Een gedachte, opgekomen in de vroegte
wou hij neerschrijven. Hij heeft zich half aangekleed en is met een deken op de
rug naar beneden gegaan. Het vuur in de haard smeulde nog, met wat klein hout
sloeg de vlam erin en hij legde er enkele blokken eikenhout voorzichtig boven
op. Hij werkte lang, weggedoken in de cirkel licht over hem, woorden
selecterend en zinnen bouwend in de gonzende stilte van de kamer, amper
noterend het laaien van de vlammen, de warmte ervan in zijn rug en leden en de gedempte
geluiden van de wind om het huis. Hij had evenmin notie van de tijd en de
wereld was totaal onbestaande, tot hij even ophield en terug kwam in de
realiteit van het zijn met een verkrampte rug en bijtende ogen.
In het grijze licht van de morgen
kwamen de dingen tot leven: de tafel, de boeken, de sofa, de wind om het huis
die in hevigheid was toegenomen, maar hij voelde zich veilig en goed, hij had
zich eens te meer leeg geschreven, zoals het hoort voor een schrijver - voor een
Anthony Burgess - hij kon nu gaan koffie zetten en ontbijten. Hij kon zich gaan
wassen, scheren en aankleden, om daarna In de namiddag alles te herzien en naar
de avond toe, verder te gaan.
Dante gleed binnen.
Dante die, in een canto van zijn Inferno,
even zijn verhaal heeft verlaten om als een goede herder, uit te kijken naar
buiten waar alles berijmd is. Hij weet dat het geen tijd is om met zijn kudde
het veld in te gaan. Hij zit zonder voer - vindt wellicht niet meer de woorden
om te weten welke straf hij nu moet uitdenken en er is een ogenblik van
aarzeling, zoals hij ogenblikken kent. Tot bij Dante de zon opkomt, de rijm
verdwijnt, de kudde buiten kan en Dante ook weet, hoe hij verder schrijven
moet. En een zaak zal hij met Dante gemeen hebben gehad, ze zijn beiden
ingesteld om voortdurend de geest af te tasten, en een resem woorden bij elkaar
te brengen die een verhaal vormen.
Maar vandaag, na de hoge vlucht die
hij nam heel vroeg in de morgen ondervindt hij dat, zoals je nimmer weet waar
een eerste zin je voeren zal, je evenmin kunt voorzien hoe je dag verlopen zal,
want laat in de voormiddag belt André A. aan, een goede kennis en een
specialist in elektrische aangelegenheden om, zoals afgesproken maar het was
hem totaal ontgaan diverse (te) oude schakelaars en stopkontakten te
vervangen.
Zijn komst was echter geen hinder;
integendeel, hij kende hem vooral als een filosoof, en terwijl André doende was
van kamer tot kamer, hield hij hem gezelschap, kijkend hoe handig en secuur hij
tewerk ging. André vertelde hem over zijn zoon, Glenn, en de problemen die hij
kende op school waar ergens een ruit gesneuveld was. Echter, welk woord is er
gevallen opdat ze plots aan het spreken waren over kosmos en eeuwigheid en over
wat er was na de dood? Misschien had Ugo iets gezegd over hoe het is als men ouder
wordt, misschien iets over een of andere morgenplaneet, maar, achteraf, als hij
die dag in de avondschemering neerzit, realiseert hij zich dat hij zelden ooit
met iemand zo lang gesproken heeft over de mens en over God en over de reden
van ons bestaan hier op aarde.
André verraste hem telkens met zijn
diepzinnige antwoorden en zijn nieuwe vragen. Hij was geen gedoopte, zegde hij,
geen gelovige, hij had nooit de Bijbel in handen gehad; in zijn jeugd nimmer
een kerk bezocht, maar hij had nagedacht en hij wist voor zich zelf twee
belangrijke zaken: én dat er Iets in meer moest zijn, én dat de dood een
herbeginnen was, hetzij als gereïncarneerde, hetzij onder een andere vorm in
een ander Universum, want meende hij er kunnen tal van universa zijn.
Hij had een goede vriend op het werk,
een gelovige, een moslim die wel een glas wijn drinken durfde, maar die vol was
van Allah. Al wat hij deed was overschaduwd door en in opdracht van Allah, die
zijn leven en dit van zijn vrouw en kinderen in de handen hield. Zijn ideeën
over de Profeet en Allah waren onwankelbaar, het had geen zin er met hem over
te spreken en te zeggen wat hij dacht over die Profeet en die God van hem.
Maar, zegde hij, ik kende niemand anders om over het eeuwige te spreken. Hij
vond dat de wereld verging in het materiële, dat het spirituele verdrongen
werd, al wist hij ook, en hierin trad Ugo hem volmondig bij, dat de wetenschap
en dat fameuze Iets, je God, had hij gezegd, aan het versmelten waren, dat het
ene niet meer kon zonder een gedachte aan het andere.
|