Hij las de ganse paragraaf en stopte,
dromend, het boekje sluitend, de vinger tussen de bladen, toen de heer
tegenover hem, plots zegde: Ik hou van mensen die hier komen en het wagen een
boek te lezen, mag ik weten wat u zo boeit aan dat prutske van een boek dat u
leest?
Ugo keek op naar de man voor hem, zag
hoe mager en scherp zijn gezicht getekend was, grijswit bijna tot zelfs de
lippen, half geschoren ook, rechtop zittend, zijn wit kopje koffie in de hand
en zijn ander hand op een boek in het bruine inpakpapier dat hij kende van De
Slegte.
Een prutske? Helemaal niet, helemaal
niet, het is Proust die iets schrijft over la
lecture*, over het lezen. Ik vond het bij De Slegte, een kwartier
geleden.
Ik hou van mensen die een boek lezen in een
volle koffiebar zoals hier, herhaalde hij, en dan nog wel Proust. Ik heb hier
ook al dikwijls een boek gelezen, ik heb hier zelfs ooit een boek geschreven. Mag
ik weten wat Proust vertelt over la
lecture?
Ook een schrijver, dacht Ugo en hij
ziet er uit als een schrijver, een veelschrijver, een Brusselmans: Waarom zou
u dit niet mogen weten, u vooral niet? Het is een tekst, genomen halfweg het
boekje. Luister, ik tracht u, in dit geroezemoes van stemmen, de droompassage
erin die ik ontdekte, voor te lezen.
Ja, doe maar, het kan niet droom
genoeg zijn.
Ugo dacht, ik ken je man, ik ken je
van ergens. Hij boog zich wat verder over de tafel en, er op lettend de twee
jonge dames aan de tafel ernaast niet te storen, herlas wat hij gelezen had:
Avant
chacun des morceaux presque en forme de cantiques dont il est parsemé - en
ging verder, de tekst vertalend - heb ik de stilte beluisterd van de gelovige
die deze teksten luidop las, en bij elk dubbelpunt de lezing even onderbrak
om het volgende vers aan te vatten; alsof het een psalm was die hem herinnerde
aan de vroegere psalmen uit de Bijbel.
Hier stopte hij en keek naar de man
voor hem die knikte met het kopje koffie in de hand. Nu komt het zegde Ugo, nu komt wat ik zo prachtig
vind : et plus dune fois, tandis
que je lisais, il mapporta le parfum dune rose que la brise entrant par une
porte ouverte avait répandu dans la salle haute où se tenait lassemblée et qui
ne sétait pas évaporé depuis dix-sept siècles. En vertaald is het
even mooi: meer dan eens, terwijl ik las, bracht hij me de geur van een roos
die de wind, langs een openstaande deur, had binnengebracht in de hoge ruimte
van de zaal waar de vergadering zich ophield. Een geur die na zeventien eeuwen
eigenlijk waarom zeventien? - nog niet verdampt was.
Hij las dit en voelde eens te meer de
grote poëtische kracht van Prousts woorden, even zeer in de klank van het woord
als in de betekenis ervan.
Verrassend, zegde de man, zuivere
poëzie. Proust is een groot man, maar ik, ik ben er nooit in geslaagd zijn Recherche volledig te lezen, ik ben
halfweg gestopt, het was me te langdradig vond ik, hoewel geniaal geschreven,
te geniaal misschien.
Voor mij ook, geniaal maar moeilijk
vol te houden tot het einde. Ik las wel zijn Jean Santeuil, een jeugdwerk van hem, dat na La Recherche du temps perdu
werd gepubliceerd. Veel herinner ik me er niet meer van, maar het was Proust en
niemand schrijft zoals Proust.
Om hem te lezen, moet je in hem
verdwijnen, il faut que tu te perdes en
lui, dat je opgezogen wordt door hem. Hij is Proust en niemand is zoals
hij, een baken van de Franse literatuur, eigenlijk van de wereldliteratuur,
daarom niet een lichtende baken, maar een obelisk die met zijn schaduw de
literatuur omheen hem bevloeid heeft. Je moet weten, ik schreef vroeger ook, ik
weet wat schrijven is, maar hoe Proust het deed en de hoeveelheid die hij
schreef gaat me te boven. Trouwens, ik hield het bij wat toneel en wat
recensies, maar het liefst dook ik in de detective verhalen en het zijn ook
deze die mijn favoriete lectuur waren.
Proust, een obelisk, niet een
Pyramide?
Neen, een Pyramide kent niet de
schaduw van een obelisk. En een groot deel van de Franse literatuur groeide op
in de weergalm van Proust.
En toch ken ik je, dacht Ugo, ken ik
je van ergens: En schrijft je nu nog?
Neen,
het is de moeite niet meer.
Hij
dronk zijn koffie, en riep de dienster voor een andere koffie: Kijk, wie ik
ben heeft geen belang meer, als ik de dokters mag of moet geloven heb ik nog
een paar maanden om te lezen of te schrijven. Ik kijk nu naar de gedragingen
van de mensen die niet met de dood in hun hoofd rond lopen. Ik heb je opgemerkt
tussen de rekken boeken van De Slegte. Zag hoe je naar de boeken keek en ik
herkende me zelf erin, en als ik hier binnenkwam, vroeg ik me af of ik je hier
ook zou aantreffen. En inderdaad je bent hier kort na mij binnengekomen. Ik
wist het, ik zag het aan de manier waarop je in de boeken bladerde dat je hier
een koffie zou komen drinken en ik zorgde voor een plaats voor jou. En eens je
binnen was kon je niet anders dan hier rechtover mij komen zitten.
* Marcel Proust: Sur la lecture, Edit. Mille et une Nuits,
1994, pag.54 :
|