Geschriften
Inhoud blog
  • Afscheid
  • Opgenomen.
  • Hoe ik er sta, vandaag?
  • Waar ben ik mee bezig?
  • Gesprek op zondag.

    Zoeken in blog



    19-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zesenveertig: Wat niet te voorzien is.



    De volgende morgen wordt hij geconfronteerd met wat hij geschreven had, er naast ligt het visitekaartje met de naam, als de roep van haar. Maar hij weet niet hoe hij dit teken begrijpen moet: is het als een kennismaking met haar werk of met haar zelf, of is het met beide?


    Zo blijft in hem nog altijd de zin in meer die hij had kunnen zeggen. Een zin in meer, een stap in meer die hij niet zetten zal en waarvan hij nimmer weten zal waarheen die stap hem – en dit eens te meer - zou gevoerd hebben. 


    Hij denkt aan Marguerite Yourcenar die verwijst naar het verhaal van die arme straatmus, uit Bede’s ‘Ecclesiastical History of the English People’*, die op een stormnacht binnenvloog in de warme, verlichte en rumoerige banketzaal van Koning Edwin en langs de andere zijde buiten vloog, opgeslorpt door de donkerste stormnacht. De vlucht van de straatmus, symbool voor een mensenleven, dat komende uit de duisternis even het licht doorkruist om te verdwijnen in een even grote duisternis.


    En, schrijft Yourcenar, getroffen door het verhaal, liet Koning Edwin zich bepraten door Bede, met het gevolg dat de monnik Paulinus, de toelating kreeg de christelijke leer te verkondigen op het grondgebied van Edwin, waaruit dan later voort zouden komen: het klooster van Lindisfarne, de kathedraal van Durham, deze van York, de moord op Thomas van Canterbury en zo de gevolgen van Edwins bekering altijd verder en verder schuivend in de tijd tot waar katholieken en protestanten elkaar, gedurende jaren, zouden uitmoorden in de straten van Belfast.


    En Yourcenar schoof een andere gedachte binnen bij hem: het Laatste Avondmaal uit het Evangelie van Johannes en de Jood Judas Ischariot die de homp brood, in de wijn gedrenkt, kreeg toegeschoven, een klein gebeuren met grote gevolgen voor het Joodse volk dat later, veel later, talloze pogroms zou ondergaan en de Shoah zou kennen. Gebeurtenissen die, uit elkaar voortvloeiend, de aanleiding zouden zijn tot de stichting van de staat Israël en de zwerftocht van de Palestijnen verjaagd uit hun vaderland.


    Eigenlijk, waarom was er toen een verrader nodig: kon Christus niet voorzien dat zijn keuze, Judas aan te duiden, zware gevolgen zou kennen voor het uitverkoren volk van zijn Vader; was het doorschuiven van het brood maar Judas toe, een opdracht aan Judas, of door Judas gezien als dusdanig; of dan nog, was het niet een vondst van de schrijver van dit evangelie?


    En, indien de idee dan toch van Judas zelf zou geweest zijn, ware het voor Jezus niet passender, gezien hij het wist, Judas te overhalen het niet te doen en zichzelf over te geven aan hen die hem zochten, al was het maar opdat Judas niet zou zondigen en wat erger is, zich niet zou zelfmoorden? Althans zo dit de echte feiten zijn die zich hebben voorgedaan, wat we ook nimmer weten zullen.


    Zo ook, weet niemand ooit, welke de gevolgen kunnen zijn van een woord of een daad, weet niemand waar een gezette stap je brengen zal, wat er hieruit voortkomen zal, wie je ontmoeten zult op welke plaats ook, het kan zelfs in een berghut op 2.886 meter hoogte zijn.


     


    *Bede: “Ecclesiastical History of the English People”,Penguin classics, ed 1990: 


     ‘Your Majesty, when we compare the present life of man on earth with that time of which we have no knowledge, it seems to me like the swift flight of a single sparrow through the banqueting-hall where you are sitting at dinner on a winter’s day with your thegns and counsellors. In the midst there is a comforting fire to warm the hall; outside, the storms of winter rain or snow are raging. This sparrow flies swiftly in through one door of the hall, and out through another. While he is inside, he is safe from the winter storms; but after a few moments of comfort, he vanishes from sight into the wintry world from which he came. Even so, man appears on earth for a little while; but of what went before this life or of what follows, we know nothing. Therefor if this new teaching has brought any more certain knowledge, it seems only right that we should follow it ...’ pag. 129.


    19-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    18-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vijfenveertig: De Dame beeldhouwster (2)


     

    ‘Men zegde me dat je Armeense bent, je kent dus de Araratberg.’


    Oui, Arménienne mais Belge aussi, mais le Mont Ararat? Bien sûr que je le connais, ik ben opgegroeid in de schaduw ervan, hij is er altijd geweest en hij is er nog altijd in mijn gedachten. Il est une présence pour moi, une sorte de Dieu, il est là quand je travaille, il m’inspire. Mais, pourquoi cette question ?


    ‘O’, zegde Ugo, ‘Ik dacht aan een Engelse auteur die ook door de Ararat geïnspireerd werd en er twee korte verhalen over schreef die met elkaar verband houden: Julian Barnes, meer niet.’


    Maar ze kende die auteur niet. Ik zoek het op en stuur het u, wou hij zeggen, maar hij had al te veel gezegd. En toen ze hem de vraag stelde wat hem bezighield, heeft hij gesproken over het boek dat nu zijn dagen vulde en dat, zo zegde hij haar, hem gelukkig maakte als hij voelde hoe goed het wel vlotte en hoe miserabel hij was als hij herlas wat hij de vorige dag of nacht geschreven had en vaststelde dat het mooie, het originele dat hij gemeend had erin te hebben gelegd, niet meer terug te vinden was.


    ‘Moi aussi’, knikte ze, ‘j’ai eu très souvent la même impression quant à mon travail de la veille’.


    Maar hij ging verder: ‘Hij wist’, zegde hij, ‘dat hij thans voor het eerst in zijn leven, werkte aan iets blijvends, iets nieuws, iets dat nog niet bestond. Het boek groeide elk ogenblik, zelfs nu terwijl hij sprak met haar en hij plots nieuwe mogelijkheden zag. Bijvoorbeeld, een idee dat een paar ogenblikken in mij is opgekomen, de gotische kathedraal en haar binding met Stonehenge’.


    Ze keek hem verbaasd aan en hij dacht, hier ga ik te ver, maar hij was niet meer te stuiten, zelfs al had hij last om in het Frans het precieze woord te vinden en om de juiste intonatie te leggen, maar hij kwam totaal los alsof hij pas nu precies wist waarover zijn boek in essentie handelen zou.


    ‘Ce sera un livre sur Dieu. Je veux dire ce que ce mot signifie pour moi, surtout, surtout maintenant que je vois apparaître les Barbares à l’horizon, il faut que je le fasse maintenant, plus tard ce ne sera peut-être plus possible.


    ‘Les Barbares sont déjà parmi nous, pas nécessairement ceux que vous visez, mais il y en a d’autres qui ignorent que l’art est une chose sacrée, une chose qui nous lie au cosmos, probablement au monde de vos cathédrales.’


    ‘Het is ook voor hen dat ik over God wil schrijven, de God die ik soms denk te kunnen raken met de vingertoppen van de geest maar die op andere dagen onbereikbaar is, je ne pense pas que je puisse m’en approcher davantage’.


    ‘Et, sais-tu - ze tutoyeerde hem – comment ton livre se terminera ?’


    ‘Neen, ik weet er niets over, het einde ervan blijft wazig, maar ik heb vertrouwen want het is het boek, dat zichzelf aan het schrijven is. C’est le livre qui s’écrit lui-même, moi je ne suis qu’un intermédiaire


    Michelangelo, zegde ze, wist dit ook, zijn beeld was af in zijn blok marmer. En het was het beeld in potentie dat zich schiep via Michelangelo. Hij had nog juist het teveel aan marmer weg te kappen. En dit voel ik ook. Er ligt vandaag een groot blok marmer op mijn tafel en ik houd nu mijn beitel terwijl ik spreek met jou – eens zegde een vriend beeldhouwer hem dit ook - klaar om de volgende slag te geven, en lijk in een radiografie is het afgewerkt in mijn geest. Het zijn mijn handen die kappen en er zit muziek in. En na een stilte : ‘je sens en ce moment même, que cela deviendra comme une symphonie, une symphonie de Beethoven’.


    Hij zag haar staan met een witte schort, teer, fragiel, hij zag het bewegen van haar handen, hoorde de slag van de beitel op het witte marmer, terwijl het sneeuwen bleef en de muziek en de stemmen zich mengden tot een lichtende opening waar ze samen binnen gleden. Vroeg ze hem toen: ‘Est-ce que tu pries aussi?’


    Hij was zelfs niet verrast door de vraag, hij verwachtte die:‘ Mon travail c’est ma prière’ zegde hij, denkend aan wat hij diezelfde morgen in zijn dagboek geschreven had, ‘l’un ne va pas sans l’autre et ce que j’écris me situe tout près de ce que je crois être Dieu’. ‘Het gevoel in God te schrijven omhult me’, zegde hij nog ‘je kunt het natuurlijk niet weten maar ik ben hier binnengekomen met een gedachte en zoals jij naar je blok marmer, moet ik straks terug naar mijn boek toe.’


    Verder kwam hij niet, maar hij was heel ver gegaan, de yang had de yin die ze was omhelsd en ze wisten het. Haar vrienden keerden terug. Hij stond nog altijd dicht bij haar. De sfeer van het eiland bleef nog even, lijk een parfum, maar het intieme was opgelost in de lucht. Ook de muziek was uitgespeeld. Ze keek hem aan, haar ogen glanzend: ‘Il faut que je te quitte’, zegde ze,’ mais viens me voir dans mon atelier’ en ze reikte hem haar kaartje: ‘Je veux savoir davantage sur ton livre et, sur ta cathédrale ésotérique’.


    En juist voor ze vertrok: ‘Quel est ton nom? Moi je m’appelle Larissa.’


    Je m’appelle Ugo, Ugo d’Oorde?


    Hij zag haar verdwijnen in de massa, hij zag hoe haar mantel werd aangereikt, een kleine wondere gestalte. De sneeuw bleef vallen over de aarde. 


    *

     

    Hij vertrok. Hij reed weg in de sneeuw die in een natte brij op het wegdek lag. Hij droomde: hij had haar voorgesteld om haar naar huis te brengen.


    Ze zat naast hem, zijn vrije hand zocht haar hand en ze spraken niet meer. En langs de handen gleden ze binnen in elkaars gedachten. Hij liep mee de trap op naar haar appartement, een vriend beweerde dat dit het beste moment was. Maar hij droomde niet verder, ook omdat er in hem opnieuw krachten waren losgekomen die hij te lang had kunnen stil houden.


    Hij stopte in de stad op een parkeerplaats die vrij gebleven was voor hem. Hij wandelde langs de verlaten straten naar dat café in het centrum - het soort café dat volgens George Steiner enkel in Europa gevonden wordt - waar hij ooit enkele woorden met Hugo Claus had gewisseld over de symboliek in Bruegels Icaros, in de hoop iemand te ontmoeten die hem opvangen zou. Hij stond alleen voor het schilderij van de langoureus uitgestrekte dame met weke, bloedrode lippen die hem aankeek met winterogen. Hij dronk een 'Four Roses', een vingerling om de smaak te houden. De bijna kaal geschoren bazin die hem sinds zovele jaren kende, wisselde nu en dan enkele woorden met hem.


    Hij voelde dat het leven weggleed uit hem en dat hij het niet tegenhouden kon. Hij reed terug in de donkere nacht naar dat eenzame huis van hem: ‘Intime Briefe’ het strijkkwartet van Janacek op de radio.


    18-10-2018, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    17-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 44: De dame, beeldhouwster. (1)


     

    Het had die nacht voor het eerst hard gevroren. Hij was naar de vijver gereden. De lucht als van de lente, blauw met witte slierten wolken en laag bij de horizon, minuscul, de bomen en de huizen, strak getekend, alsof in ademnood. Het hek was dicht. Gelukkig, Johan had hem een sleutel gegeven. Hij opende het en reed, langs het sluimerend bosje de oprit op. De kilte overviel hem als hij uitstapte, maar hij had een warmere jas in de wagen die hij aantrok bovenop zijn pullover. De vijver lag volledig dicht gevroren, hij tastte met een stok hoe dik het ijs wel was, maar het weerstond, zelfs aan een steen die met een scherp geluid verder en verder schoof.


    Hij wandelde omheen de vijver en aan de draai gekomen zag hij het, dicht bij de oever lag een reiger dood op het ijs, de hals gestrekt, de poten ingetrokken, de glans nog in de veren. Hij stond er verrast bij. Hij dacht, ik kan hem toch niet op het ijs laten liggen, dit is geen plaats om te sterven, ook niet voor een reiger. 


    Hij keerde terug naar de ‘kabuze’ - een vroegere werkkeet die de naam ‘kabuze’ had gekregen van Johan - om een schop te halen en haalde de reiger naar de kant. In het ijs lag nu nog duidelijk de afdruk van het lichaam, hij moest dus daar, op het ijs, warm nog, gestorven zijn.


    Hij ging, in het berijmde gras de reiger achterlatend, roerloos. Hij dacht, ik had hier ook kunnen liggen, de bomen over mij, de kraaien hoog, krijsend in de toppen, wat er overbleef van mij, uitgestrekt in het wintergras, de wind in mijn haren, het licht als een balsem in mijn dode ogen. Ik zou er lang blijven liggen tot iemand bemerken zou dat het hek open stond, tot men de wagen zou zien en men zich zou afvragen, waar Ugo zou zijn. En men zijn roerloos lichaam vinden zou, zoals hij de reiger heeft gevonden: zijn boek, voor een vierde, een derde geschreven.


    Er zou wellicht niemand opdagen die, zoals Rimsky-Korsakov voor Moessorgski dezes half geschreven opera voleindigde om, uit de schetsen die hij achterliet, zijn boek te voltooien.


    Hij ging weg, de lucht boven hem vol met witte lijnen, met in het zuiden twee lijnen die zich kruisten. Hij wist - de merel die opvloog uit de struiken - hij wist hoe hij beginnen zou. 


    * 


    In het westen een roze band licht tussen de bomen voor het venster, de lucht er boven als donkerblauwe inkt. En in zijn rug de warme gloed van de haard. Beeld je nu in alvorens te beginnen, dacht hij, beeld je in dat je je schoeisel hebt afgelegd en blootsvoets bent gaan staan op de gewijde grond met de brandende braamstruik en de stem erin die je inspiratie is.


    Beeld je in dat het van hier uit is dat je, je droomwereld binnengaat, met een gevoel van gelukzaligheid om wat je, tot vandaag, al geschreven hebt en met wat je nu gaat schrijven levend in jou; dat je weet wat je weet, en dat je aangekomen bent op de receptie, dat je er staat met een glas champagne in de hand dat je bij het binnenkomen werd aangereikt, en dat je – wat niemand ziet of weet - de kennissen groet in de sfeer van een Hugo Claus op zijn boomgaard die zo pas een gedicht geschreven heeft, licht en gelukkig, overmoedig zelfs. Jij, bevrijdt van elke twijfel, in het vooruitzicht van het boek dat je aan het schrijven bent, het boek, erfenis van het creatieve in het Universum, dat, en waarom niet, de wereld verbazen zal.


