Hij had André vergezeld tot aan zijn
wagen. Weet je, Ugo, had hij gezegd, jij bent je leven begonnen in het
licht, met een opening naar iets groots, iets dat alles oversteeg, jij had de
ruimte die je scheidde van je God. Ik, met alle respect voor mijn ouders, ben
begonnen met een zwart gat, de donkere holte van het niets. Ik heb zelf deze
holte moeten opvullen met wat ik las en hoorde en zag en de conclusies die ik
trok, en ik hoor nu dat ik in feite sta waar jij nu staat als een, zoals je me
noemt, gelovige ongelovige. Het is essentieel voor mij te weten dat er Iets is
dat jij een naam geeft, ik niet.
Hij haalde de sleutels uit zijn zak en
opende van op afstand de deur van zijn wagen: Ook dit is het Iets zegde hij, het
is het teken van de grootheid van de orde van dit Iets. Weet dat het grote
momenten waren hier bij jou.
Hij reed weg. Ugo dacht aan de vele
kinderen die nu, ongedoopt, ongekerstend, het leven in gaan.
*
De avond, de nacht, het wakker liggen.
Hij neemt de dichtbundel van T.S.Eliot die hij meegenomen had toen hij slapen
ging. Hij leest:
Not
the intense moment
isolated
with no before and no after,
but
a lifetime burning in every moment
En in de morgen, vóór het eerste
licht, hij schrijven ging, waarom precies vandaag, hij het niet wist:
Elk ogenblik van zijn dagen en nachten
zijn de bergen van de Valais aanwezig om de hoek. Joyce wist maar al te goed
hoe sterk herinneringen kunnen zijn; ook Eliot, de grote poëet, vertelt het
ons, o, zo duidelijk: a lifetime burning
in every moment. Zelfs tijdens zijn gesprek met André, dacht hij eraan bij
momenten, zelfs, een paar dagen ervoor, toen hij hoorde dat ook Ray de Valais
kende, dacht hij er aan. Als hij rondloopt in het huis, als hij door de velden
wandelt, zijn de bergen, is zijn verblijf er, nooit ver af en mengen de beelden
van het verleden zich met het heden. Vooral sedert hij begonnen is met dit verhaal
dat hij aan het los wrikken is zijn ze er: de bergen in augustus die zich
ankerden in hem, die altijd een compensatie van waarde zijn geweest voor het
dagelijkse ritme van opstaan, werk, familie en slapengaan - geestelijk een
leegte - amper gevuld met wat lectuur, wat televisie en de twintig minuten die
hij nodig had om zijn dagboek bij te houden.
Zo was het dat augustus de maand was
van het echte leven. Hij bracht die door met de familie op een zelfde plaats in
de Val dAnniviers, in een klein bergdorpje, Grimentz of soms Zinal, al naar
gelang de chalet die hij huren kon. Het was de plaats waar hij opgenomen werd
in het immense van de natuur en de eenvoud van de vrienden die hij er had. Hij liep er de bossen af, de hoogste
alpenweiden, hij beklom er de bergen. Hij werd er opgenomen in de grote rust
van het zijn, een rust die hij nu terug oproepen kan als hij denkt aan een van
de vele plaatsen die hij er kent, zo bijvoorbeeld, gezeten bij een bergmeer,
met de bergtoppen wit weerspiegeld in het water, de oevers ervan begroeid met
arnica en zilverdistel, avec des campanules
et des lys Martagon, de luchten ijl, de wolken schuivend er in en schuivend
er over. En hij klein en nietig, alles overschouwend en o, zich zo goed
voelend. Het waren dagen die een bres sloegen in de steriliteit van wat hij
kende in zijn stad.
En het was onvermijdelijk - zo dacht
hij er achteraf over - dat gebeuren zou wat gebeurde. Een merkwaardig iets, een
metamorfose die hij onderging: op een dag bij regen en het dorp gedompeld in de
mist, hij aan het tekenen ging in een zeer bijzonder dagboekje, een hand groot,
met donkerbruin gerimpeld couvert over een genaaide bundel handgeschept, eerder
ruw aanvoelend papier, samen gehouden met een paar koordjes. Een boekje dat hij
ooit gekocht had in de bijna witte abdij van Montmajour, dichtbij Arles, herkomstig,
zo vertelde men hem in de abdij, uit een Tibetaans klooster. Van het ogenblik
dat hij er begon in te tekenen, wist hij waarom hij het jaren voorheen had gekocht
en waarom het hem altijd vergezelde.
Hij begon met kleine
aquareltekeningen, zomaar, vlakjes kleur naast elkaar met stukjes plant en
stukjes fossielen uit zijn verbeelden. Hij voelde dat er een vlotheid kwam in
zijn tekenen,, tot hij op een dag in die maand inzag dat het anders kon en de
drang van het creatieve in hem een meer duidelijke vorm kreeg. Hij wist zich
eigenwijs in die dagen, hij wist zich tot grote dingen in staat en deze geladenheid,
deze niet te stelpen drang nam hij mee in zijn dagen, eens hij terug in zijn
huiselijke en professionele omgeving was. Van dan af, en dit duurde jaren, zou
de dagelijkse realiteit doorbroken worden door zijn tekenen.
