Umberto Eco heeft het
bij het rechte eind als hij schrijft: genius
is twenty percent inspiration and eighty percent perspiration*, en
dan nog moet er genius aanwezig
zijn, wat hij, Ugo, te bewijzen heeft. Maar van Eco hoort hij ook heel graag
dat een roman schrijven een kosmische
aangelegenheid is zoals het kosmisch gebeuren waarover wordt verteld in
Genesis. Mag hij zeggen dat het boek dat zich schrijft via hem, een
kosmische aangelegenheid is?
Echter, wat is hij,
de Ugo van het boek, meer dan een mens onder de mensen, zoals een boom is onder
de bomen van het bos? Een boom die misschien wat meer licht ontvangt, wat meer
regen, wat meer wind, misschien geworteld is in een andere grondlaag en als
gevolg van dit alles, verschillend wat zijn groei betreft?
Maar de groei van de mens is de groei
van de geest die in hem is gebrand, en de opdracht heeft creatief te zijn. En
dit creatief-zijn is het kosmisch element dat hem bezielt, dat in hem woekert.
Dit is de reden waarom hij nu zijn dagen vult en vullen blijft met dit zoeken
naar woorden. Woorden die de resultante zijn van alle daden, alle bevindingen,
alle ontmoetingen die op zijn leven hebben ingewerkt en hem gevormd hebben. En
nu, zoals T.S. Eliot het dichtte, en hij herhaalt zich omdat het zo mooi is
gezegd: a lifetime burning in every
moment.
*
Zijn voorraad A4 bladen was te ver
geslonken. Hij was naar die vriendelijke dame van de winkel in het dorp gereden
maar die vertelde hem, dat haar voorraad uitgeput was en daarenboven, dat ze de
winkel sluiten ging. U, had ze gezegd, bent een van de weinige die de winkel
nog kennen, ze gaan liever naar het groot warenhuis, ze beginnen nu zelfs al te
kopen via het internet. Ik beleef er dus geen vreugde meer aan, en de leeftijd,
mijnheer, ja de leeftijd, ziet u.
Het spijt me, had hij geantwoord, en
het spijt me voor uw winkel, maar ik begrijp u volledig. Hij dacht eerst dat
het eigenlijk niet zo dringend was maar, de dag zijnde wat hij was besloot hij
door te rijden naar Gent, ook omdat hij er een hele tijd niet meer geweest was;
ook omdat hij dacht binnen te lopen bij de Slegte voor een of ander te
ontdekken boek.
Hij hield van die stad, hij was er mee
vergroeid. Hij kende er vrienden en kennissen want hij had er jaren gewoond en
wel in het hart ervan, in het Kuipje, in de schaduw van de kathedraal, en vele
straten en plaatsen waren levend in zijn gedachten. Zo, hij voelde zich goed
toen hij de snelweg opreed, en na een twintigtal minuten, zijn wagen, veilig en
wel én gelukkig, parkeren kon op het plein dicht bij het Geraard de
Duivelsteen. Hij was de Volderstraat in gewandeld naar De Slegte toe - het
leven in hem bruisend en los van de zorg van het schrijven - met opgeheven
hoofd, als wou hij duidelijk maken dat hij terug was van weg geweest. Hij keek
naar de mensen die hij kruiste, naar de huizen die hij kende. Hij stopte even
bij de merkwaardige, ook wat het gebouw betrof, boekenwinkel op het pleintje
waar hij bleef kijken naar de vele kunstboeken in het uitstalraam. En, hij vond
het een verrassing, er lag ook een boek van Velikovsky, Ages in Chaos, een boek dat hij kende, zoals hij ook de blonde
dame kende achter de toonbank. Hij ging verder en trad in De Slegte binnen. Onmiddellijk
kende, hij het vertrouwd gevoel dat de boeken hem verwelkomden. Hij had ruim de
tijd, hij kon beginnen in de kelder waar hij viel op een kleine stapel, sterk
afgeprijsde, Ages in Chaos, aan
minder dan de helft van de prijs die hij gelezen had in de etalage van de
boekenwinkel. Het bewoog hem, het boek dat hij bezat en gelezen had, daar
afgeprijsd te vinden, want hij vond het een zeer interessant werk, met voor hem
als hoogtepunt, het wondere relaas van de reis van Hatsjepsoet - volgens de
schrijver the queen of Sheba - naar
het Land Punt, het land van koning Solomon.
Hij liep alle verdiepingen af, hier en
daar een boek in de hand nemend, maar voor hij wegging zag hij een klein boekje
liggen, een handpalm groot met de naam Marcel Proust: Sur la lecture. Dit kon hij niet laten liggen en hij kocht het.
Het was licht gaan regenen als hij
buiten kwam. Het deerde hem niet, niets deerde hem, hij ademde diep, hij had
Proust bij zich. Hij liep straat in, straat uit en stapte in de Donkersteeg de
koffiebar die hij daar kende, binnen. De plaats zat overvol maar een heer aan
een tafeltje alleen, deed hem teken dat de plaats tegenover hem vrij was en hij
zette zich neer, de heer dankend. De dienster bracht hem de koffie die hij
besteld had. Hij zette er even zijn lippen aan en wist hij wist heel wat die
dag - dat het een koffie was die uitstak boven alle koffies die hij al
gedronken had, want, hij vond dat hij er goed zat in die massa mensen, stevig en
goed, ondanks de sigarettenwalm, maar omwille van de sterke geur van koffie die
alles overheerste.
Hij nam Proust uit de zak van zijn
jas, opende het boekje halfweg en waar hij zat begon hij te lezen: een
merkwaardige passage was het waar Proust het heeft over het evangelie van
Lucas, wanneer de dubbelpunten gelezen worden die de tekst onderbreken.
*Naschrift bij de Naam van de Roos, Uitgeverij Bert Bakker, 2de
druk september 1984, , vertaling Henny Vlot, pag. 18: Als een auteur tegen ons
zegt dat hij heeft gewerkt in de bevlogenheid van zijn inspiratie, liegt hij. Genius is twenty per cent inspiration and eighty per cent perspiration.
|