    En, rondkijkend, luisterend naar het orkestje op een verhoog, denkt daar ook nog de muziek bij die je optilt, de klanken inademend die je openrukken, die je vertederen: de improvisaties van de jonge pianist, lijk parels over de grond, de warmte van de sax, itaar soms met één akkoord, met één noot erboven uitspringend, en het sobere ritme van de drums.


    Je stond toen, hoe weet je niet meer, in de kring van enkele bekenden met onder hen een zeer opvallende donkere dame die het centrum scheen te zijn. Iemand had je gezegd dat ze een Armeense was. Haar ogen, zwart bijna, pikzwart bijna, glanzend. Het gesprek liep in het Frans maar het onderwerp was je ontgaan omdat je aandacht genomen was door de muziek dicht bij jou. Iemand maakte een bemerking bij het verlichte marmeren beeld op het grasperk, voor het wijde raam dat uitzicht gaf op de tuin, en pas dan kwam de donkere dame los. De woorden borrelden op, haar handen bewogen alsof ze het beeld betasten kon. De man naast jou zag je interesse en zegde dat ze beeldhouwster was. Ze stond in profiel naar het venster gekeerd. Het was gaan sneeuwen, grote sneeuwvlokken dwarrelden in een bundel licht, langs haar eerder kleine gestalte heen, over het beeld in de tuin. Je zocht haar ogen, je zag het vurige van haar woorden erin, de lijnen om haar mond, het sensuele van haar lippen. Ze straalde, ze kon veertig zijn, ze kon vijftig zijn, je waart geboeid door haar taalvaardigheid en haar licht zangerig accent; getroffen door haar vrouwelijkheid, door de kracht van wat ze vertelde en dan kwam het woord Auguste Rodin over haar lippen. Maar je had de overgang naar Rodin niet gevolgd, want je was aan het dromen gegaan, luisterend naar het orkest dat plots het liedje was gaan spelen waarvan de woorden je waren bijgebleven: ‘ I’ll be seeing you, in all the old familiar places … en je waart met Anja, je liep een ogenblik, haar hand houdend, over het korrelige ijs van de gletsjer: ‘I’ll be seeing you’… 


    Je keek naar de dame die het nog steeds over Rodin had, je hoorde haar zeggen: ‘Savez-vous que Rodin a en plus, écrit un livre splendide sur les cathédrales de France?’


    Je wist het, maar je zweeg. Ze keek om zich heen en haar blik viel voor het eerst op jou, alsof ze verwachtte dat jij het weten kon. Je knikte van ja. Je herinnerde je zelfs, maar je zegde het niet, het artikel waarin je dit gelezen had. Het was in Le Monde of in The Economist, in een interview met de cellist Tortelier, en toen zegde je dat Paul Tortelier inderdaad beweerd had dat, wat Rodin geschreven had, het beste boek was ooit over de Franse kathedralen geschreven.


    Ze keek je aan terwijl je sprak; verbaasd misschien dat iemand het wist en dan nog wel via Paul Tortelier. Het was je lucky day, wasn’t it?


    Je wou er nog aan toevoegen hoe je het wist en dat je, dankzij dat artikel - het was wel in de Economist, achteraan - het boek had gekocht. Maar ze sprak al verder over de gotische beeldhouwwerken op de voor- en zijgevels van de kathedralen. Men zocht altijd, zegde ze, een tegenpool te vinden in het Nieuwe Testament voor personages uit het Oude, maar nimmer op de oostergevel want dit is de plaats van de God van het licht, en die hoefde niet gebeeldhouwd te worden, la lumière, c’est Dieu.


    Je bent zoals ik dacht hij, jouw gedachten zijn mijn gedachten. En hij kon niet nalaten dichter tot haar te komen indien dit nog nodig was. Je had Rodin gelezen, en je zegde het, maar voegde je er aan toe, je meende dat hij het enkel had over het uiterlijke, het zichtbare van de kathedraal en niet over het innerlijke, het esoterische ervan. Je wou hier verder over spreken, ook over Stonehenge wou je spreken. Maar je zweeg omdat je je plots realiseerde dat je alleen was met haar en dat de anderen zich teruggetrokken hadden omwille van het onderwerp dat alleen jullie beide scheen aan te belangen.


    En dan ontdekte je – een idee die plots opdook - dat jullie als op een eiland stonden, omgeven door andere groepjes genodigden die voor hen beiden niet de minste aandacht hadden. Jullie stonden er ontdaan van verleden, ontdaan ook van het komende, de voeten geplant in het meest perfecte ogenblik waarin alles zich afspeelde in het momentum van het ‘nu’: de sneeuw die je, in je verbeelden hoorde vallen, het ritme van de muziek, de stemmen van de genodigden lijk het geluid van de zee, en, je voelde het, je wist het, met in jou nog een groot potentieel aan dingen die je haar, in een opwelling van vertrouwelijkheid, zeggen wou.


    Een bekend gevoel groeide. Je keek naar haar en je wist dat ze je blik lezen kon en een zachtheid kwam in haar stem. Wat is er van de yin en de yang, van het vrouwelijke zich beddend in het mannelijke en vice versa? En het was alsof het gesprek zich van dan af voortzette in een dubbele dimensie, een van het hart waarover ze geen enkele controle hadden en waarvan de klank van de woorden die ze spraken het uiterlijke teken was, en een andere dimensie, deze van de geest waarbij kennis en inzicht werden afgetast.


    Dit is het gevoel dat je dacht te lezen in haar ogen, een aanzet, een uitnodiging. Maar het kon ook dat het gebeuren dat roerde binnen in jou, zuivere inbeelding was, geprojecteerd op haar, jij, maar al te zeer gevoed door een te lange afwezigheid van vrouwelijke tederheid.


    17-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    16-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag drieënveertig: besluiteloze man


     

    Het is met deze gedachten nog bewegend in hem dat hij in het begin van de avond is weggereden, uitgenodigd op een receptie in een gerestaureerd kasteel, buiten Gent gelegen, en dat hij aangekomen, bij het uitstappen uit de wagen gezien heeft hoe roerloos de eeuwenoude bomen in het park aanwezig waren, wachtend op de sneeuw die later vallen zou. Hij had vanochtend verkeerd gedacht toen hij meende in de luchten een vaag begin van lente te hebben gesmaakt.


    Maar hij zou die avond over heel wat zaken een verkeerd inzicht hebben en beseffen vooral hoe kwetsbaar hij wel was, en in feite altijd geweest is, van het ogenblik dat hij met een dame in een, om zo te noemen, gesloten conversatie komt, waarvan hij nu zou kunnen zeggen dat er naast de woorden die gesproken worden, er ook, en vooral, een gesprek is van lichaam tot lichaam.


    Het zichtbare resultaat van de receptie op die bewuste avond, een visitekaartje, ligt nu op de tafel naast hem en, het gebeuren dat eraan  voorafging houdt hem bezig, hij blijft de mogelijkheden die hun ontmoeting creëerde aftasten en blijft er door verward, alleen het verhaal hierover uitschrijven kan hem ervan verlossen. Hij weet het, maar eraan beginnen vergt moed, kan hij nu niet.


    Hij stelt het uitschrijven dag na dag uit. Hij weet niet goed hoe te beginnen. Hij tast zijn gedachten af, maar vindt geen opening, geen alles inleidende eerste zin en het verhaal blijft liggen, ergens in zijn onderbewustzijn. Hij is er mee bezig in het midden van de nacht, bij het ontbijt, in de tuin, in het bos of, en deze plaats is totaal nieuw in zijn leven, aan de vijver van Johan S. die hij, dankzij zijn kozijn Geert, op een totaal ongewone als onverwachte dag, Johan en vijver heeft leren kennen: Johan die hij nu, hij weet het, hij voelt het, zijn vriend mag noemen.


    Het is de plaats waar hij soms heen rijdt als de lucht, die hij binnen in huis inademt te dof, te gesloten is, en zijn geest de ruimte nodig heeft, de openheid van de velden als hij er heen rijdt. En eens hij aan de vijver uit de wagen stapt, de rust van het watervlak met de bomen, de zwijgende bomen en de luchten erin weerspiegeld. Hij ontmoet er soms, op dagen van regen als van zon, Johan en Geert en Marc. Hij luistert naar hun gesprekken over simpele dingen, telkens terugvallend op de vijver die als een levend iemand deel neemt aan wat er te vertellen valt: het verhaal van de vissen en de aalscholvers, met soms een karper, half opgegeten op de rand van het water in het gras, of van de reiger en hoe die er staat, geduldig wachtend.


    Maar vandaag is hij de stilte zelf. Hij denkt aan de woorden van Vittorini die door de regenstraten van Milano loopt met kapotte schoenen en hij denkt, ook in mij is thans het leven lijk een effen vlakte onder donkere luchten. Maar ook die dag gaat voorbij. Op een morgen is er wat hij schreef aan John toen die hem vroeg wat de zin van het leven was. Hij zoekt in zijn dagboeken of hij er een spoor van kan terugvinden – eigenlijk is het een uitvlucht om niet aan zijn verhaal te denken - maar hij geeft het zoeken op, want wat hij toen zal gezegd hebben was wellicht geschreven in een sfeer van overmoed. Hij zal toen te hoog gestegen zijn om hem te zeggen dat het leven wel een zin had, dat we meer dan wie of wat ingeschakeld waren in het grote werk dat van de geest in het Universum is. Waar hij vandaag aan twijfelen zou: het leven niets meer zijnde dan ‘un sordo sogno’ een doffe droom.


    En het is zo, hij voelt zich machteloos, hij is een grote leemte, de wanhoop nabij, luisterend naar het minste teken van leven maar steeds terugvallend op die drie woorden, un sogno sordo.


    Besluiteloosheid in het schrijven is het ergste dat een man kan overkomen. Niet kunnen beginnen aan iets dat wacht om volbracht te worden, een onooglijk iets, zijnde wat woorden, wat zinnen, wat beelden, wat gevoelens samen brengen op enkele pagina’s, om dan, eens geschreven, te worden achtergelaten als de minste zaak ter wereld, terwijl ze nochtans als belangrijk, tot stand zijn gekomen. Quiete, rust is wat hij nodig heeft nu. Vergeten al wat was geweest op die receptie. Die dame, die kunstenares wou enkel zijn oordeel kennen over haar werk, zoals hij, Ugo, nu verlangt dat iemand hem zeggen zou dat het goed is wat hij schrijft dag aan dag.


    Man, zegt hij, besluiteloze man, vergeet dat visitekaartje, vergeet die exotische dame, maar vergeet vooral niet de momenten van jou met Anja op de gletsjer, momenten die heel wat dieper door drongen dan die ontmoeting die niet uit je pen komt.


    Hij zou niet ingaan op haar uitnodiging vervat in het naamkaartje. Het had helemaal niets te maken met de gevoelens die hij kende, toen hij met Anja was. Toen er het immense was van de bergen over hen: de geluiden van hun stappen over het korrelige ijs, het grote denderend licht en zij, twee bewegende stippen, zoals ze gezien werden door Gustave en Robert, in de helikopter die hen naar Zinal terugbracht.


    En, toen hij met haar, op het einde van de gletsjer, gekomen op de plaats ‘Plan des Lettres’, hij haar vroeg te gaan naar dat stroompje achter een losliggende rots en ze verbaasd terugkwam met een flesje Malvoisie – amper drie glazen, ‘trois décis’ - die Gustave er een paar dagen er voor, toen ze opgingen naar de cabane, had verstopt, maar dat wist ze niet en dat vertelde hij haar ook niet. Hij had het flesje ontkurkt en ze hadden de wijn gedronken uit plastieken bekertjes, tegenover elkaar gezeten, in elkaars ogen kijkend, een blik die een warmte was, een innigheid met nog iets exponentieel in meer erin. En het leven toen heel wat zin had, heel wat betekenis, heel wat beloften inhield, al wist hij nog niet wie ze was en hoe ze was, of ze vrij was of, gebonden aan een vriend of echtgenoot. Ze zegde het niet en hij vroeg het niet omdat er ogenschijnlijk geen reden was om het te weten.

     

    Hij schreef dit neer in het diepste van de nacht, haar naam op de lippen, de klank ervan lijk een klok: Anja, Anja. Hij dacht aan Shakespeare:


    ‘What’s in a name? That which we call a rose

     by any other name would smell as sweet.


    Maar niet de naam van een vrouw, Shakespeare, als ik zo vrij mag zijn je het te zeggen, die naam is de vrouw zelf zoals je haar kende, zoals ze gericht was naar jou en zich vestigde in je bloed, in je adem, in je dromen, een andere naam past haar niet.

    16-10-2018, 06:47 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    15-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag tweeënveertig: De Bijbel



    Hij is altijd bezig, altijd. Hij kan niet anders dan zoeken naar al wat er te vinden is om toch maar verder te kunnen met dat fameuze verhaal dat -  hij schreef het misschien al - zich zelf aan het veropenbaren is.


    Zo, op een morgen, heeft hij in een farde documenten en knipsels die overgebleven waren, de met de hand geschreven tekst van ‘Das Lied von der Erde’, teruggevonden, een verre, nu en dan terugkomende herinnering uit, ja waarom niet, een vorig bestaan, en ook een tekst die hij ooit gebruikt had als inleiding op een voordracht over het werk van Immanuel Velikovsky; een inleiding  die kon gezien worden als zijn visie op de Bijbel.


    De tekst overlopend heeft hij het gevoel dat wat hij destijds geschreven had hem vraagt om niet te worden achtergelaten, om opgenomen te worden in zijn verhaal en wel, zeggen hem de woorden, omdat die veel betekend zijn voor het beeld dat jij hebt over wat de Bijbel betekent voor jou.


    Hij aarzelt eerst, maar de tekst overnemen geeft hem een dag respijt, een etmaal tijd, tijd die hij broodnodig heeft om te weten hoe het verder moet met zijn verhaal over Anja en Ray en John en wie weet nog allemaal.

     


    *

     


    De tekst begint met een vreemde regel uit een brief van Paulus, gericht aan de Romeinen*: ‘Door één mens is de zonde in de wereld gekomen’.


    La Bible Osty, merkt hierbij in een voetnoot op, dat het met deze zin is dat de leer van de erfzonde haar intrede doet in de christelijke gedachte: ‘c’est une date dans l’histoire de l’humanité’.


    Als hij echter de zin van Paulus heeft aangehaald dan is het enkel om te bekennen dat dankzij één mens, Immanuel Velikovsky, het historisch aspect van de Bijbel, voor hem een belangrijk element is geworden en dan nog, in de zin dat door Velikovsky, het dak boven zijn hoofd, de God van de Bijbel, weggenomen werd. Het is een beeld dat hij haalt bij Pasternak waar Zhivago ergens zegt dat door de revolutie het dak boven Rusland werd weggeschoven.


    God was een geborgenheid, een toevlucht, een eindbestemming geweest voor hem, terwijl hij na Velikovsky, meer en meer ervaren heeft, dat de God uit de Bijbel slechts zinsbegoocheling is, een vinding van de mens die gebeurtenissen verhaalt als geënsceneerd door die God.


