Maar het schrijven is niet het
tekenen, hij weet het maar al te goed. De lijnen die hij trekt, vooral dan als
hij werkt met Oost-Indische inkt, de vlakken die hij opvult, blijven getrokken
en opgevuld, hij kan er niets meer aan wijzigen. Maar de teksten die hij
schrijft blijven zoeken naar hun gewenste vorm. Hij ondervindt dit keer op keer,
wat hij gisteren achterliet was de
zoveelste versie van wat reeds een tijd geleden geschreven stond. Zal hij er later nog iets aan
wijzigen, zal hij het behouden, was het geen al te sprekend ophemelen van zichzelf,
een verheffing van zijn ego tot een Hokusaï? In elk geval het had hem heel wat
moeite gekost, heel wat herlezen en herschrijven, uitmakend of het stond zoals
het er staan moest.
Maar hij moest nu verder, dringend verder. In het midden van zijn geschrijf
was er telefoon geweest. Hij dacht, er is iets met de kinderen, maar het was
Ray, die hem vroeg hoe hij het stelde, en, hij stelde het heel goed: Ik voelde
me eenzaam, zegde Ray, Jane, mijn echtgenote, is met haar club in Bourgondië
en komt pas volgende week terug. Maar, ik heb een vondst gedaan, ik heb in de
kelder, verdoken onder andere wijnen, een fles Sauternes ontdekt, een Sauternes
van 1956, en ik nodig je uit om me morgen bij te staan om die vijftigjarige
plechtig te openen en te proeven of de wijn nog waard is Sauternes genoemd te
worden. Ook John S., je gezel in de bergen naar ik hoorde, zal er zijn. Morgen
om half elf, past je dit?
Hij was verrast geweest door de oproep,
maar dankbaar tezelfdertijd en zonder aarzelen geantwoord dat hij er zou zijn: een Sauternes van 1956, weiger je zo maar
niet. Hij wou nog vragen of het een Chateau Yquem was, maar Ray was hem te
vlug af. Heel goed, had hij gezegd, ik verwacht je morgen.
Ugo dacht aan het boek van
Ray dat nog altijd onaangeroerd naast hem op de tafel lag. Hijj had nu niet
meer de tijd het te lezen, hoogstens kon hij het eens doorbladeren om het
essentiële er uit te halen. Hij had wel een idee wie die Akhnaton was die als
farao het lef had gehad het meer-godendom op te geven en te vervangen door één
God, Aton. Was het een idee waarvan hij de promotor was, en was hij dus een
voorloper van Mozes of, was het de idee van Mozes die hij overgenomen had? Dit
waren vragen die Sigmund Freud zich had gesteld en die hij zich stelde nu.
Vragen die hem zouden kunnen gesteld worden.
En dan, wat had Akhnaton te maken of
wat had hij gemeen met de Oedipus van Sophocles, waarvan de geschiedenis
voldoende gekend was: Oedipus die gehuwd was met Jocaste, de weduwe van Laios, zijn
moeder dus, en geen van beide die het wist. Alleen de blinde Tiresias wist het.
En Ugo vermoedde onmiddellijk waar het boek: als Mythos und Geschichte over handelde: over de geschiedenis van
Oedipus die misschien wel gelijklopend was met deze van Akhnaton.
Hij lag al in bed toen hij dacht aan
een nummer van de National Geographic
Magazine. Hij was opgestaan, en vond het eindelijk op een plaats waar hij
niet dacht het gelegd te hebben. In dit nummer vond hij, gebaseerd op de DNA
van diverse mummies uit een zelfde familie, waarvan de Egyptologen de naam
kenden, dat Akhnaton getrouwd was met zijn eigen zuster; dat ze dus beiden zoon
en dochter waren van Ahmenhotep III en Teje, Laios en Jocaste.
Maar, dacht Ugo, op basis van de DNA
gegevens kon gesteld worden dat de vrouw van Akhnaton, even goed de moeder dan
de zuster van Akhnaton kon geweest zijn. En dat zoals Oedipus, getrouwd was met
Jocaste, zijn moeder. Dit ook Akhnaton was overkomen. Wat wellicht de
schrijver, Velikovsky, trachtte te bewijzen, op basis, niet van de DNA, maar
steunend op andere gegevens.
Tot diep in de nacht was hij er mee
bezig geweest, maar hij was gerust gesteld, hij wist wat hij te vertellen had
over het boek en hij voelde zich hoewel
verkild, gelukkig zelfs, toen hij terug onder de lakens kroop.
En nu was er de morgen. Hij had het
gevoel op te staan alsof het een feestdag was die hem wachtte, niet zo zeer om
de wijn of Ray of John, maar om de kennismaking met de droomwoning waar hij
zijn ganse leven had naar uit gekeken. Dit was niet zo maar een gewoon
gebeuren, dit was het gebeuren in zijn dagen hier. Hij dacht overdreef hij?
dit is de uitnodiging van het huis, gerestaureerd nu, het huis dat altijd
zijn wens heeft gekend, hierop heeft gereageerd en alles heeft geregeld: zijn
ontmoeting met Ray in het bos, zelfs de vondst van Ray van het dagblad in de
trein, opdat hij vandaag, eindelijk, het landgoed, als een genodigde door het
huis zelf, betreden zou. Ooit, dacht hij, ga ik hem dit aspect eens vertellen,
met al wat er is aan voorafgegaan, het is een gedachte die waard is ernstig
genomen te worden.
Eigenlijk was het niet de eerste maal,
hij was er al eens geweest met zijn jongste broer, Georges, toen het, totaal
verlaten in handen was van de tijd. Het was op een zondagnamiddag dat ze de
dreef waren ingewandeld die naar het landgoed leidde waarvan de bewoners
overleden waren en dat nu gemakkelijk kon betreden worden. Ze waren voorbij het
hek gegaan, over de uitgedroogde slotgracht, onder de torenpoort met het
jaartal 1657 in een schildje bovenaan, en doorgedrongen tot op de binnenplaats.
Alles was bijna ruïne geworden, de stallingen met openingen in het dak, de
schuur met de poort op een kier en van de woning waar ze binnenkeken doorheen
een stukgeslagen raam, met de deur open op een lege hall met de trap naar boven
en in de woonkamer, een gammele kast, enkele stoelen nog, een sofa waar de vering
doorstak en op de tafel, lege flessen en pakken dagbladen. En dan nog, over dit
alles, een muffe, tergend vochtige geur die hen elk verlangen ontnam verder te
kijken of de trap op te gaan naar de kamers boven.
Het was een
ontgoocheling geweest, hun droomhuis herleid tot een huis totaal in verval
alsof het eeuwen had leeggestaan, alsof er nimmer een levend wezen had gewoond
en er nimmer een haard had gebrand. En nu, dacht hij, zal het gebeuren: to-day is the day, zoals de man uitriep
die maar eens om de zes maand de liefde bedrijven mocht.
Hij kleedde zich aan
met blazer en jeans, zonder das, maar met een strikje, want de fles Sauternes
van 1956 en een droom van een landgoed verdienden dit.
Hij had nog enkele
exemplaren van een kleine bundel van een twaalftal gedichten, geschreven de
twee laatste dagen in het leven van zijn broer Daniël, een in memoriam, en nam er een mee, het was weinig, maar hij dacht
dat het een gepast teken van vriendschap was.
|