Oh, zegde ze, ik dacht
en ging
weg. Hij zat voor Ray aan het tafeltje: Is het niet wat te vroeg voor een
Orval? vroeg hij.
Neen man, het is een bier met
standing, een bier gebrouwd met geduld en wijsheid, je smaakt er je deeltje God
in, het is wat anders dan de Sauternes van mij. Hij keek Ugo in de ogen: ik
zeg dit maar omdat jij beweert dat er in alles een deeltje God is.
Er was niets verkeerd met je
Sauternes, hij was van 66 en nog zeer respectabel. Ja, ik zegde je dat er in
alles een deeltje God zit, en nu zeker in jou. Het is een kwestie van er op
ingesteld te zijn of niet, ik meen echter te weten dat jij niet zo gevoelig
bent voor dit deeltje.
Helemaal niet, neen, maar sedert ik
je ken, begin ik te twijfelen. Maar zeg me eens, hoe staat het met Oedipus, of
liever, hoe staat het met het boek waaraan je werkt? Je beloofde me, er iets
uit voor te lezen.
De laatste paginas hadden Ugo heel
wat tijd en inspanning gevergd. Ze kwamen neer op een wat hij noemen wou, het
veilig stellen van zijn ideeën over de Bijbel en over die God van hem nu dat
nog kon. Maar een andere gedachte sprong op in hem: Ray, mijn beste man, is het niet
merkwaardig dat het is alsof we elkaar al jaren kennen, jij en ik, zoals ik met
John?
Verbaast het je?
Neen, eigenlijk niet, onze ontmoeting
in het bos, je droomwoning, het boek uit Keulen, de garden party bij Pierre én,
je Sauternes, waren voor mij doorslaggevend. Maar nu je me vraagt hoe het staat
met Oedipus, is het meer Akhnaton die me zorgen baart, een eerder rare
geschiedenis zoals ze me bereikt, met tal van vragen die er verband mee houden
en die open blijven. Maar een fragment voorlezen uit mijn boek dat stilaan, ook
dank zij jou, ja, je moet zo niet opzien naar mij, ook dankzij jou, aan het
komen is, wil ik wel. Het zal tevens een test zijn om te horen wat iemand,
zoals jij, een halve ongelovige, er over denkt. Ik ga het geschrevene van de
laatste dagen nog eens nakijken en ik kom er mee bij jou. Of liever, wat
wenselijker is, jij komt bij mij, want de tekst bestaat enkel op mijn pc, ik
heb hem nog niet kunnen printen.
Hoe, heb je die dan eerst niet
uitgeschreven in je dagboek?
Gedeeltelijk wel, maar de definitieve
tekst, noteer, de voorlopig definitieve, bestaat enkel op de harde schijf van
mijn pc. Ik kan er dus moeilijk mee naar jou komen. Weet je wat, als het je
past, kom deze namiddag een kop thee of koffie drinken, Orval heb ik niet, ik
ben bereid voor te lezen wat ik de jongste weken geschreven heb.
ik ben je man, sprak Ray, ik zal
dienen als schietschijf voor je verbeelding.
Het is geen verbeelden, het is rauwe
ernst antwoordde Ugo: geschreven in nog grotere eenzaamheid, nu ik meer en
meer de man wordt die over zichzelf aan het schrijven is. Die gaat steeds maar
verder het bos van zijn woorden binnen en ik, Ugo moet hem volgen. Het is zo
ver gekomen dat ik niet meer weet wat ik al geschreven heb. Ik denk aan iets en
hoe ik het verwoorden zal en achteraf weet ik niet of, wat ik gedacht heb, ook
al geschreven staat. Ik ben nu al enkele maanden geleden, opgestaan uit mijn
inertie en pas nu kom ik tot de bevinding dat ik iets aan het samenbrengen ben,
een soort van geromanceerd filosofisch, theologisch, poëtisch essay, iets wat
Dante ooit schreef voor hij aan zijn Commedia
begonnen is, zijnde wat Georges Steiner noemt: the three semantic fields of creation and creativity, hoewel het
theologisch aspect bij mij eerder te verwaarlozen is.
Oei, wat je me nu zegt over semantische
velden, en nu je Akhnaton hebt ontmoet, doe je er, bovenop, ook nog aan
Egyptologie.
Ja, als je het zo wilt, ja, en ik
weet nu waar die Akhnaton me gevoerd heeft. Ik kan hem niet meer wegdenken en
ben het ook niet zinnens, want om diverse redenen schijnt het me belangrijk
toe. Maar, en dit is de donkere vlek in mijn eenzaamheid, ik heb niemand om er
een oordeel over te vellen. Al schrijvend is het alsof mijn ik zich aan het
verliezen is in het bos. Begrijp je wat ik bedoel, begrijp je dat ik meer en
meer de man wordt waarover geschreven wordt? Jij en John, jullie zijn de enige
die weten dat ik aan een boek ben begonnen,
wat ik zou willen is, eens aan een stuk, dertig paginas uit mijn boek
voordragen aan jou en John die me gisteren nog belde. Niet zo zeer om te weten
wat je er over denkt maar om te voelen, om intuïtief te voelen, hoe geboeid
jullie zouden luisteren naar mij.
Ik kan, zegde Ray, ik kan Jane, mijn
echtgenote, vragen me te vergezellen zij is verliefd op boeken, zoals mijn
dochter trouwens.
Ugo aarzelde nog, hij herhaalde wat
hij gezegd had over zijn eenzaamheid en wat het hem kostte, maar hij vond het
voorlezen goed en zelfs gepast: ik ben ongeveer een derde ver, kom maar, ofwel
alleen ofwel met je dame.
Verwacht me met haar, ik weet dat ze
nieuwsgierig is kennis te maken met je werk.
Nadien, toen hij zijn beurt afwachtte
bij de slager, dacht Ugo er aan dat het misschien geen goede idee was hen samen
te laten komen, dan nog een dame die veel boeken las. Zou ze wel gesteld zijn
op zijn filosofisch betoog dat op heel wat plaatsen een rem moet zijn op het
verhaal zelf? Hij was voor het ogenblik in een spiraalvorm aan het schrijven,
om daarna, op een gegeven ogenblik, die vorm te verlaten en een lijn te volgen
die rechtdoor lopen zou naar een einde toe dat zich in hem al min of meer aan
het aftekenen was. De tekst die hij denkt voor te lezen, zal slechts een spie
zijn uit die spiraal, uit die cirkels, zal hij dan niet moeten zeggen waar hij
heen wil gaan en hoe hij eindigen wil?
|