    Waar Immanuel Velikovsky zijn aandacht op vestigde is het feit dat de meest indrukwekkende gebeurtenissen, voorkomend in het Oude Testament: de ‘tien plagen’ van Egypte, de stilstaande zon en maan ten tijde van Jozua, catastrofen waren van een zeer uitzonderlijk karakter die de aarde, in het bijzonder het Oosten, ongeveer vijftienhonderd jaar, vóór onze tijdrekening, moeten geteisterd hebben. Het debat dat hierover kan gevoerd worden is zeer beperkt: ofwel was hier de hand van God in het spel, ofwel was het gebeuren ‘slechts’ een natuurfenomeen.


    Zijn besluit is dan ook eenvoudig, het kan niet dat een God, een ‘rustende’ God, dergelijke methodes zou gebruiken om te bereiken wat bereikt werd. Meer wil hij er niet over zeggen. Wie Velikovsky lezen wil kan hem lezen, en of de tien plagen van Egypte het gevolg waren van het voorbij zoeven van een komeet die later Venus zou geworden zijn, is de zaak van Velikovsky - hoewel deze gelijk kan hebben - hijzelf heeft hier geen boodschap aan. Voor hem geldt de vraag of de God van wie men zegt dat het een rechtvaardige, een liefhebbende God is, er behoefte aan heeft, een volk te straffen en een ander als bevoorrecht uit te roepen.


    Het is duidelijk dat zijn antwoord hierop negatief is, zoals het hem ook duidelijk is dat velen hem hiervoor met de vinger zullen wijzen. Maar hun probleem is dat ze niet voldoende oog hebben voor het feit dat hun God, eens zijn Universum in beweging, gaan rusten is en hij dus niet meer hoefde bij te sturen, elke bijsturing, elke catastrofe zelfs, inherent zijnde aan zijn begin, of dit nu, schepping was of, een opborrelen, een (plots) ontstaan, uit wat onder een of andere vorm, toen al, in potentie, bestond. 


    Het ontgaat hem hierbij niet dat hij ondanks alles, rondloopt met diep in zich het schuldgevoel de Bijbel te hebben onthoofd en zeker nu, op het ogenblik dat hij dit zwart op wit toevertrouwt aan zijn maagdelijk blad papier. Maar zijn respect voor elke zin, voor elk woord ervan, blijft overeind en de mens, die dit alles neerschreef, blijft zijn broeder in de geest, zoekend zoals hij, naar het onvatbare; Elohim aftastend, omschrijvend, niet altijd begrijpend, niet altijd precies benaderend, maar teder en verlangend. 


    Er hangt over bepaalde teksten van de Bijbel, het parfum van thymus en laurier, van eucalyptus en engelenwortel, van salie en van absint, een parfum dat zich mengt met het geluid van de zee erover of de stilte van de woestijn, het majestatische van de bergen of het geruis van een vlucht wilde eenden over hem. Hij ook wenst van uit die aanwezigheid van geuren, beelden en geluiden te schrijven over het kosmische gevoel hieraan verbonden, een gevoel dat bij momenten, al zijn deze momenten heel zeldzaam, alles overheerst.


     

    * Brief aan de Romeinen: 5, 12 : ‘Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood en zo is de dood over alle mensen gekomen, aangezien allen gezondigd hebben.'


    15-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    14-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag eenenveertig: Drie musketiers



    Er zijn in het leven tal van gebeurtenissen die, hoewel niet spectaculair dan toch ervaren worden als een voorval dat een lang leven beschoren is. Zo is bij Ugo, in de realiteit die van de dagen is,  de afdronk blijven hangen - laat ons stellen de herinnering - verbonden aan die voormiddag, van het openen van de fles Sauternes en het drinken van de wijn. Dat het een bijzonder gebeuren was weet hij, want hij zelf vergat zijn dichtbundel af te geven en Ray heeft hem geen ogenblik gevraagd hoe het stond met de lectuur van ‘Akhnaton und Oedipus’. Er waren te veel thema’s die aan bod zijn gekomen.


    Om te beginnen, de herinneringen aan de bergtochten met John, niet alleen in de Valais, van uit St. Luc, maar ook van uit Zermatt, waar  ze, met een Nederlandse vriend van Ugo - een Hugenoot met Franse naam, ‘de Beaufort’ - de beklimming hadden gedaan van de Mettelhorn, om bij de afdaling ervan voortdurend geconfronteerd te worden met het wondere zicht op de Matterhorn.


    En dan was er Ray die sprak over zijn, voor de komende maand april geplande reis naar Sicilië met zijn echtgenote; was er John, een fervente Italië liefhebber, die vloeiend Italiaans sprak en Ray aanraadde zeker Taormina te bezoeken. Karel Jonckheere, zegde hij, heeft er in zijn tijd een gedicht over geschreven.


    Ugo luisterend eerst naar alles wat bezocht moest worden. Voor hem, zegde hij, eens  aan het woord, was het Sicilië waar hij in de eerste plaats aan dacht als het Italië betrof. Hij was er wel nooit geweest, maar hij had van Elio Vittorini zijn ‘Conversazione in Sicilia’ gelezen - dat geen van beide kende - wat hem de gelegenheid gaf er enkele feiten uit aan te halen; feiten die iemand die naar Sicilië reisde, kennen moest. Hij bezat de Engelse versie ervan en nu ook de Italiaanse die hij gekocht had bij zijn laatste bezoek aan Toscane, in een boekenwinkeltje in het middeleeuwse stadje met de vele torens, San Gimignano, waar ook Dante had gewandeld en wellicht gewerkt aan zijn Divina Commedia.


    Het is een feit, en zijn vrienden weten het, dat hij meer herinneringen heeft aan boeken dan aan plaatsen die hij bezocht, wat hem typeert als hij met hen op stap is. Hij loopt rond, met een kleine, o, heel, beperkte bibliotheek in het hoofd, maar dan toch voldoende om hen te verrassen met zijn kennis.


    Maar hij hoefde zich niet zo hoog op te stellen, Ray, als germanist wist heel wat meer over de Duitse literatuur dan hij, en John als latinist heel wat meer over Latijnse en Griekse schrijvers, zij ook konden citaten uit hun mouw schudden. Ze waren misschien minder beslagen in zaken die buiten hun vak lagen, maar eens ze zich in hun eigen landschap bewogen, stond hij er bij als een pure leek en luisterde hij met verbazing naar hun uitgebreide kennis.


    Wat ook, en zo voelde hij het, alle drie vulden ze elkaar aan op vele plaatsen en zeker, wat de literatuur betrof - dan toch de literatuur tot en met Hugo Claus, Van het Reve, Harry Mulisch, Cees Noteboom -  zodat het beeld van de drie musketiers, dat John of was het Ray, had opgeroepen, hen zeker niet misstond.


    14-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    13-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag veertig: Rainer Maria Rilke



    De nacht als een mantel om het huis, dacht hij aan James Hilton’s ‘Goodbye Mr. Chips’. Het boek bezat hij niet meer, het was opgeslorpt door de tijd. Maar hij herinnerde zich echter nog één zin er uit: de zin, waarmee Hilton de teacher op leeftijd, Mr.Chipping, wist te typeren: ‘and the days were passing by as lazy cattle walking through the landscape’. Een zin die absoluut niet toepasselijk was op hem, in tegendeel, voor hem - zoals Proust, op zoek naar de verloren tijd - waren de dagen en de landschappen als op hol geslagen woorden.


    Hij lag daar, tussen de meubels en de boeken als een mummie, een Akhnaton, en van uit de vlammen in de haard, van uit de tijd die ooit was en de tijd die nog komen moest, kwam Rilke en kwamen Robert en Gustave met wie hij, in Rarogne, op de weg was – en hij zag de weg voor zich uit - die stijgt vanuit het dorp naar de hoger gelegen Romaanse kerk, waar de tijd getekend staat, ook waar Rilke ooit moet gestaan hebben en gezocht naar een gebed dat een gedicht werd, gebeiteld in de witmarmeren, met lichen begroeide grafsteen, leunend tegen de kerkhofmuur, met ernaast de struik witte rozen. En Ugo wil zich de tekst herinneren en zoekt hem op in zijn dagboek van jaren terug:


    Rose, oh reiner Widerspruch. Lust,

    Niemandes Schlaf zu sein unter soviel

    Lidern.


    Wie heeft niet stil gestaan bij deze woorden van Rilke. Zelfs Helmut Kohl, hoorde hij, is de steile helling opgegaan om deze woorden te lezen. En wie is hij, die bij deze verzen niet even stil is gebleven, niet getracht heeft de betekenis van Rilkes laatste boodschap te doorgronden. Hij herleest en herleest de woorden die voor Anton van Wilderode sibillijns waren, en die nu ook komen en keren in hem. Was het misschien het raadsel, geborgen in de woorden, dat de verzen levend houdt, was het dit dat Rilke beoogd had? En ook, was het plaatsen van ‘Lidern’ op een derde lijn gewild door Rilke, of was het een noodzaak voor de steenkapper geweest?


    En die avond van zijn bezoek aan het graf van Rilke - en hij vindt deze woorden verder in zijn dagboek - toen hij terug was in de eenzaamheid van zijn kamer met het boek over Alchemie van Titus Burckhardt uit de kleine bibliotheek van de chalet, open op de schrijftafel, waren het zijn gevoelens voor zijn overleden vrouw die terugkwamen. En kwam ook terug, lijk een gulp warmte, wat zo dikwijls was geweest, dat hij binnengleed in haar, haar houdende, haar bezittende, haar alles gevende en zij hem trillend ontving in haar schoot.


    Hoe ver dit alles achter hem ligt vandaag, alsof het een gebeuren was dat hij gelezen had en niet zelf beleefd, een gebeuren dat betrekking had op een totaal andere persoon dan wie hij nu was. Hij meende het woord, ‘Widerspruch’, te begrijpen als de roos die niet zonder doornen is, de liefde die niet zonder pijn en het leven dat niet zonder de dood is. En meende ook in het grafschrift te mogen lezen dat hij, Rilke, van niemand, noch de slaaf, en evenmin de slaap is geweest.


    Was dit de betekenis van Rilkes woorden? Wellicht niet helemaal, maar het voldeed hem. Hij was ervan overtuigd dat Rilke geloofde in het eeuwige leven. Des te meer omdat hij thans, zoals zovele anderen die het grafschrift lazen, blijvend begaan is met de zin ervan, wat op zichzelf een bewijs is van de eeuwigheid die Rilke omgeeft.


    En een regel verder nog in zijn dagboek van die maand augustus valt hij op enkele versregels van Rilke*:


    Einmal wenn ich dich verlier,

    wirst du schlafen können, ohne

    dasz ich wie eine Lindenkrone

    mich verflüstre über dir?


    Rilke een toevlucht toen voor het plotse jagen van zijn hart, dat hij onderdrukken wilde om niet de pijn te voelen. Maar wat geschreven staat blijft geschreven en komt, eens opnieuw geopend, tot leven terug, diep snijdend in het weke vlees van wat voorbij is:


    ‘Zal je wel slapen kunnen als ik niet me als een krans van lindebloesems verfluister over jou?

     


    *Rainer Maria Rilke: Neue Gedichte, Insel Verlag, pag;151: Schlaflied.


    13-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    12-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag negenendertig: Anja (3)


     

    Maar wat begonnen was stopte zo maar niet. Lang nog had hij wakker gelegen die nacht, denkend aan haar, in gedachten hun gesprek voortzettend. Zij luisterend naar hem, zij opkijkend naar die nieuwe man in haar leven, met heel wat meer boeken gelezen dan zij en met een bijzondere kijk op God. En op die terugtocht de volgende dag, - alleen met haar - over de Zinal-gletsjer zou ze hem zeggen dat hij haar had bedolven onder woorden en dat ze hem had willen omhelzen toen ze, de vorige avond afscheid namen van elkaar om te gaan slapen of trachten te slapen, want een brits in een slaapzaal, met minstens twintig andere slapers is precies geen ideale plaats.


    De volgende morgen zag hij haar, fris als ze was en monter om op stap te gaan. Hij voelde in haar blik dat er nog iets over was van de avond ervoor toen ze koffie dronken met wat brood en kaas, en ze daarna, geladen met rugzak en koorden, vertrokken in de halve duisternis. Zij, lichtvoetig zoals hij haar zag stappen, vertellend onderweg, aan Robert, over haar vorige beklimmingen in de regio.

    En er gebeurde wat nodig was dat gebeuren zou. Op het einde van la marche d’approche, stonden ze aan de rand van een ijs-en sneeuwvlakte die ze moesten opgaan om l’arrête ouest te bereiken vanwaar de eigenlijke beklimming en cordée begon. Het was daar dat Robert bij een misstap, de ligamenten scheurde van zijn rechtervoet en ze verplicht waren, hem ondersteunend, terug te keren naar de cabane.


    De helikopter zou Robert en Gustave komen halen en Ugo zou samen met Anja over de gletsjer terugkeren naar Zinal waar de wagens stonden - die van hem, zoals hij later zag, op twee wagens na, naast die van haar - waar ze afscheid namen en waar ze hem zegde, en hij herinnerde zich heel goed haar woorden:


    ‘je mag nooit deze mislukte Besso vergeten. Hij staat voor de mislukking in mijn leven. Jij, Ugo’, had ze gezegd‘, zal nooit meer uit mijn gedachten verdwijnen.’


    Zo, die eerste maand augustus na haar overlijden was een baken geweest, een Steinmann*, en la chambre des preux, een kamer van de geest die hem gekneld hield in een oneindig verlangen al wat geweest was in zijn leven neer te schrijven; een verlangen dat hem van dan af niet meer verlaten zou en hem brengen zou op het punt in de tijd en de ruimte waar hij zich thans bevond.


    Als hij nadacht over zijn gevoelens van die dagen, waarbij de gedachte opkwam dat het misschien zijn overleden vrouw was geweest die zich manifesteerde in de persoon van Anja, zo maar opgedoken uit het niets, om daarna weer weg te rijden van hem in het even grote niets; dat zij het was die hem vroeg haar te gedenken, dan was dit een van de meest bevreemdende voorvallen uit zijn leven geweest.


     

    *

     

    De oude chalet – hij was er vorig jaar nog geweest - nog donkerder getint door de tijd, is er nog. De bomen zijn uitgegroeid. Het licht is erover, de wind, de regen, de sneeuw, de dagen, de jonge maan. Maar zijn hart is ouder geworden, stiller, er zit een beven in zijn handen en de stemmen van spelende kinderen, ijler geworden.


    Een passage in zijn leven die terug opduikt in alle klaarheid, een verliefd zijn en meer nog de pijn van het niet mogen verliefd zijn, het niet meer kunnen zijn. En hij overweldigd door de stemmen die hij nog hoorde van de spelende kinderen omheen de chalet, grijpend naar een versregel van T.S.Eliot**:


    Go, said the bird,

    For the leaves were full of children.

                  Hidden exitedly, containing laughter...

     

     

    *Steinmann: een hoop stenen op elkaar gestapeld om de te volgen weg aan te duiden op een gletsjer bijvoorbeeld’.


    ** T.S.Eliot: ‘Four Quartets’: Burnt Norton I, ed. Faber and Faber.


    12-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    11-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag achtendertig: Anja (2).

     

    Het was een grote maand geweest. Ook de maand van zijn bezoek, samen met de twee vrienden, aan het graf van Rainer Maria Rilke, gelegen, hoog boven de Rhônevallei, in het dorpje Raron/Rarogne – op de grens tussen le Haut et le Bas Valais - aan de voet van een Romaans kerkje. Een kerkje dat op zichzelf al een gebed was, en waar hij voor het eerst Rilkes versregels las op de witmarmeren grafsteen.