Hoe
hij er uiteindelijk toe gekomen is om met sobere middelen, op grote witte
bladen Schoellerpapier, met potloden van verschillende hardheid, het wondere
leven van de natuur te benaderen, weet hij niet meer, het was een proces van
lange adem. Alles was evolutie, was geestelijke visie, het kwam erop neer dat
hij betrachtte, de groei van mossen op rotsen en stenen, de fascinerende
nervenstructuur van rottende bladeren, de stilte van het bevruchten in
meeldraden en stampers, weer te geven en aldus de verborgen energie erin, tot
in de fossielen ervan, te suggereren.
Maar
hoe eenvoudig van vorm, de elementen optraden in de tekening, en hoe
geheimzinnig ook de opbouw ervan was, hij zou er niet in slagen, iets van wat
zijn bedoeling was, over te brengen in zijn vlakken en potloodlijnen; wellicht
was het ook zo dat hij trachtte te tekenen wat niet te tekenen was. Als
ongeschoolde en als oningewijde kon hij zich enkel het tekenen indenken als het
op papier brengen van het onvatbare, het enige dat de moeite loonde en dit
betrachten hield hem uren weg uit de wereld, met enkel de muziek, Bach, Ravel,
Mahler, en deze van zovele andere componisten, als zuurstof in de ruimte over
hem.
Niemand ook zal enig
vermoeden hebben gehad van de innerlijke vreugde die hij kende, de impuls van
zijn hand te volgen en te zien hoe op het blad, geleidelijk aan, de sluimer van
de levensenergie in lijnen en tekens werd opgebouwd, om dan op het einde vast
te stellen, dat zodra voltooid en zijn naam eronder geplaatst, de tekening
begon te leven en hem aanstaarde van uit haar eigenheid.
Dit was een grote,
intens gevulde periode geweest, het leven van de tekenaar die hij dacht te
zijn, kleur en warmte gevend aan zijn leven van elke dag, als echtgenoot, als
vader, als ambtenaar, ingeschakeld in het financiële en economische leven van
de maatschappij. Hij had toen duidelijk drie levens, dit van ambtenaar en
huisvader en eens deze dichtgeklapt, stapte hij het grote, dit van het
creatief-zijn binnen. En hij wist dat wat hij schiep, iets was dat nog niet
bestond, dat eigen gewin was, gedragen door een visie die een vorm was van
kunst, geestelijk verfijnd en beantwoordend aan de grote innerlijke rust van de
natuur. Pas nu, erover schrijvend, realiseert hij zich hoe ver hij toen al
gekomen was met zijn werk, dat hij titels mee gaf als East Coker, Polytrichum,
In my beginning is my end. Het was
ook de periode van T.S. Eliot geweest
en deze van zijn eerste gedichten, door Eliot geïnspireerd.
Achteraf, omwille van
tijdgebrek en het vastgegroeid zijn in zijn ambt, de potentiële mogelijkheden
zich niet verder hebben ontwikkeld zodat langzaamaan zijn pogingen, die omwille
van hun gedetailleerdheid veel tijd vergden, vervaagden, ook omdat het
familiale en het professioneel maatschappelijke een te grote impact kreeg op
zijn doen en laten.
Zoals het altijd
gebeurt, de tijd is er over heen gegaan. De tekeningen hangen nu aan de muren
of ergens bij de kinderen in een of andere kamer. Enkele heeft hij behouden, opgehangen
nu in de kamers van de woning, een woning die, zoals hij nu weet, slecht
geïsoleerd is opdat ze hun uitzicht van vroeger lang behouden zouden, sommige
zijn beginnen golven onder het glas, van andere de bladen vergeeld of met
bruine stippen bestrooid.
Als hij er nu over
nadenkt, weet hij dat hij de inspanning van toen had moeten doorzetten,
desnoods ten koste van heel wat andere zaken die minder inspanning vergden, te
meer omdat hij een paar dagen geleden bij zijn dochter, Ann, een tekening heeft
gezien, gemaakt in Oost-Indische inkt, die ze van de zolder had gehaald en nu
had opgehangen in haar woonkamer. Een landschap gezien van uit een luchtballon.
Hij was verrast bij het zicht ervan, want hij vond het een grote tekening, die
hem des te meer verbaasde omdat hij, hoe kan het, vergeten was ze ooit gemaakt
te hebben.
Deze passage in zijn
leven, die ontstond uit de inspiratie die hij vond in de nevels en de regen
over een bergdorp in augustus, en al wat er uit voortkwam, was een belangrijke
periode in zijn leven geweest.
Maar de bergen zouden hem nog een
ander facet van het leven opbrengen, die eerste maand augustus na haar
overlijden, die hij met de kinderen en kleinkinderen doorbracht in een van die
oude chalets op Roua, even buiten het centrum van het dorp Grimentz gelegen.
|