Ik lees in de Standaard der Letteren van 19 oktober, het essay van Stefan
Hertmans, waarin de rol van de literatuur in de huidige samenleving belicht wordt.
Hertmans verwijst hierbij naar het
standpunt van Lothar Müller in de Süddeutsche
Zeitung: Müller die beweert dat we
er niet omheen kunnen, de ontlezing zet zich door, de branche stevent nu pas
echt op een crisis af.
Hier tegenover stelt Hertmans de visie
van de Nigeriaans-Amerikaanse - de literaire wereldster - Chimamanda Ngozi
Adichie die er voor pleit dat de rol van de literatuur, in crisistijden, niet
mag onderschat worden. Volgens haar, is
het nut van de literatuur in de samenleving apert: ze biedt ons de mogelijkheid
de maatschappelijke verruwing tegen te gaan door ons schoonheid en inzicht te
bieden.
Het is, wel wetende dat Müller wellicht
duidelijk de vinger op de wonde legt, de visie van Ngozi Adichie die ik altijd
heb voorgehouden; ik heb er naar geleefd creatief te zijn op het gebied van
schoonheid, van inzicht en van waarden. Ik heb altijd getracht ruim denkend te
zijn, een vol oog gericht op wat, weliswaar onzichtbaar, maar onmiskenbaar is,
onze binding, onze relatie met het kosmische, waar ik soms een andere, maar in
de huidige context meer gevoelige naam voor gebruik.
Hertmans in zijn essay verwijst verder
naar Frank-Walter Steinmeier, de Duitse Bondspresident, die zich evenmin
gewonnen geeft: de waarden waar het oude
continent voor staat: openheid van geest, tolerantie, genuanceerd debat, zijn als
een breekijzer om gesloten harten weer mee te openen.
Ik ben vandaag, op de
vijftigste dag van mijn, laat ik het mijn boek noemen, aangekomen. En wel op
een scharniermoment. Ik voel dat ik, met de vijftigduizend woorden die er
geschreven staan, hoogstens een vierde van de weg heb afgelegd; dat ik dus nog
honderdvijftig dagen te gaan heb alvorens aan te komen. Houd ik het vol? Vind
ik voldoende materie om door te gaan en de nodige woorden/zinnen/feiten te
vinden, netjes ingekleed, bedacht en rijkelijk voorzien van diepgang?
Ik
stel me de vraag die ik me elke morgen, elke avond stel, het antwoord zijnde:
moed en volharding en vooral creativiteit om, uit het weinige dat voorhanden is
- het is een kleinburgerlijk leven dat ik leid - verder te gaan tot de grote stilte van het eindwoord.
En
waarom stel ik me de vraag? Omdat er het spook hangt van de ontlezing waar
Lothar Müller het over heeft, en waarin ik hem volgen moet meer dan me te bewieroken
met wat Ngozie Adichie, in haar rijkelijk gedachtengoed, ons voorhouden wil.
Om
eerlijk te zijn tegenover mezelf: ik voel me als de laatste der Mohikanen,
verwikkeld in achterhoede gevechten, want wat ik schrijf is bestemd voor de
generatie die aan afbouw denkt, voor deze van vandaag hoeft het niet meer, niemand
heeft er nog een boodschap aan, niemand staat te trappelen om te horen wat
iemand, die negentig geworden is, te vertellen heeft over hoe zijn leven
verliep en over hoe hij wenste dat het verlopen was. En dan nog, een man van
negentig heeft als schrijver geen toekomst meer, hij heeft zich, op zijn
leeftijd, volledig leeg geschreven - het oordeel van de uitgever - van hem moet
geen tweede, en zeker geen derde boek worden verwacht. Conclusie,
oninteressant.
En
het is duidelijk, ik besef het, ik ben me aan het leeg schrijven voor een
leeglopende wereld, dan toch van de literatuur.
|