    Het was Ugo die zijn vrienden had meegevraagd. Gewoonlijk was het andersom. Met hen had hij heel wat bergtoppen beklommen en heel wat tochten in de bergen gemaakt, vertrekkende eens uit Grimentz, eens uit Zinal. Beiden kenden zijn mogelijkheden en beiden wisten dat de Zinal Rothorn boven zijn mogelijkheden lag, al liet hij herhaaldelijk blijken dat het een droom was die hij realiseren wou. Met hen voelde hij zich veilig, klimmend tegen om het even welke rotswand, in om het even welke omstandigheden. Zo herinnerde hij zich de dag dat ze de top hadden bereikt van de Pointe de Moiry, genietend én van het majestueuze uitzicht dat reikte tot de Mont Blanc én van hun sobere lunch, brood met een stuk oude, harde kaas, toen Robert ineens aandrong om af te dalen. Hij vertrouwde de wind niet. En het gebeurde dat kort daarna, tijdens de afdaling, de lucht zich sloot boven hen en ze verrast werden door een wolk van fijne stukjes ijs - du grésil, zegde Robert - die tot binnen hun dicht toegehaalde windjak drongen.


    Hij was bij het dalen altijd de eerste van de cordée, en toen hij aan een passage kwam waar de bergkam bijna loodrecht naar beneden liep, over een te lange afstand om er gerust in te zijn en dan nog met slechts enkele, met ijskorrels bedekte steunpunten, had hij niet geaarzeld, had hij even opgekeken naar Robert boven hem die knikte en zegde: “vas-y, je t’assure!” en deze woorden waren voor hem voldoende om, weliswaar gespannen, af te dalen tot een klein platform waar hij wachten kon op hen om verder te dalen. Alleen dit kleine detail om te zeggen hoe groot de verbondenheid is tussen de gids en zijn cordée van wie hij de veiligheid letterlijk en figuurlijk in zijn handen houdt. Als er daarenboven tussen hen een grote vriendschap is gegroeid na tal van tochten, tal van dagen en avonden samen, na vele degustaties van oude en jonge wijnen uit de streek, dan is er via het touw nog een band van vriendschap en samenhorigheid, en groter veiligheid is er niet als je samen klimt of daalt.


    En het waren de bergen die de oorzaak waren en de getuigen van zijn ontmoeting met Anja. Het gebeurde in de cabane du Grand Mountet op 2886 m hoogte.


    Ze waren er aangekomen in de namiddag om de volgende morgen de beklimming te doen van de Besso, de berg met twee toppen die heerste over Zinal. Echter, als gevolg van een hevig onweer, dat de morgen van hun vertrek uit de cabane was losgebarsten, hadden ze hun tocht een dag moeten uitstellen.


    Van dan af liepen alle omstandigheden naar elkaar toe. Want, welke feiten gingen niet vooraf aan de beslissing van Anja zelf, om op de dag van hun uitstel, in de voormiddag, onweer of niet, vertrekkende uit Zinal, een tocht te ondernemen van minstens vier à vijf uren naar de cabane du Grand Mountet. En, toen ze er aan kwam en zich aanmeldde bij de gardien aan wie ze gevraagd had om een gids voor de Besso voor de morgen erna, ze hoorde dat er geen meer ter beschikking was. De gardien kende haar en kende haar klimcapaciteiten, en beloofde haar iemand te vinden. En hij had de vraag gesteld aan Robert toen ze terugkwamen van hun beklimming – de luchten hadden zich op de middag geopend en ze hadden de ‘Mamouth’ beklommen - die akkoord ging en zo maakten ze kennis met la Belge, Anja D.

    Dan ook was er nog zijn verhaal. Vooreerst, zijn aanwezigheid daar, nadat hij geaarzeld had, omwille van de kinderen en het mogelijke gevaar verbonden aan een beklimming, Robert en Gustave te vergezellen.


    Zo, als het een ontmoeting betreft kan tot in het oneindige worden teruggegaan, tot de dag van de geboorte, tot de dag dat zijn vader inging op zijn moeder en nog veel verder de tijd in, wat even betekenisvol zou zijn. Maar de feiten waren dat hij was wie hij was en dat hij was waar hij was, de feiten er ook voor zorgend dat ze er een dag vroeger aanwezig waren, dat het onweerde om vijf uur ‘s morgens toen ze vertrekken wilden en de tocht verschoven werd opdat, zo zag hij het nu, Anja hen zou vergezellen. Ze had Ugo verbaasd toen hij hoorde wie ze was, een landgenote, een streekgenote zelfs, en dan nog niet in het minst toen hij hoorde dat ze hen vergezellen zou naar de top van de Besso.


    Later in de namiddag was hij zijn vrienden niet gevolgd naar een plaats die ze hun ‘jardin de génépi’ noemden en hij was, tussen de blokken rots, in de zon gaan zitten om te lezen of te schrijven. Het was daar dat ze hem was komen opzoeken en dat alles beginnen zou, het was daar dat de realiteit zich vormde tot verbeelden en dat de woorden die ze spraken een kleur hadden, een warme, een belovende ondergrond. Zo had hij aangevoeld toen, dat ze een open rijpe vrouw was met een diepe zin voor literatuur en kunst en vooral een vrouw met iets mysterieus om haar, gegrepen door, en deelnemend aan het leven van de bergen om hen heen.


    Hij wist niet meer waarover ze toen gesproken hadden. Het was lijk een aftasten van wie ze waren – het kon dat hij gezegd had dat zijn echtgenote overleden was - en waar ze van droomden. Hij herinnerde zich ook nog de stemmen van de ‘cordée’ die tegen de rotswand van hun ‘Mamouth’ van die morgen hing, en steeds maar hoger en hoger opschoof naar de top, hun stemmen duidelijk leesbaar in de ijle lucht.


    Daarna had ze, samen met hen, het avondmaal genomen in de cabane en was Ugo daarna, alleen met haar, in de kilte van de avond op de bank voor de cabane gaan neerzitten. Dit was er wellicht te veel aan geweest. Kijkend naar het wondere effect van de ondergaande zon op de besneeuwde toppen met plots, de hemel vol sterren,  is er een intimiteit gekomen in hun woorden, geen van beiden beseffende dat van dan af, de geul van hun gevoelens voor elkaar, breder en dieper worden zou. 


    Nam zij, toen ze afscheid namen al een deel in van de plaats die was vrijgekomen in hem, toen ze afscheid namen en zij haar slaapbrits opzocht en hij die van hem, naast zijn vrienden in een ander slaapvertrek?

     

    11-10-2018, 06:16 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    10-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zevenendertig: Anja (1)


     

    Maar het leven in hem is duidelijk aan het vertragen; hij voelt het als hij zijn dag begint met lange stiltes, lome, blanke momenten waarin hij wordt opgenomen en achtergelaten. Het ene lichtpunt van de laatste dagen is zijn ontmoeting met Ray en John en ervoor met André geweest. En nu, naast hem het Oedipus/Akhnaton-boek, dat wacht om gelezen te worden. Als hij dan buiten komt en door de tuin wandelt, de vrieslucht in rug en leden; als hij met de fiets naar het dorp rijdt om wat boodschappen te doen, is hij in gedachten ver weg, is hij niets meer dan een holte van herinnering. Thuis terug zorgt hij voor zijn sober middageten om daarna te gaan neerliggen, lijk een patiënt van Jung – of is het Freud? - luisterend naar de zucht van de wind om het huis, en als troostend woord, de halve geluiden van de vlammen in de haard.


    Komen, ongevraagd en ongewenst de herinneringen op hem af. Hij wil die wegduwen, maar ze dringen aan. Hij denkt aan de eerste zin van Ernst Jünger’s ‘Auf den Marmorklippen’ en wat die schrijft over de dingen die voorbij zijn. Hij denkt aan Cervantes, die moe, oud en ziek werkt aan het tweede deel van zijn Don Quijote om daarna in armoede te sterven; hij denkt aan wat zijn dochters vertelden over hem toen hij hen had uitgenodigd en hij voorbij de keuken kwam en hoorde hoe ze spraken over hem, dat hij een vrouw nodig had en, hoorde hij de jongste, Cathy, zeggen dat ze wist dat hij haar eens had verteld dat hij iemand had ontmoet in een berghut in de Valais en dat het hem speet haar adres niet te hebben gevraagd toen ze uit elkaar zijn gegaan.


    Wat ze toen vertelde, hij wist het o, nog zo goed. Het gebeurde in het jaar na haar sterven. Hij was met de kinderen en kleinkinderen in Grimentz op de plaats waar zij gelukkig was geweest, een plaats, zegde ze, waar ze sterven wou. En op enkele dagen na, was haar wens bijna uitgekomen. Ze verbleven er in een door de zon donker gebrande chalet, un chalet brûlé par le soleil, geplant en gegroeid tussen sparren en lorken, met enkele berken ook en een pracht van een lijsterbes die glansde van de vruchten. Een eiland van rust in het grote licht van de bergen en in de nacht de ruisende stilte van de bergstroom in de diepte. Een chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei scheen binnen te schuiven. En het was daar ook, in die eerste maand augustus zonder haar, dat zijn leven een andere aanvulling kreeg. Het was daar dat, na het tekenen dat hij verleerd scheen, het zaad van zijn verlangen te schrijven, zou vallen in goede aarde en de vruchten leveren zou, ‘deels dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig’*; dat hij herrezen uit de as, is opgestaan in een totaal nieuwe wereld, gevoed door haar dood, en de echo van haar nog klevend aan de vertrouwde dingen. En nimmer heeft hij een kamer gehad of zal hij er ooit een bezitten waar hij zich zo heeft gevoeld, totaal in harmonie met de houten wanden, bekleed met foto’s en tekeningen, met de vele boeken op hun rek en met de haard die wachtte om te worden aangestoken. Hij voelde een ziel in die kamer die de eigenaars la chambre des preux hadden genoemd, zo iets als de kamer van de dapperen, De kamer ook met een afwezige aanwezigheid, die zij achterliet in hem.


    De kinderen betrokken op het verdiep de vele kamers, hij wist zelfs niet wie waar sliep maar de plaats in de verlenging van de woonkamer die hij voor zich gehouden had, louterde zijn alleen-zijn, en hij voelde in zich een diffuus geluk telkens hij neerzat aan de door de tijd gepolijste schrijftafel die, ingelegd in het bovenblad, de initialen C.H.E.E. droeg en het jaartal 1699.


    En het was aan die tafel, waarin de houtworm aan het graven was en waarover de geest nog hing van de vele geslachten die er zich over gebogen hadden, dat na zijn ontmoeting met Anja en de beroering die ze in hem had teweeggebracht, zijn eerste zinnen geschreven werden, een schrijven dat eens terug thuis, doorlopen zou tot het einde van het jaar om dan stil te vallen, alsof hij leeg geschreven was.


    Het is in die chambre des preux, met het veldbed tegen de noordwand dat hij zijn nachten doorbracht en waar hij kennis maakte met het werk van Titus Burckhardt, een schrijver die voor hem een revelatie betekende. En, wat meer was, hij begreep nu ook wat er afgebeeld stond op de gietijzeren plaat achter in de haard: de twee kolonnes van de Tempel van Solomon met de zon er tussenin.


    Nimmer zou hij vergeten hoe gelukkig hij toen was als hij, in afwezigheid van de familie die naar het dorp was om boodschappen te doen, neerzat in de zon om te schrijven aan de oneffen leien tafel op het terras. Was er ooit groter geluk geweest en groter weemoed?


    En nimmer ook zou hij Anja vergeten die hij ontmoette in een berghut, de dag dat hij er was met twee vrienden uit de Valais, Robert Panchard, de gids, en Gustave Cotter, de man van de wijngaard. Zelfs nu, na al die jaren die er overheen zijn gegaan is zij nog steeds in zijn gedachten; ziet hij haar nog steeds staan aan haar wagen - ze waren samen teruggekeerd uit de berghut - en toen ze wegreed van hem, plots stopte, om weer uit te stappen en naar hem toe te komen en hem gebood bijna, dat hij haar nooit vergeten mocht, dat hij moest blijven denken aan haar en dat hij weten moest dat er altijd iemand zou blijven denken aan hem.


    Hoewel alles toen te herleiden was tot een ontmoeting, bleef de impact ervan regelmatig opduiken in zijn gedachten met nog haar ongewone tederheid naar hem. Zijn dagboek van die maand augustus moet zeker de echo dragen van hun lange afdaling over de gletsjer naar Zinal toe en ook, hij had hun ontmoeting destijds uitgeschreven in een korte novelle, die hij echter niet bemerkt had toen hij laatst, zijn laden leeggemaakt had, bij het verbanden van de inhoud ervan.


    * Evangelie van Marcus: 4, 8


    10-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    09-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag zesendertig: Geestelijk testament.


    *


    Vooraf, en geen deel uitmakend van Dag zes en dertig: deze morgen, vóór het inloggen van mijn woorden, bij het openschuiven van de gordijnen, in het zuiden, helder getekend het (winter-)sterrenbeeld van Orion met onderaan, meer naar het oosten toe, Sirius in de verlenging van de gordel van Orion. Het ontroerde me omdat ik dit beeld elk jaar in mijn blogs moet vermeld hebben en ik het ook ditmaal niet vergeten wil als het sterrenbeeld waarmede ik het meest vertrouwd ben, als de handtekening van de voor mij zichtbare Kosmos. 

    Of het een goed gesternte is weet ik niet, maar het is aldus dat ik het zie, het is een inleiding tot mijn geestelijk testament.


     

    *

     

    (Dag zesendertig)


    Er gingen dagen voorbij. Een geestelijke moeheid hing over hem. Zijn manuscript was stil gevallen, waarom wist hij niet, maar zijn ijver was weg, hij zag niet goed hoe het verder moest. Tal van dagelijkse, wereldse zaken kwamen en verdwenen, het optekenen niet waard. Intense, zoals het samenzijn met kinderen en kleinkinderen gingen dieper, maar niets ervan drong door tot zijn boek. De Ugo die schreef, scheen afwezig in hem.


    Niet helemaal echter want tussendoor, en dat was zijn enige verdienste, werkte hij voor de kleinkinderen aan een verhaal – een idee van vroeger - over een meisje van tien dat, op vakantie bij haar grootouders, nacht na nacht droomde van een geheimzinnige koffer op zolder, de reiskoffer van haar overgrootvader, Egyptoloog. Elke dag stuurde Ugo hen een e-mail van een 300-tal woorden en dit liep nu al vele dagen, een lang verhaal waarvoor hij nu een passend slot zocht. Hij had er wel een maar het was gekopieerd op de lamp van Aladin en de geest erin, en hij was er niet gelukkig mee. De kleinkinderen zouden het nu wel aanvaarden maar eens zouden ze  begrijpen dat het afgekeken was. Maar het hield hem bezig, hij had er aan te denken om te weten hoe het verder moest, en hij vergat zijn boek. 


    Er was ook het nieuws van elke dag, het raakte hem soms, vooral als het was wat hij interpreteerde als het oprukken van de Islam in Europa; soms raakte het hem niet. Er waren ook de boeken die uitgestald op de tafel lagen of in de zetel of op zijn nachttafel, vooral dan: ‘Oedipus und Akhnaton’, het boek van Ray, waar hij nog niet aan begonnen was, niet aan begonnen alsof het hem afschrikte; er was 'Ulysses' van Joyce waar hij voortdurend in verdwaalde, zo in woord als in verhaal; er was Vassili Grossman’s ‘Vie et Destin’, een boek dat hij, na een lange telefoon met John, uit zijn rek had gehaald en nu naast ‘The waste Land’ op zijn tafel lag.


