September: het woord dat ik schrijf, de klank ervan, ruikt naar de herfst, is het vallen
van de bladeren. Even geschrokken ben ik, al had ik het al zien aankomen dat
alles aan het vertragen was, ook de woorden in mij die ik dieper zoeken moest,
alsof ik ook boom zou zijn, gegroeid in de aarde.
Ongeveer
is het zo, want ik verplaats me weinig nog. Laat ik zeggen: de trap naar
beneden en de trap naar boven en eventueel gebracht worden naar de vijver heen
en terug; het is maar ginds dat ik wat meer armslag heb en over het gras kan
lopen. Ik zeg het maar opdat ik zelf, het weten zou dat ook in mij de herfst
zich al een zekere tijd voelen laat, van in de zomer al, van in de lente zelfs.
Het
lichaam van mij is geen gezel meer, het stribbelt tegen. Het is geen soepelheid
meer, het is een stram iets geworden, een belager, waar ik naar opkijk met
vragende blik, zo in de morgen als in de avond om te weten hoe hij reageren
zal.
Gelukkig
dat ik het nog schrijven kan, dat ik me er op deze wijze kan van ontdoen en
vrij weg kan wandelen van wat het lichaam me dicteren wil. Ik luister er niet
meer naar, ik ga gewoon mijn weg langs de paden die ik kies, in de oorden waar
ik zijn wil: in de velden, in de bossen of aan zee hier of in een ver land,
niets houdt me nog tegen.
Ik
herken hierin mijn grootheid als mens. Het leven op mijn leeftijd heeft zich
verlegd, het ligt verscholen in de geheime plaatsen van de geest en ik voel me
er goed bij, het is mijn wandeling en het is mijn verstrooiing, het is mijn
versiering van het woord. Het is de laatste toevlucht die me rest en ik houd ze
met beide handen vast.
Met
aandrang luister ik naar wat me wordt verteld via de wegen die ik ga. Soms hoor
ik wondere dingen, soms is er heel weinig maar zelfs dan is het altijd nog meer
dan ik normaliter zou te verwachten hebben, gezien dit en gezien dat. Nu sla ik
mijn vleugels uit en kom ik waar ik nog nooit ben geweest, zelfs waar ik nog nooit
heb aan gedacht. Ik denk dan aan de reis die mijn vriend Johan heeft gemaakt
als hij zijn doek - mijn afbeelding van gisteren - heeft geschilderd. Waar hij
is heen gegaan om te ontdekken wat hij zag in zijn verbeelden en de drang er
was, en dit ook is onze grootheid, te schilderen wat hij zag.
Dit
zijn telkens hoogtepunten die ons typeren als mens, ook dit schrijven van mij, hoe
kort en hoe intens of losweg ook. Het is een buiten ons treden en een terecht
komen in een andere wereld, deze van het innerlijke, het esoterische van ons
bestaan.
We
voelen er ons, o zo goed. We voelen er
ons heel dicht bij wie we maar waren, wel in potentie, toen we nog niet hier op
deze aarde waren en waar we terugkeren zullen op het gepaste, voor ons dan,
ogenblik.
Er
kan ons in feite, weinig overkomen eens we heen gaan zullen, integendeel.
|