Hij
is altijd bezig, altijd. Hij kan niet anders dan zoeken naar al wat er te
vinden is om toch maar verder te kunnen met dat fameuze verhaal dat - hij schreef het misschien al - zich zelf aan
het veropenbaren is.
Zo,
op een morgen, heeft hij in een farde documenten en knipsels die overgebleven
waren, de met de hand geschreven tekst van Das
Lied von der Erde, teruggevonden, een verre, nu en dan terugkomende
herinnering uit, ja waarom niet, een vorig bestaan, en ook een tekst die hij
ooit gebruikt had als inleiding op een voordracht over het werk van Immanuel
Velikovsky; een inleiding die kon gezien
worden als zijn visie op de Bijbel.
De
tekst overlopend heeft hij het gevoel dat wat hij destijds geschreven had hem
vraagt om niet te worden achtergelaten, om opgenomen te worden in zijn verhaal
en wel, zeggen hem de woorden, omdat die veel betekend zijn voor het beeld dat jij
hebt over wat de Bijbel betekent voor jou.
Hij
aarzelt eerst, maar de tekst overnemen geeft hem een dag respijt, een etmaal
tijd, tijd die hij broodnodig heeft om te weten hoe het verder moet met zijn verhaal
over Anja en Ray en John en wie weet nog allemaal.
*
De
tekst begint met een vreemde regel uit een brief van Paulus, gericht aan de
Romeinen*: Door één mens is de zonde in
de wereld gekomen.
La
Bible Osty, merkt hierbij in een voetnoot op, dat het met deze zin is dat de
leer van de erfzonde haar intrede doet in de christelijke gedachte: cest une date dans lhistoire de
lhumanité.
Als
hij echter de zin van Paulus heeft aangehaald dan is het enkel om te bekennen
dat dankzij één mens, Immanuel Velikovsky, het historisch aspect van de Bijbel,
voor hem een belangrijk element is geworden en dan nog, in de zin dat door
Velikovsky, het dak boven zijn hoofd, de God van de Bijbel, weggenomen werd.
Het is een beeld dat hij haalt bij Pasternak waar Zhivago ergens zegt dat door
de revolutie het dak boven Rusland werd weggeschoven.
God
was een geborgenheid, een toevlucht, een eindbestemming geweest voor hem,
terwijl hij na Velikovsky, meer en meer ervaren heeft, dat de God uit de Bijbel
slechts zinsbegoocheling is, een vinding van de mens die gebeurtenissen
verhaalt als geënsceneerd door die God.
Waar
Immanuel Velikovsky zijn aandacht op vestigde is het feit dat de meest
indrukwekkende gebeurtenissen, voorkomend in het Oude Testament: de tien
plagen van Egypte, de stilstaande zon en maan ten tijde van Jozua, catastrofen
waren van een zeer uitzonderlijk karakter die de aarde, in het bijzonder het
Oosten, ongeveer vijftienhonderd jaar, vóór onze tijdrekening, moeten
geteisterd hebben. Het debat dat hierover kan gevoerd worden is zeer beperkt:
ofwel was hier de hand van God in het spel, ofwel was het gebeuren slechts
een natuurfenomeen.
Zijn
besluit is dan ook eenvoudig, het kan niet dat een God, een rustende God,
dergelijke methodes zou gebruiken om te bereiken wat bereikt werd. Meer wil hij
er niet over zeggen. Wie Velikovsky lezen wil kan hem lezen, en of de tien
plagen van Egypte het gevolg waren van het voorbij zoeven van een komeet die
later Venus zou geworden zijn, is de zaak van Velikovsky - hoewel deze gelijk
kan hebben - hijzelf heeft hier geen boodschap aan. Voor hem geldt de vraag of
de God van wie men zegt dat het een rechtvaardige, een liefhebbende God is, er
behoefte aan heeft, een volk te straffen en een ander als bevoorrecht uit te
roepen.
Het
is duidelijk dat zijn antwoord hierop negatief is, zoals het hem ook duidelijk
is dat velen hem hiervoor met de vinger zullen wijzen. Maar hun probleem is dat
ze niet voldoende oog hebben voor het feit dat hun God, eens zijn Universum in
beweging, gaan rusten is en hij dus niet meer hoefde bij te sturen, elke bijsturing, elke catastrofe
zelfs, inherent zijnde aan zijn begin, of dit nu, schepping was of, een
opborrelen, een (plots) ontstaan, uit wat onder een of andere vorm, toen al, in
potentie, bestond.
Het
ontgaat hem hierbij niet dat hij ondanks alles, rondloopt met diep in zich het
schuldgevoel de Bijbel te hebben onthoofd en zeker nu, op het ogenblik dat hij
dit zwart op wit toevertrouwt aan zijn maagdelijk blad papier. Maar zijn
respect voor elke zin, voor elk woord ervan, blijft overeind en de mens, die dit
alles neerschreef, blijft zijn broeder in de geest, zoekend zoals hij, naar het
onvatbare; Elohim aftastend, omschrijvend, niet altijd begrijpend, niet altijd
precies benaderend, maar teder en verlangend.
Er
hangt over bepaalde teksten van de Bijbel, het parfum van thymus en laurier,
van eucalyptus en engelenwortel, van salie en van absint, een parfum dat zich
mengt met het geluid van de zee erover of de stilte van de woestijn, het
majestatische van de bergen of het geruis van een vlucht wilde eenden over hem.
Hij ook wenst van uit die aanwezigheid van geuren, beelden en geluiden te
schrijven over het kosmische gevoel hieraan verbonden, een gevoel dat bij
momenten, al zijn deze momenten heel zeldzaam, alles overheerst.
* Brief aan de Romeinen: 5, 12 : Door één mens is de zonde in
de wereld gekomen en met de zonde de dood en zo is de dood over alle mensen
gekomen, aangezien allen gezondigd hebben.'
|