    Hij las wel de recensies van de, te talrijke nieuwe boeken en schreef hij niet, hij wandelde toch in een wereld van gedachten, in een landschap vol woorden in de bot, klaar om open te springen, klaar om in bloei te komen en zaad te vormen en andere, schuchtere, gegroeid uit twijfel-zaadjes die meer dan hun best deden om te schieten. Maar de schrijver van het boek  in hem bleef weg en elke schets ervan bleef onaangeroerd.


    Dan gebeurde het dat hij met vrienden en kennissen in Parijs was, op de Place de Trocadéro, hij las er van Valéry, hoog op de muren ervan, in gouden letters geschreven:


    ‘Dans ces murs voués aux merveilles, j’accueille et garde les ouvrages de la main prodigieuse de l’artiste, égale et rivale de la pensée. L’une n’est rien sans l’autre’.


    Dit had hij overgenomen in de marges van een ‘Le Monde’ en zorgeloos uitgescheurd, denkend aan het boek dat wachtte. Maar hij kende, doelloos als hij zich voelde, niet het grote wonder van het omzetten van gedachten, zoals Valéry het zegt, tot tekens in een boek dat uitgedragen wordt, dat gelezen wordt  en geklasseerd in rijen, zoals de rijen boeken die hem ooit overvielen in de bibliotheek van Mafra, waar hij lang geleden een gedicht over schreef en, nu hij Portugal denkt, de slagzin in graffiti geschreven op de witte muren van de Universiteit van Coimbra: ‘A universidade so illuminara o povo, no dia em que lhe puserem fogo’, dat een student voor hem vertaalde als: ‘de universiteit zal maar verlichten de dag dat ze in vuur zal staan’. En deze zin van Antero de Quental ook, was voor hem een gedicht.


    De dagen die zinnen zijn, die beelden zijn, om te zetten in conventionele tekens, nu bewaard op stukjes papier of bewaard in gedachten voor later, wanneer weet hij nog niet, maar het komt wel, want denkt hij, hoewel ik er niet aan werk, het boek is en blijft in wording, diep in mij.


    Hij weet trouwens genoeg dat hij niet voortdurend bewust is van wat hij zo graag noemt, het deeltje van het ‘absolute Andere’ in hem. Dat hij niet voortdurend ingesteld is om erin binnen te dringen; dat dit ingesteld zijn een proces is waarbij heel wat zaken aan bod komen, en vooral, en dit leerde hij bij Ouspensky, dat hij blijvend moet trachten zichzelf ‘bewust’ te betrekken bij al wat hij doet of zegt; dat hij zichzelf observeren moet opdat hij weten zou dat hij het is die spreekt, die handelt en daarenboven, dat hij voelen moet dat die ‘hij’ die hij is, geïntegreerd is in het omringende.


    En dit is een hele opdracht. En als hij schrijft over wat hij schrijft dan is het omdat het vooral de momenten van zijn verbonden-zijn met het omringende,  met het kosmische die hem doen schrijven. Andere momenten, zoals deze van nu laat hij voor wat ze zijn. Maar hij beseft, het zit hem in het bloed, hij heeft nood aan boeken, heeft nood aan hun veelzeggende stilte die is van het leven, van het woord binnenin.


    In feite, denkt hij, is al wat ik schrijf mijn geestelijk testament, veel verder hoef ik niet te gaan.


    09-10-2018, 06:35 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    08-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag vijfendertig: Het Droomhuis (2)


     

    Toen hij weg reed, toen hij in het open land, het land van zijn hart en zijn dromen was, voelde hij een lichtheid in hem: de kraaien op de lege velden die opvlogen, de afgedreven meeuwen, opgejaagd door de winden die van over verre zeeën kwamen, de bijna naakte bomen duidelijk getekend tegen het grijze van de luchten, tekenen van het grote verwachten van wat gebeuren ging.

     

    Hij reed over de spoorweg, de dreef in, waar hij als kind met moeder was, de dreef van de bliksem uit zijn jeugd. Het hek van de afsluiting omheen het landgoed stond open en tussen de twee wakende leeuwtjes reed hij, onder de torenpoort de binnenplaats op. Hij stond stil naast een andere wagen, een witte Citroën.

     

    Dit was het dus, het ogenblik dat hij solemneel wou houden: de schuur die hem aankeek, het ovenhuis, de stallingen, de bomen er over gebogen, een levend geheel dat sprak van eeuwen ouderdom, ongerept terug: een schilderij die hij in zich opnam om nooit meer los te laten. Hij voelde de verwelkoming ervan als hij naar de deur van de woning ging, de deur die zich opende, Ray die voor hem stond, glimlachend: ‘Kom binnen mijn vriend’, zegde hij en schudde hem de hand. ‘Kom binnen in mijn woning van de vrede, mijn woning van de geest, wees welgekomen.’ 


    Ugo trad binnen in een kleine hall met in de hoek een grote tuil witte rozen in een donkere vaas. Hij legde zijn overjas af die door Raoul werd aangenomen en stapte de woonkamer binnen die was zoals hij ze altijd had gedroomd en willen dromen, de wijde open haard, de zware, donkere balken in het plafond en de oude schilderijen aan de muren, met boeken op een rek naast een zware eiken kast en een sobere zithoek vóór de open haard. Een man op de sofa stond op, een man met een volle verzorgde witte baard en kwam op hem toe. Ugo herkende hem onmiddellijk. ‘John, John S., man, na al die jaren, wat een geluk je hier terug te zien.’

    .

    Ze omhelsden elkaar. John’s baard zacht tegen zijn wang. ‘Ugo’, zegde hij, ‘hoe ik je hier ontmoeten mag? Wel je weet het, Ray is een jeugdvriend van mij, maar hoe de wereld draait voor vrienden, weten we niet, maar het is heel bijzonder. Het is Ray geweest die me vertelde dat hij, een tijd geleden, iemand had ontmoet in heel bijzondere omstandigheden; maar ik heb je dit al verteld aan de telefoon, en dus nu heb ik me gehaast om hier te zijn om je te omhelzen.’


    ‘John, mon almi, wat een dag en wat een plaats deze woning, om elkaar terug te vinden, ik ben zonder woorden. Dit is geen toeval meer dit is wat ik altijd heb gezegd over toeval, dit is een rendez-vous georganiseerd door een ander Universum of wat ook dat het onze in het oog houdt.’


    Zegde Ray tot John: ’herken je the man with the esoteric thought?’


    ‘Zo ken ik hem inderdaad, hij is in niets veranderd, wat grijzer, wat witter eigenlijk, maar altijd hetzelfde type man. Wat ik me vooral herinner is zijn antwoord op een brief van mij, waarin ik hem vroeg naar de reden van ons bestaan, en zijn antwoord kwam onder de vorm van een gedicht, een verwerking van een zin uit een gedicht van Poesjkin die ik onthouden heb: zing zwaluw, zing, zing mijn hart tot rust’.


    ‘Exact, Ik meen me die zin nog te herinneren in het Russisch,’ antwoordde Ugo, ‘merkwaardig dat je die hebt onthouden, hij betekent ook het einde van een tijdperk want er zijn geen zwaluwen meer die zich verzamelen op het einde van de zomer, op de elektriciteitsdraden langs de weg.’


    ‘Neen, er zijn er geen meer, toch niet zoals vroeger, trouwens het geluid in de wereld overstijgt de dag van vandaag hun gefezel in de valavond.’ vond John.


    Ze gingen zitten aan de tafel, Ugo met het venster voor zich dat uitgaf op een deel van het park dat meer een bos was dan een park.

    ‘Ik heb’ zegde Raoul, ‘ik heb hier dus, en daarvoor zijn we verenigd en verinnigd, ook een laatste, eenzame zwaluw die ons hart, ik hoop het, tot rust zal brengen. En ik dacht deze morgen, man, vergeet het niet, je leeft je dagen die als de velden zijn, je staat op, je gaat slapen, je stelt gewone handelingen die geen sporen nalaten, en de dagen volgen zich op, schuiven weg, maand na maand en wat blijft er van over, enkel de grote momenten. Ik hoop dat deze fles een groot moment wordt, niet zo zeer omwille van de fles, maar wel omwille van onze ontmoeting, omwille van het feit dat wij het zijn die deze gaan drinken. Wie opent de fles? Ik ben te ontroerd, hoe gek dit ook moge zijn, doe jij het John?’ 


    Hij toonde de fles die klaar stond op de tafel, het etiket was bijna volledig weggesleten, enkel nog leesbaar waren het jaartal 1966 – het was dus 1966 en niet 1956 - en de naam Sauternes, maar de wijn zag puur, de kleur, deze van tussen een sinaasappel en een bananenschil. En het was John die - schijnbaar voor de gelegenheid - zijn eigen kurkentrekker had mee gebracht en met grote zorg en met een onverwacht succes, de fles ontstopte.

    Een plechtig moment en even plechtig het proeven. Het was Ugo, die proeven mocht. De wijn had wel niet meer het volle parfum van de Sauternes, maar de geur, licht nijpend in de neus was er nog. John schonk in en Ugo degusteerde zoals een kenner – al was hij er geen – het zou gedaan hebben. ‘Schitterend, schitterend, perfect voor zijn ouderdom, de kleur is er, de smaak is er, hij heeft zijn karakter behouden, schenk in John, laat ons genieten van de leeftijd.’


    John schonk het glas, een drop meer dan halfvol en ze proefden, rechtstaande, het glas geheven naar het licht van de middag. ‘Die wijn is COS’ zegde John na geproefd te hebben. ‘En COS staat voor excellent wat Color, Odor en Sabor aangaat, kleur, geur en smaak. Het woord dat de pastoors gebruikten om de wijn van de gastheer, een collega, te eren. ‘En’, zegde hij ‘ik denk aan een passage in een boek van Houellebecq waar in een restaurant, een Anthony komt aangelopen zwaaiend met ‘une bouteille d’armagnac Castarède 1905, longue en bouche avec une dernière sensation de vieux cuire’, ik zou dit ook van deze fles kunnen zeggen, dat in de nasmaak de ouderdom herkenbaar is’.


    Wat de anderen beaamden. Ugo had er ook nog kunnen aan toevoegen dat hij bij een Georges Van Damme, in Eeklo, op het einde van een grote maaltijd, de gastheer, een vriend, een cognac van 1885 had geopend die ze gedronken hadden, gelukzalig gezeten voor de open haard; een dronk die was als fluweel in de mond, maar hij zegde het niet. Hij voelde zich goed, oneindig goed, de kamer omhelsde hem, de wijn drong licht door tot zijn geest en hij wist dat dit een moment was, dat Raymet zijn fles duidelijk onderlijnd had, een moment in het leven dat boven vele momenten uitstak.


    ‘Weet je, zegde Ray na nog eens genipt te hebben, ’die wijn heeft nog de smaak van de druif die op de wijnstok was overgebleven. Proef je die niet, de geur van de druif licht beneveld na de eerste vorst?’


    Ze proefden samen en keken naar elkaar: ‘Inderdaad’ zegde John, ‘inderdaad ik smaak de half bevroren druif erin, ook een beetje van een appel die overgebleven is op de boom’.


    Hoeveel dergelijke momenten zijn er in een leven, dacht Ugo en hij wou dit duidelijk maken, maar Ray: ‘Zijn we nu de drie musketiers, nu we samen deze wijn gedronken hebben, zijn we nu ingewijd als vrienden door deze fles van 1966? 


    Ze waren het, vond Ugo. John was zijn gezel geweest van vele tochten in de bergen, telkens vertrekkende van uit Saint-Luc: ‘Weet je John wat ik me, nu vooral, herinner van onze tochten naar de Tounod en de Bella Tola, het zijn de kleine momenten van de picknick, ik zie je nog altijd zitten op een stuk rots, voorzichtig een blikje sardines openend. Vreemd dat ik me meer die momenten herinner dan de brief waarover je het had’.


    ‘juist, in de bergen nam ik altijd sardines mee, maar dat jij je dit detail nog herinnert, verbaast me’.


    Het leven is verbazing. Stel je voor dat ik Ray niet had ontmoet; stel je voor dat ik jou niet had ontmoet toen we als jonge veulens van niets vervaard, de bergen beklommen in de zomer. Ik zeg niet dat dit voorbije bepalend is geweest voor de gang van ons leven, maar dan toch bepalend voor ons samenzijn hier vandaag, op dit sprookjesachtig domein.’


    Sprookjesachtig? Vroeg Ray.


    ‘Ja, voor mij is dit landgoed dat nu van jou is, sprookjesachtig’.

    ‘Merkwaardig, dit is ook wat mijn dochter er over zegt. Telkens ze hier langs komt heeft ze het woord sprookje in de mond, Ze heeft het dan over de torenpoort met het venster en ‘Soeur Ann ne vois-tu rien venir?’


    Het geluid van de vlammen, de stilte van de lege fles met de even lege glazen, de tijd, ce grand sculpteur van Marguerite Yourcenar, of de aarde in haar baan omheen de zon: zij drieën zaten daar, omheen de tafel, vertellend over de kleine en grote dingen van het leven. Ray die voorstelde iets te gaan eten in een klein maar excellent restaurant in de buurt, waar hij hen heen voerde; een conversatie die doorliep en zich centreerde op het einde, op hun herinneringen uit de Valais, want ook Ray kende de Valais - over Akhnaton en Oedipus werd met geen woord gerept - tot ze uit elkaar zijn gegaan, John naar zijn dorp dicht bij Tienen, Ray in zijn sprookjeshuis en hij, Ugo gedoken in zijn geschriften met nog steeds de smaak van de laatste drop Sauternes in de hoek van zijn mond, wakker blijvend tot het laatste woord dat hij te schrijven had..


    Het was een grote dag geweest, een wondere heldere dag die zich niet zo vlug zal sluiten. Hij moest eens de brief, of was het een gedicht, opzoeken die hij aan John had gestuurd, jaren geleden, in de tijd dat er nog brieven geschreven werden. Of, dacht hij, na al wat ik al geschreven heb over het leven en de zin ervan, samenbrengen en onder vorm van een nieuwe brief sturen of mailen aan John en Ray.


    08-10-2018, 06:52 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    07-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Dag vierendertig: Het droomhuis (1)



    Maar het schrijven is niet het tekenen, hij weet het maar al te goed. De lijnen die hij trekt, vooral dan als hij werkt met Oost-Indische inkt, de vlakken die hij opvult, blijven getrokken en opgevuld, hij kan er niets meer aan wijzigen. Maar de teksten die hij schrijft blijven zoeken naar hun gewenste vorm. Hij ondervindt dit keer op keer, wat hij  gisteren achterliet was de zoveelste versie van wat reeds een tijd geleden geschreven stond. Zal hij er later nog iets aan wijzigen, zal hij het behouden, was het geen al te sprekend ophemelen van zichzelf, een verheffing van zijn ego tot een Hokusaï? In elk geval het had hem heel wat moeite gekost, heel wat herlezen en herschrijven, uitmakend of het stond zoals het er staan moest. 


    Maar hij moest nu verder, dringend verder. In het midden van zijn geschrijf was er telefoon geweest. Hij dacht, er is iets met de kinderen, maar het was Ray, die hem vroeg hoe hij het stelde, en, hij stelde het heel goed: ‘Ik voelde me eenzaam’, zegde Ray, ‘Jane, mijn echtgenote, is met haar club in Bourgondië en komt pas volgende week terug. Maar, ik heb een vondst gedaan, ik heb in de kelder, verdoken onder andere wijnen, een fles Sauternes ontdekt, een Sauternes van 1956, en ik nodig je uit om me morgen bij te staan om die vijftigjarige plechtig te openen en te proeven of de wijn nog waard is Sauternes genoemd te worden. Ook John S., je gezel in de bergen naar ik hoorde, zal er zijn. Morgen om half elf, past je dit?’


    Hij was verrast geweest door de oproep, maar dankbaar tezelfdertijd en zonder aarzelen geantwoord dat hij er zou zijn:  ‘een Sauternes van 1956, weiger je zo maar niet.’ Hij wou nog vragen of het een Chateau Yquem was, maar Ray was hem te vlug af. ‘Heel goed’, had hij gezegd, ‘ik verwacht je morgen’.


    Ugo dacht aan het boek van Ray dat nog altijd onaangeroerd naast hem op de tafel lag. Hijj had nu niet meer de tijd het te lezen, hoogstens kon hij het eens doorbladeren om het essentiële er uit te halen. Hij had wel een idee wie die Akhnaton was die als farao het lef had gehad het meer-godendom op te geven en te vervangen door één God, Aton. Was het een idee waarvan hij de promotor was, en was hij dus een voorloper van Mozes of, was het de idee van Mozes die hij overgenomen had? Dit waren vragen die Sigmund Freud zich had gesteld en die hij zich stelde nu. Vragen die hem zouden kunnen gesteld worden.


    En dan, wat had Akhnaton te maken of wat had hij gemeen met de Oedipus van Sophocles, waarvan de geschiedenis voldoende gekend was: Oedipus die gehuwd was met Jocaste, de weduwe van Laios, zijn moeder dus, en geen van beide die het wist. Alleen de blinde Tiresias wist het. En Ugo vermoedde onmiddellijk waar het boek: als ‘Mythos und Geschichte’ over handelde: over de geschiedenis van Oedipus die misschien wel gelijklopend was met deze van Akhnaton.


    Hij lag al in bed toen hij dacht aan een nummer van de National Geographic Magazine. Hij was opgestaan, en vond het eindelijk op een plaats waar hij niet dacht het gelegd te hebben. In dit nummer vond hij, gebaseerd op de DNA van diverse mummies uit een zelfde familie, waarvan de Egyptologen de naam kenden, dat Akhnaton getrouwd was met zijn eigen zuster; dat ze dus beiden zoon en dochter waren van Ahmenhotep III en Teje, Laios en Jocaste.


    Maar, dacht Ugo, op basis van de DNA gegevens kon gesteld worden dat de vrouw van Akhnaton, even goed de moeder dan de zuster van Akhnaton kon geweest zijn. En dat zoals Oedipus, getrouwd was met Jocaste, zijn moeder. Dit ook Akhnaton was overkomen. Wat wellicht de schrijver, Velikovsky, trachtte te bewijzen, op basis, niet van de DNA, maar steunend op andere gegevens.


    Tot diep in de nacht was hij er mee bezig geweest, maar hij was gerust gesteld, hij wist wat hij te vertellen had over het boek en hij voelde zich  hoewel verkild, gelukkig zelfs, toen hij terug onder de lakens kroop.


    En nu was er de morgen. Hij had het gevoel op te staan alsof het een feestdag was die hem wachtte, niet zo zeer om de wijn of Ray of John, maar om de kennismaking met de droomwoning waar hij zijn ganse leven had naar uit gekeken. Dit was niet zo maar een gewoon gebeuren, dit was ‘het’ gebeuren in zijn dagen hier. Hij dacht – overdreef hij? – dit is de uitnodiging van het huis, gerestaureerd nu, het huis dat altijd zijn wens heeft gekend, hierop heeft gereageerd en alles heeft geregeld: zijn ontmoeting met Ray in het bos, zelfs de vondst van Ray van het dagblad in de trein, opdat hij vandaag, eindelijk, het landgoed, als een genodigde door het huis zelf, betreden zou. Ooit, dacht hij, ga ik hem dit aspect eens vertellen, met al wat er is aan voorafgegaan, het is een gedachte die waard is ernstig genomen te worden.


    Eigenlijk was het niet de eerste maal, hij was er al eens geweest met zijn jongste broer, Georges, toen het, totaal verlaten in handen was van de tijd. Het was op een zondagnamiddag dat ze de dreef waren ingewandeld die naar het landgoed leidde waarvan de bewoners overleden waren en dat nu gemakkelijk kon betreden worden. Ze waren voorbij het hek gegaan, over de uitgedroogde slotgracht, onder de torenpoort met het jaartal 1657 in een schildje bovenaan, en doorgedrongen tot op de binnenplaats. Alles was bijna ruïne geworden, de stallingen met openingen in het dak, de schuur met de poort op een kier en van de woning waar ze binnenkeken doorheen een stukgeslagen raam, met de deur open op een lege hall met de trap naar boven en in de woonkamer, een gammele kast, enkele stoelen nog, een sofa waar de vering doorstak en op de tafel, lege flessen en pakken dagbladen. En dan nog, over dit alles, een muffe, tergend vochtige geur die hen elk verlangen ontnam verder te kijken of de trap op te gaan naar de kamers boven.


    Het was een ontgoocheling geweest, hun droomhuis herleid tot een huis totaal in verval alsof het eeuwen had leeggestaan, alsof er nimmer een levend wezen had gewoond en er nimmer een haard had gebrand. En nu, dacht hij, zal het gebeuren: to-day is the day, zoals de man uitriep die maar eens om de zes maand de liefde bedrijven mocht.  


    Hij kleedde zich aan met blazer en jeans, zonder das, maar met een strikje, want de fles Sauternes van 1956 en een droom van een landgoed verdienden dit.


    Hij had nog enkele exemplaren van een kleine bundel van een twaalftal gedichten, geschreven de twee laatste dagen in het leven van zijn broer Daniël, een ‘in memoriam’, en nam er een mee, het was weinig, maar hij dacht dat het een gepast teken van vriendschap was.


    07-10-2018, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    06-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag 33: 'A lifetime burning in every moment'.


     

     

    Hij had André vergezeld tot aan zijn wagen. ‘Weet je, Ugo’, had hij gezegd, ‘jij bent je leven begonnen in het licht, met een opening naar iets groots, iets dat alles oversteeg, jij had de ruimte die je scheidde van je God. Ik, met alle respect voor mijn ouders, ben begonnen met een zwart gat, de donkere holte van het niets. Ik heb zelf deze holte moeten opvullen met wat ik las en hoorde en zag en de conclusies die ik trok, en ik hoor nu dat ik in feite sta waar jij nu staat als een, zoals je me noemt, gelovige ongelovige. Het is essentieel voor mij te weten dat er Iets is dat jij een naam geeft, ik niet.’


    Hij haalde de sleutels uit zijn zak en opende van op afstand de deur van zijn wagen: ‘Ook dit is het Iets’ zegde hij, ‘het is het teken van de grootheid van de orde van dit Iets. Weet dat het grote momenten waren hier bij jou.’


    Hij reed weg. Ugo dacht aan de vele kinderen die nu, ongedoopt, ongekerstend, het leven in gaan.

     

    *

     

    De avond, de nacht, het wakker liggen. Hij neemt de dichtbundel van T.S.Eliot die hij meegenomen had toen hij slapen ging. Hij leest:


    Not the intense moment

    isolated with no before and no after, 

    but a lifetime burning in every moment…


    En in de morgen, vóór het eerste licht, hij schrijven ging, waarom precies vandaag, hij het niet wist:


    Elk ogenblik van zijn dagen en nachten zijn de bergen van de Valais aanwezig om de hoek. Joyce wist maar al te goed hoe sterk herinneringen kunnen zijn; ook Eliot, de grote poëet, vertelt het ons, o, zo duidelijk: ‘a lifetime burning in every moment’. Zelfs tijdens zijn gesprek met André, dacht hij eraan bij momenten, zelfs, een paar dagen ervoor, toen hij hoorde dat ook Ray de Valais kende, dacht hij er aan. Als hij rondloopt in het huis, als hij door de velden wandelt, zijn de bergen, is zijn verblijf er, nooit ver af en mengen de beelden van het verleden zich met het heden. Vooral sedert hij begonnen is met dit verhaal dat hij aan het los wrikken is zijn ze er: de bergen in augustus die zich ankerden in hem, die altijd een compensatie van waarde zijn geweest voor het dagelijkse ritme van opstaan, werk, familie en slapengaan - geestelijk een leegte - amper gevuld met wat lectuur, wat televisie en de twintig minuten die hij nodig had om zijn dagboek bij te houden.


    Zo was het dat augustus de maand was van het echte leven. Hij bracht die door met de familie op een zelfde plaats in de Val d’Anniviers, in een klein bergdorpje, Grimentz of soms Zinal, al naar gelang de chalet die hij huren kon. Het was de plaats waar hij opgenomen werd in het immense van de natuur en de eenvoud van de vrienden die hij  er had. Hij liep er de bossen af, de hoogste alpenweiden, hij beklom er de bergen. Hij werd er opgenomen in de grote rust van het zijn, een rust die hij nu terug oproepen kan als hij denkt aan een van de vele plaatsen die hij er kent, zo bijvoorbeeld, gezeten bij een bergmeer, met de bergtoppen wit weerspiegeld in het water, de oevers ervan begroeid met arnica en zilverdistel, avec des campanules et des lys Martagon, de luchten ijl, de wolken schuivend er in en schuivend er over. En hij klein en nietig, alles overschouwend en o, zich zo goed voelend. Het waren dagen die een bres sloegen in de steriliteit van wat hij kende in zijn stad.


    En het was onvermijdelijk - zo dacht hij er achteraf over - dat gebeuren zou wat gebeurde. Een merkwaardig iets, een metamorfose die hij onderging: op een dag bij regen en het dorp gedompeld in de mist, hij aan het tekenen ging in een zeer bijzonder dagboekje, een hand groot, met donkerbruin gerimpeld couvert over een genaaide bundel handgeschept, eerder ruw aanvoelend papier, samen gehouden met een paar koordjes. Een boekje dat hij ooit gekocht had in de bijna witte abdij van Montmajour, dichtbij Arles, herkomstig, zo vertelde men hem in de abdij, uit een Tibetaans klooster. Van het ogenblik dat hij er begon in te tekenen, wist hij waarom hij het jaren voorheen had gekocht en waarom het hem altijd vergezelde.


    Hij begon met kleine aquareltekeningen, zomaar, vlakjes kleur naast elkaar met stukjes plant en stukjes fossielen uit zijn verbeelden. Hij voelde dat er een vlotheid kwam in zijn tekenen,, tot hij op een dag in die maand inzag dat het anders kon en de drang van het creatieve in hem een meer duidelijke vorm kreeg. Hij wist zich eigenwijs in die dagen, hij wist zich tot grote dingen in staat en deze geladenheid, deze niet te stelpen drang nam hij mee in zijn dagen, eens hij terug in zijn huiselijke en professionele omgeving was. Van dan af, en dit duurde jaren, zou de dagelijkse realiteit doorbroken worden door zijn tekenen.


    Hoe hij er uiteindelijk toe gekomen is om met sobere middelen, op grote witte bladen Schoellerpapier, met potloden van verschillende hardheid, het wondere leven van de natuur te benaderen, weet hij niet meer, het was een proces van lange adem. Alles was evolutie, was geestelijke visie, het kwam erop neer dat hij betrachtte, de groei van mossen op rotsen en stenen, de fascinerende nervenstructuur van rottende bladeren, de stilte van het bevruchten in meeldraden en stampers, weer te geven en aldus de verborgen energie erin, tot in de fossielen ervan, te suggereren.


    Maar hoe eenvoudig van vorm, de elementen optraden in de tekening, en hoe geheimzinnig ook de opbouw ervan was, hij zou er niet in slagen, iets van wat zijn bedoeling was, over te brengen in zijn vlakken en potloodlijnen; wellicht was het ook zo dat hij trachtte te tekenen wat niet te tekenen was. Als ongeschoolde en als oningewijde kon hij zich enkel het tekenen indenken als het op papier brengen van het onvatbare, het enige dat de moeite loonde en dit betrachten hield hem uren weg uit de wereld, met enkel de muziek, Bach, Ravel, Mahler, en deze van zovele andere componisten, als zuurstof in de ruimte over hem.


    Niemand ook zal enig vermoeden hebben gehad van de innerlijke vreugde die hij kende, de impuls van zijn hand te volgen en te zien hoe op het blad, geleidelijk aan, de sluimer van de levensenergie in lijnen en tekens werd opgebouwd, om dan op het einde vast te stellen, dat zodra voltooid en zijn naam eronder geplaatst, de tekening begon te leven en hem aanstaarde van uit haar eigenheid. 


    Dit was een grote, intens gevulde periode geweest, het leven van de tekenaar die hij dacht te zijn, kleur en warmte gevend aan zijn leven van elke dag, als echtgenoot, als vader, als ambtenaar, ingeschakeld in het financiële en economische leven van de maatschappij. Hij had toen duidelijk drie levens, dit van ambtenaar en huisvader en eens deze dichtgeklapt, stapte hij het grote, dit van het creatief-zijn binnen. En hij wist dat wat hij schiep, iets was dat nog niet bestond, dat eigen gewin was, gedragen door een visie die een vorm was van kunst, geestelijk verfijnd en beantwoordend aan de grote innerlijke rust van de natuur. Pas nu, erover schrijvend, realiseert hij zich hoe ver hij toen al gekomen was met zijn werk, dat hij titels mee gaf als ‘East Coker’, ‘Polytrichum’, ‘In my beginning is my end’. Het was ook de periode van T.S. Eliot geweest en deze van zijn eerste gedichten, door Eliot geïnspireerd.


    Achteraf, omwille van tijdgebrek en het vastgegroeid zijn in zijn ambt, de potentiële mogelijkheden zich niet verder hebben ontwikkeld zodat langzaamaan zijn pogingen, die omwille van hun gedetailleerdheid veel tijd vergden, vervaagden, ook omdat het familiale en het professioneel maatschappelijke een te grote impact kreeg op zijn doen en laten.


    Zoals het altijd gebeurt, de tijd is er over heen gegaan. De tekeningen hangen nu aan de muren of ergens bij de kinderen in een of andere kamer. Enkele heeft hij behouden, opgehangen nu in de kamers van de woning, een woning die, zoals hij nu weet, slecht geïsoleerd is opdat ze hun uitzicht van vroeger lang behouden zouden, sommige zijn beginnen golven onder het glas, van andere de bladen vergeeld of met bruine stippen bestrooid.


    Als hij er nu over nadenkt, weet hij dat hij de inspanning van toen had moeten doorzetten, desnoods ten koste van heel wat andere zaken die minder inspanning vergden, te meer omdat hij een paar dagen geleden bij zijn dochter, Ann, een tekening heeft gezien, gemaakt in Oost-Indische inkt, die ze van de zolder had gehaald en nu had opgehangen in haar woonkamer. Een landschap gezien van uit een luchtballon. Hij was verrast bij het zicht ervan, want hij vond het een grote tekening, die hem des te meer verbaasde omdat hij, hoe kan het, vergeten was ze ooit gemaakt te hebben.


    Deze passage in zijn leven, die ontstond uit de inspiratie die hij vond in de nevels en de regen over een bergdorp in augustus, en al wat er uit voortkwam, was een belangrijke periode in zijn leven geweest.


    Maar de bergen zouden hem nog een ander facet van het leven opbrengen, die eerste maand augustus na haar overlijden, die hij met de kinderen en kleinkinderen doorbracht in een van die oude chalets op Roua, even buiten het centrum van het dorp Grimentz gelegen.


    06-10-2018, 06:13 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    05-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag tweeëndertig: De filosoof-elektrieker. (2)


    Ze hadden samen in de keuken geluncht, kip in zuurzoete saus met rijst, een maal dat Ugo had klaargemaakt. Ze hadden een glas wijn gedronken, maar hun gesprek liep verder, dieper en dieper gravend naar de zin van het bestaan. En Ugo vertelde hem over Dante die leefde op het einde van de dertiende, begin veertiende eeuw en wat hij, de grote poëet, dacht over de reden van ons bestaan als mens. De mens die, volgens Béatrice, de grote liefde van Dante, absoluut nodig was opdat God of, dit ‘Iets’ dat er moet zijn, zich zelf zou zien via de ogen van de mens.


    Ugo zelf had over deze passage in de Divina Commedia, nimmer nagedacht, maar in het vuur van de discussie, André aandachtig luisterend, kwamen de gedachten als losgelaten duiven op hem af. Stel, had hij gezegd, dat de mens er niet geweest ware, welke zin zou het Universum hebben te bestaan?’


    Maar, ging hij verder, het leven is een groot wonder, de structuur van het atoom is bijna onvoorstelbaar, en zeker absoluut niet na te maken door de mens. En, de samenhang van alle deeltjes in het atoom, in de dingen en in alle gebeuren is zo innig, dat er een tijd komen zal dat de mens, niet alleen de uiterlijkheid ervan zal zien maar ook, en tezelfdertijd, bewust zal zijn van de innerlijkheid ervan: zijnde het mechanisme ervan. En dan kom je heel dicht bij de God van Dante,  de God die zich zelf wou zien via de ogen van de mens. Ik denk dat we goed op weg zijn, maar ook dat er nog heel wat generaties nodig zijn vooraleer we de glimp die we nu al hebben van je Iets, spiritueel zien zullen. Dit zal dan wel voor enkele uitverkorenen zijn, zoals we nu bezig zijn is het eerder het tegengestelde dat ik zie gebeuren, wist André.


    Tot een lange tijd erna, hebben ze hun gedachten laten gaan, telkens terugkerend op hetzelfde, dat de dood een totaal nieuw beginnen was, een intrede in een ander leven, wellicht niet een reïncarnatie, maar in het enige echte Leven dat ons als mens te wachten staat in een wereld of in een Kosmos binnenin de zichtbare Kosmos.


    En, had André eraan toegevoegd, we moeten eerst ons leven op aarde beëindigen, om tot dat leven ‘binnenin de Kosmos’ te kunnen komen.


    We zijn maar een flard van het Woord dat in den beginne was - maar dit is reeds heel wat - het Woord, of de Geest waaruit alles is ontstaan en naar waar alles keren zal.


    Ik heb begrepen, André, had hij hem bij zijn vertrek gezegd, dat we beiden afgestemd zijn op een identieke golflengte, ik als gedoopte en als vertrouwde met wat de Kerk me heeft bijgebracht en jij, als ongedoopte maar voor mij als een gelovige ongelovige, en dat we, alles op de keper beschouwd, een gelijklopende mening hebben over de dingen en hun binding met het spirituele. Ik vind dat we elkaar in heel wat opzichten hebben aangevuld, en dat het wel heel duidelijk is dat ‘du choc des idées jaillit la lumière’.


    Eindelijk, vond André, eindelijk heb ik iemand ontmoet aan wie ik op een duidelijke wijze heb kunnen zeggen wat ik dacht, iemand die naar mij geluisterd heeft en me gesterkt heeft in mijn overtuiging dat de dood te overwinnen is en overwonnen wordt.


    En aan de deur, na zijn alaam te hebben weggeborgen: Ik ga hier weg in vrede met de wereld en met mezelf. Als je me nodig hebt, Ugo, aarzel niet, bel me. Voor jou laat ik alles vallen, en hiervoor heb ik Kerk noch Bijbel nodig.


    05-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    04-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag eenendertig: De filosoof -elektrieker (1)



    Een gedachte, opgekomen in de vroegte wou hij neerschrijven. Hij heeft zich half aangekleed en is met een deken op de rug naar beneden gegaan. Het vuur in de haard smeulde nog, met wat klein hout sloeg de vlam erin en hij legde er enkele blokken eikenhout voorzichtig boven op. Hij werkte lang, weggedoken in de cirkel licht over hem, woorden selecterend en zinnen bouwend in de gonzende stilte van de kamer, amper noterend het laaien van de vlammen, de warmte ervan in zijn rug en leden en de gedempte geluiden van de wind om het huis. Hij had evenmin notie van de tijd en de wereld was totaal onbestaande, tot hij even ophield en terug kwam in de realiteit van het zijn met een verkrampte rug en bijtende ogen.


    In het grijze licht van de morgen kwamen de dingen tot leven: de tafel, de boeken, de sofa, de wind om het huis die in hevigheid was toegenomen, maar hij voelde zich veilig en goed, hij had zich eens te meer leeg geschreven, zoals het hoort voor een schrijver - voor een Anthony Burgess - hij kon nu gaan koffie zetten en ontbijten. Hij kon zich gaan wassen, scheren en aankleden, om daarna In de namiddag alles te herzien en naar de avond toe, verder te gaan. 


    Dante gleed binnen. Dante die, in een canto van zijn Inferno, even zijn verhaal heeft verlaten om als een goede herder, uit te kijken naar buiten waar alles berijmd is. Hij weet dat het geen tijd is om met zijn kudde het veld in te gaan. Hij zit zonder voer - vindt wellicht niet meer de woorden om te weten welke straf hij nu moet uitdenken – en er is een ogenblik van aarzeling, zoals hij ogenblikken kent. Tot bij Dante de zon opkomt, de rijm verdwijnt, de kudde buiten kan en Dante ook weet, hoe hij verder schrijven moet. En een zaak zal hij met Dante gemeen hebben gehad, ze zijn beiden ingesteld om voortdurend de geest af te tasten, en een resem woorden bij elkaar te brengen die een verhaal vormen.


    Maar vandaag, na de hoge vlucht die hij nam heel vroeg in de morgen ondervindt hij dat, zoals je nimmer weet waar een eerste zin je voeren zal, je evenmin kunt voorzien hoe je dag verlopen zal, want laat in de voormiddag belt André A. aan, een goede kennis en een specialist in elektrische aangelegenheden om, zoals afgesproken – maar het was hem totaal ontgaan – diverse (te) oude schakelaars en stopkontakten te vervangen.


    Zijn komst was echter geen hinder; integendeel, hij kende hem vooral als een filosoof, en terwijl André doende was van kamer tot kamer, hield hij hem gezelschap, kijkend hoe handig en secuur hij tewerk ging. André vertelde hem over zijn zoon, Glenn, en de problemen die hij kende op school waar ergens een ruit gesneuveld was. Echter, welk woord is er gevallen opdat ze plots aan het spreken waren over kosmos en eeuwigheid en over wat er was na de dood? Misschien had Ugo iets gezegd over hoe het is als men ouder wordt, misschien iets over een of andere morgenplaneet, maar, achteraf, als hij die dag in de avondschemering neerzit, realiseert hij zich dat hij zelden ooit met iemand zo lang gesproken heeft over de mens en over God en over de reden van ons bestaan hier op aarde.


    André verraste hem telkens met zijn diepzinnige antwoorden en zijn nieuwe vragen. Hij was geen gedoopte, zegde hij, geen gelovige, hij had nooit de Bijbel in handen gehad; in zijn jeugd nimmer een kerk bezocht, maar hij had nagedacht en hij wist voor zich zelf twee belangrijke zaken: én dat er ‘Iets’ in meer moest zijn, én dat de dood een herbeginnen was, hetzij als gereïncarneerde, hetzij onder een andere vorm in een ander Universum, want meende hij er kunnen tal van universa zijn.


    Hij had een goede vriend op het werk, een gelovige, een moslim die wel een glas wijn drinken durfde, maar die vol was van Allah. Al wat hij deed was overschaduwd door en in opdracht van Allah, die zijn leven en dit van zijn vrouw en kinderen in de handen hield. Zijn ideeën over de Profeet en Allah waren onwankelbaar, het had geen zin er met hem over te spreken en te zeggen wat hij dacht over die Profeet en die God van hem. Maar, zegde hij, ik kende niemand anders om over het eeuwige te spreken. Hij vond dat de wereld verging in het materiële, dat het spirituele verdrongen werd, al wist hij ook, en hierin trad Ugo hem volmondig bij, dat de wetenschap en dat fameuze Iets, je God, had hij gezegd, aan het versmelten waren, dat het ene niet meer kon zonder een gedachte aan het andere.


    04-10-2018, 06:59 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    03-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag dertig: het gedicht en de vrouw


     

    Vanmorgen is hij een cursus-blok A5 formaat gaan halen in dat winkeltje bij de kerk, waar hij begroet wordt door een vriendelijke dame en heeft hij, bij het buitenkomen, de zon gezien lijk een lichtende schijf doorheen het grijze van de wolken. Hij is verder gereden - een plotse ingeving - tot aan de brug over de Schelde, heeft de wagen verlaten en gewandeld langs de oever tot de plaats van de drie abelen waar hij gewoon was te komen, er neer te zitten om te lezen of te schrijven; te beseffen hoe licht en water, hoe vooral de wijde rust van het land, zijn wezenlijke en geestelijke omgeving was. En, toen hij er stond, aarzelend of hij er wel blijven zou, wist hij niet hoe het kwam of waar de overgang was naar een voorval, dat plots opdook uit de diepte van zijn herinneren. Hij wist nog goed wanneer precies het gebeurd was en ook dat hij het verhaal ervan had uitgeschreven in zijn dagboek. Hij dacht, ik wacht hier tot de eerste boot die komt en dan keer ik terug. En de boot kwam. Hij zag de schipper aan het stuur, hij zag de fietsen staan tegen de stuurhut en de vrouw  die over het dek wandelde en keek naar hem. Het water klotsend in de oevers is hij terug gewandeld naar de wagen en, denkend aan die andere dame, is hij naar huis gereden. Laat op de avond heeft hij de bewuste passage opgezocht in zijn rood dagboek. Hij had het misschien beter niet gedaan.


    Hij was uitgenodigd in Grimentz op het huwelijk van de dochter van vrienden, Fernand en Emmy Salamin, op een feest dat eindigde vroeg in de morgen bij het opkomen van de zon. Hij was, bijna zonder overgang, na een lichte maaltijd teruggereisd, eerst met de bus naar Sierre, daarna met de trein naar Genève waar hij aankwam, uren te vroeg voor zijn vliegtuig naar Brussel. In plaats van naar de luchthaven was hij de andere kant uit gegaan naar het meer. Het was zondag, mensen zaten in groepjes neer in het gras onder de bomen. Het water, een grote spiegel kringelend licht en aan de overkant, in een lichte nevel, de bergen in de verte. Hij was gaan neer zitten met een bundel van Odysseas Elytis in de hand. En een ogenblik, verloren in gedachten, opende hij het boekje en las:


    Her soul took on a certain lightness

    From the mountains opposite

    Though the day had been cruel

    And tomorrow was unknown.


    Het was toen dat een jonge vrouw in een lang wit kleed naar hem toekwam en ging zitten op enkele meters afstand. Haar blik was over het meer. Ze weende of ging wenen of had geweend. Ze hield een wit zakdoekje in de hand: Though the day had been cruel, and tomorrow was unknown.


    Hij observeerde haar, onopgemerkt, zijn vingers tussen de bladen van het boek. Voor zich uitstarend borg ze het zakdoekje weg in haar tas en haar gezicht klaarde op: Her soul took on a certain lightness from the mountains opposite.

     

    Later, toen hij in het vliegtuig zat, was haar beeld meegereisd. Had hij het gedroomd bij de regels die hij las, was er helemaal geen wenende vrouw in een lang wit kleed geweest en had hij, half in slaap, Elytis’ woorden omgezet in beelden?


    Neen, hij wist met zekerheid dat ze naast hem was komen zitten. Misschien wachtte ze op een woord van troost van hem, een onbekende man die haar helpen kon met een simpel woord, een woord dat de greep om haar hart verlichten zou?

     

    Maar hij was zwijgend gebleven, uitkijkend naar de zeilboten op het water. Had hij haar moeten toespreken en was dit de weg die hij had kunnen nemen en de zoveelste die hij niet genomen heeft, omdat het niet ‘de’ weg was die opgetekend stond voor hem?


    Hij was blijven zitten in het gras met de treurende vrouw op enkele meters van hem, het boek in de hand, en toen het tijd werd was hij opgestaan en, even maar, een fractie van een ogenblik maar, hadden hun ogen elkaar geraakt en las hij haar bede.

     

    Wat is er van een ontmoeting die kon maar niet was? Gebeurt het nog dat zij, zoals hij nu, terugdenkt aan die namiddag op het gras voor het meer, toen ze weende en er een man dicht bij haar zat, met een boek in de hand: een ogenblik in het leven dat kwam en ging, zoals zovele dingen die gebeuren en pas later op een andere wijze worden ingevuld?


    En nu hij dit overneemt gaat er zelfs niets verloren van wat had kunnen zijn. Misschien, maar dit is Bashevis Singer die zo iets zou schrijven, was er tezelfdertijd op een andere plaats, in een ander land, een zelfde gebeuren waar de man wel is opgestaan om naar de vrouw toe te gaan en naast haar is gaan neerzitten om haar nimmer nog te verlaten.


    Zou Jung dit voorval, het lezen van het gedicht en het gebeuren met die vrouw, bestempelen als een voorbeeld van synchroniciteit?


    03-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    02-10-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dag negenentwintig: Naweeën


     

    Lang had hij wakker gelegen die nacht. De droefheid die plots was opgedoken was er nog als een speer naar hem gericht. Hij kon die zo maar niet wegduwen. Het beeld van zijn dochter die bij hem kwam zitten terwijl hij schreef; het beeld van het kind dat ze toen was dat gezelschap wou, en hij, in-zich-zelf-gekeerd, opgeslorpt door zijn werk en elk vrij ogenblik gebruikend, vooral - en daar lag de reden - voor zijn boeken en zijn dagboek, de ogen gesloten voor wat er omging bij haar, vulden hem met de pijn dat hij niet correct was geweest tegenover haar en, jaren er voor, niet correct tegenover zijn gezin. Hij kende dit schuldgevoel van vroeger. Hij had gehoopt volledig afstand te kunnen nemen door het verbranden van de sporen ervan, maar zo eenvoudig ging dit niet. Het verleden gloeide nog na, zoals het vuur in de haard, en een windje kon het aanwakkeren, kon toeslaan en hem, zoals nu, verweesd achterlaten. Joyce beschrijft deze toestand op een onnavolgbare wijze als hij het heeft over de zonde, the sins - nog altijd Joyce die hem volgde - de daden van vroeger die ons blijven achtervolgen.


    Vandaag, in die enkele, voor haar onschuldige woorden die ze sprak, heeft hij ineens een glimp ontvangen van hoe zijn jongste dochter zich moet gevoeld hebben als ze na het huwelijk van haar zusters alleen was overgebleven met hem. En, hij had er geen oog voor gehad, voortdurend bekommerd als hij was om in feite, onbelangrijke zaken. Want wat hadden alle dagboeken die hij vulde en alle boeken die hij las, wat had dit alles hem opgebracht? Niets, nada.


    Hoe verschillend deze gevoelens waren van wat hij gedacht had, vroeg in de morgen, vóór Cathy had aangebeld. Hij had geluisterd naar een serenade waarin hij, in de violen, Antonin Dvorák meende te herkennen. Hij kon het opzoeken en zou het doen, maar hij had toen gedacht, wie ook het stuk moge geschreven hebben, hij is vertrokken uit het niets, met een pen en een wit blad, hierop is de compositie tot stand gekomen die de tijd heeft getrotseerd en nu, honderd jaar en meer erna, te horen is in de huiskamer van velen. Er had even goed niets kunnen zijn, de naam van Dvorák nooit meer uitgesproken, maar de muziek was er en hij kende de vreugde er naar te luisteren en te denken dat het van Dvorák kwam.


    Hij moet dus, als hij bereiken wil wat moet bereikt worden, elke dag een Dvorák zijn. Elk uur, elk moment van het uur dat hij zal neerzitten om te schrijven, moet hij zich hier op afstellen wil hij, aan Ray en aan John kunnen tonen wie hij is en vooral wat hij vermag: geen zondagsschrijver zijn, maar iemand die elke dag, elk uur bijna, leeft om te schrijven, te verbeelden en te denken. Iemand die iets maakte dat nog niet was en dat er nooit zou gekomen zijn ware hij er niet geweest.


    En als hij het opzocht op de webside van Klara, had hij wel degelijk juist geraden, het was een serenade van Dvorák die hij herkend had. Hij dacht dit is wat ik bereiken wil, herkend worden niet zo zeer door wat ik schrijf maar wel door de wijze waarop ik mijn zinnen vorm en/of hoe ik mijn woorden uitdraag in zinsverband, om aldus aan elke zin mijn merkteken mee te geven. Een gevaarlijke opdracht die hij zich zelf oplegt, met Eliot, met Cervantes, met Antonin Dvorák als voorbeeld. Wel wist hij dat dit hoog gemikt was, dat hij hiermede geen van hen ging evenaren, maar hij hoopte en vertrouwde er op dan toch een poging te doen in deze richting.


    Hij schreef dit neer in zijn dagboek. Hij zou dit morgen vóór de zon opkwam overschrijven op zijn desktop en bij zijn bezoek aan Ray, de al geschreven pagina’s van zijn boek meenemen en, ofwel een deel ervan ofwel de totaliteit, voorlezen met trage stem in het huis waarvan hij in zijn jeugd blijvend gedroomd had.


    02-10-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    02-09-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Melancholie of, is het heimwee?


     

    Het wordt weer een geschrijf naar een eindemaand toe. Niemand ontkomt eraan, de aarde dicteert haar wet en we ondergaan het vluchtend-zijn van de tijd. Het is van een roekeloosheid te denken dat we toch, het einde van de maand zullen halen. Het geldt voor elk van ons maar liefst er niet aan denken, de ogen sluiten en je laten wiegen door het schuiven van de dagen, zo voel je, je er best bij, ook niet verwonderd zijn, ook en zeker niet opstandig, maar je te laten gaan alsof in slaap gewiegd op het ritme van  a lullaby.


    En ondertussen, je schrijft maar, je duikt naakt in het water tussen de torren en de salamanders en komt naar boven bedekt met eendenkroos en de stengels van de waterlelie om je heen.


    Zo is verwondering ons deel, telkenmale opnieuw verkwikkend als een lezer je schrijft dat hij je las, en jij hem lezen kunt wat hij dacht over de woorden van jou. Geest tot geest, gedachten gewikkeld omheen die van jou, lijk de wikke om de tarwestengel, een beeld van vroeger dat je bewaren wilt om mee te nemen. Of, eens te meer de melancholie die je bespringt van de dingen die waren en nu zijn opgelost in de nevels van de tijd.


    Het was daarom niet beter toen, vele dingen zijn beter nu, daar gaat het niet om, maar het was anders. Je had de tijd om te leven, je kon er bij gaan neerzitten of neerliggen, in een tijdloosheid en toekijken hoe de dingen bewogen in een poëtische vergankelijkheid. Vandaag wordt je overvallen door het nieuwe, heb je de tijd niet meer er over na te denken, er is wat is en je hebt het te aanvaarden of te verwerpen.


    Dit is wat ons stoort, dit is wat ons terug voert naar wat van  vroeger was, toen alles de tijd kreeg om door te dringen tot in de poriën van de huid.


    En zoals ik het zie vanmorgen in de media, wil men binnen dringen in onze geplogenheden tot in het hart ervan en staat de sharia op de drempel van onze woning; keren we terug naar de veertiende eeuw waarin anderen nog leven. Het zijn spijkers die nu geslagen worden, als Ik hoor dat er partijen aan het opkomen zijn die de sharia willen invoeren.


    Roei ze uit met huid en haar, laat ze hier geen vaste voet krijgen, geef ze geen morzel grond; ze horen hier niet. Zeg hen klaar en duidelijk dat ze hier niet welkom zijn - wij ook zijn trouwens niet welkom in de streken van waar zij komen - ze zijn onkruid, dus roei ze uit tot in de worteling ervan.


    Het is het absurde, revolutionaire karakter ervan, het alles omver walsende diepgaande karakter ervan, dat ons raakt tot in het merg van ons zijn; dat ons teruggrijpen doet naar wat we denken de sfeer van vroeger geweest te zijn.


    Ik hoorde vanmorgen Julien Libeer in een sonate van Beethoven. Ik dacht toen niet niet aan Beethoven, noch aan de pianist. Ik dacht aan vriend Hubert die op het einde van vorig jaar is heengegaan. Hij was het die me wees op de kwaliteiten als pianist van Libeer. Hij was het die me meenam naar een recital van hem.


    Het is met de herinnering aan hem dat ik beginnen wou vandaag. Zie waar ik uitgekomen ben, nu ik de media heb gevolgd. Nog iets dat onze melancholie of ons heimwee, versterkt: er was geen media vroeger, er was wat was van het dorp en van de straat.


    Begrijpelijk voor mensen op leeftijd, zelfs al hebben we ons aangepast aan het nieuwe, het oude blijft ons achtervolgen. Het verloochenen doen we niet.


    02-09-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    01-09-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.September


     

    September: het woord dat ik schrijf, de klank ervan, ruikt naar de herfst, is het vallen van de bladeren. Even geschrokken ben ik, al had ik het al zien aankomen dat alles aan het vertragen was, ook de woorden in mij die ik dieper zoeken moest, alsof ik ook boom zou zijn, gegroeid in de aarde.


    Ongeveer is het zo, want ik verplaats me weinig nog. Laat ik zeggen: de trap naar beneden en de trap naar boven en eventueel gebracht worden naar de vijver heen en terug; het is maar ginds dat ik wat meer armslag heb en over het gras kan lopen. Ik zeg het maar opdat ik zelf, het weten zou dat ook in mij de herfst zich al een zekere tijd voelen laat, van in de zomer al, van in de lente zelfs.


    Het lichaam van mij is geen gezel meer, het stribbelt tegen. Het is geen soepelheid meer, het is een stram iets geworden, een belager, waar ik naar opkijk met vragende blik, zo in de morgen als in de avond om te weten hoe hij reageren zal.


    Gelukkig dat ik het nog schrijven kan, dat ik me er op deze wijze kan van ontdoen en vrij weg kan wandelen van wat het lichaam me dicteren wil. Ik luister er niet meer naar, ik ga gewoon mijn weg langs de paden die ik kies, in de oorden waar ik zijn wil: in de velden, in de bossen of aan zee hier of in een ver land, niets houdt me nog tegen.


    Ik herken hierin mijn grootheid als mens. Het leven op mijn leeftijd heeft zich verlegd, het ligt verscholen in de geheime plaatsen van de geest en ik voel me er goed bij, het is mijn wandeling en het is mijn verstrooiing, het is mijn versiering van het woord. Het is de laatste toevlucht die me rest en ik houd ze met beide handen vast.


    Met aandrang luister ik naar wat me wordt verteld via de wegen die ik ga. Soms hoor ik wondere dingen, soms is er heel weinig maar zelfs dan is het altijd nog meer dan ik normaliter zou te verwachten hebben, gezien dit en gezien dat. Nu sla ik mijn vleugels uit en kom ik waar ik nog nooit ben geweest, zelfs waar ik nog nooit heb aan gedacht. Ik denk dan aan de reis die mijn vriend Johan heeft gemaakt als hij zijn doek - mijn afbeelding van gisteren - heeft geschilderd. Waar hij is heen gegaan om te ontdekken wat hij zag in zijn verbeelden en de drang er was, en dit ook is onze grootheid, te schilderen wat hij zag.


    Dit zijn telkens hoogtepunten die ons typeren als mens, ook dit schrijven van mij, hoe kort en hoe intens of losweg ook. Het is een buiten ons treden en een terecht komen in een andere wereld, deze van het innerlijke, het esoterische van ons bestaan.


    We voelen er ons,  o zo goed. We voelen er ons heel dicht bij wie we maar waren, wel in potentie, toen we nog niet hier op deze aarde waren en waar we terugkeren zullen op het gepaste, voor ons dan, ogenblik.


    Er kan ons in feite, weinig overkomen eens we heen gaan zullen, integendeel. 


    01-09-2018, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde  

    Reageer (0)

    Archief per week
  • 22/04-28/04 2024
  • 15/04-21/04 2024
  • 08/04-14/04 2024
  • 01/04-07/04 2024
  • 25/03-31/03 2024
  • 18/03-24/03 2024
  • 11/03-17/03 2024
  • 04/03-10/03 2024
  • 26/02-03/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 05/02-11/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 22/01-28/01 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 08/01-14/01 2024
  • 01/01-07/01 2024
  • 25/12-31/12 2023
  • 18/12-24/12 2023
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 27/11-03/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 23/10-29/10 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 09/10-15/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 25/09-01/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 11/09-17/09 2023
  • 04/09-10/09 2023
  • 28/08-03/09 2023
  • 21/08-27/08 2023
  • 14/08-20/08 2023
  • 07/08-13/08 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 10/07-16/07 2023
  • 03/07-09/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 01/05-07/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 03/04-09/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 13/03-19/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 27/02-05/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 25/12-31/12 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 14/11-20/11 2022
  • 07/11-13/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 24/10-30/10 2022
  • 17/10-23/10 2022
  • 10/10-16/10 2022
  • 05/09-11/09 2022
  • 29/08-04/09 2022
  • 08/08-14/08 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 25/07-31/07 2022
  • 18/07-24/07 2022
  • 11/07-17/07 2022
  • 04/07-10/07 2022
  • 27/06-03/07 2022
  • 20/06-26/06 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 16/05-22/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 02/05-08/05 2022
  • 25/04-01/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 28/02-06/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 14/02-20/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 17/01-23/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 20/12-26/12 2021
  • 13/12-19/12 2021
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 15/11-21/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 30/08-05/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 19/07-25/07 2021
  • 12/07-18/07 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 25/01-31/01 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2027
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 19/10-25/10 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 05/10-11/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 21/09-27/09 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 07/09-13/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 24/08-30/08 2020
  • 11/05-17/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 26/11-02/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 05/11-11/11 2018
  • 29/10-04/11 2018
  • 22/10-28/10 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 27/08-02/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 09/07-15/07 2018
  • 02/07-08/07 2018
  • 25/06-01/07 2018
  • 18/06-24/06 2018
  • 11/06-17/06 2018
  • 04/06-10/06 2018
  • 28/05-03/06 2018
  • 21/05-27/05 2018
  • 14/05-20/05 2018
  • 07/05-13/05 2018
  • 30/04-06/05 2018
  • 23/04-29/04 2018
  • 16/04-22/04 2018
  • 09/04-15/04 2018
  • 02/04-08/04 2018
  • 26/03-01/04 2018
  • 19/03-25/03 2018
  • 12/03-18/03 2018
  • 05/03-11/03 2018
  • 26/02-04/03 2018
  • 19/02-25/02 2018
  • 12/02-18/02 2018
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 22/01-28/01 2018
  • 15/01-21/01 2018
  • 08/01-14/01 2018
  • 01/01-07/01 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 11/12-17/12 2017
  • 04/12-10/12 2017
  • 27/11-03/12 2017
  • 20/11-26/11 2017
  • 13/11-19/11 2017
  • 06/11-12/11 2017
  • 30/10-05/11 2017
  • 23/10-29/10 2017
  • 16/10-22/10 2017
  • 09/10-15/10 2017
  • 02/10-08/10 2017
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 11/09-17/09 2017
  • 04/09-10/09 2017
  • 28/08-03/09 2017
  • 21/08-27/08 2017
  • 14/08-20/08 2017
  • 07/08-13/08 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 24/07-30/07 2017
  • 17/07-23/07 2017
  • 10/07-16/07 2017
  • 03/07-09/07 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 19/06-25/06 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 22/05-28/05 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 01/05-07/05 2017
  • 24/04-30/04 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 10/04-16/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 27/03-02/04 2017
  • 20/03-26/03 2017
  • 13/03-19/03 2017
  • 06/03-12/03 2017
  • 27/02-05/03 2017
  • 20/02-26/02 2017
  • 13/02-19/02 2017
  • 06/02-12/02 2017
  • 30/01-05/02 2017
  • 23/01-29/01 2017
  • 16/01-22/01 2017
  • 09/01-15/01 2017
  • 02/01-08/01 2017
  • 25/12-31/12 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 12/12-18/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 24/10-30/10 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 19/09-25/09 2016
  • 12/09-18/09 2016
  • 05/09-11/09 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 22/08-28/08 2016
  • 15/08-21/08 2016
  • 08/08-14/08 2016
  • 01/08-07/08 2016
  • 25/07-31/07 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 13/06-19/06 2016
  • 06/06-12/06 2016
  • 30/05-05/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 16/05-22/05 2016
  • 09/05-15/05 2016
  • 02/05-08/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 18/04-24/04 2016
  • 11/04-17/04 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 21/03-27/03 2016
  • 14/03-20/03 2016
  • 07/03-13/03 2016
  • 29/02-06/03 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 25/01-31/01 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 09/11-15/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 19/10-25/10 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 07/09-13/09 2015
  • 31/08-06/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 26/01-01/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 12/01-18/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 04/08-10/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014
  • 24/03-30/03 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 07/10-13/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 25/02-03/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 03/12-09/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 11/06-17/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 26/03-01/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 27/02-04/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 16/01-22/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 29/11-05/12 -0001

    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 02-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 10-2021
  • 09-2021
  • 08-2021
  • 07-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 02-2021
  • 01-2021
  • 12-2020
  • 11-2020
  • 10-2020
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 12-2019
  • 11-2019
  • 10-2019
  • 09-2019
  • 08-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 04-2019
  • 03-2019
  • 02-2019
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 11--0001

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs