Vanmorgen is hij een cursus-blok A5
formaat gaan halen in dat winkeltje bij de kerk, waar hij begroet wordt door
een vriendelijke dame en heeft hij, bij het buitenkomen, de zon gezien lijk een
lichtende schijf doorheen het grijze van de wolken. Hij is verder gereden - een
plotse ingeving - tot aan de brug over de Schelde, heeft de wagen verlaten en gewandeld
langs de oever tot de plaats van de drie abelen waar hij gewoon was te komen,
er neer te zitten om te lezen of te schrijven; te beseffen hoe licht en water,
hoe vooral de wijde rust van het land, zijn wezenlijke en geestelijke omgeving
was. En, toen hij er stond, aarzelend of hij er wel blijven zou, wist hij niet
hoe het kwam of waar de overgang was naar een voorval, dat plots opdook uit de
diepte van zijn herinneren. Hij wist nog goed wanneer precies het gebeurd was
en ook dat hij het verhaal ervan had uitgeschreven in zijn dagboek. Hij dacht,
ik wacht hier tot de eerste boot die komt en dan keer ik terug. En de boot
kwam. Hij zag de schipper aan het stuur, hij zag de fietsen staan tegen de
stuurhut en de vrouw die over het dek
wandelde en keek naar hem. Het water klotsend in de oevers is hij terug
gewandeld naar de wagen en, denkend aan die andere dame, is hij naar huis
gereden. Laat op de avond heeft hij de bewuste passage opgezocht in zijn rood
dagboek. Hij had het misschien beter niet gedaan.
Hij was uitgenodigd in Grimentz op het
huwelijk van de dochter van vrienden, Fernand en Emmy Salamin, op een feest dat
eindigde vroeg in de morgen bij het opkomen van de zon. Hij was, bijna zonder
overgang, na een lichte maaltijd teruggereisd, eerst met de bus naar Sierre,
daarna met de trein naar Genève waar hij aankwam, uren te vroeg voor zijn
vliegtuig naar Brussel. In plaats van naar de luchthaven was hij de andere kant
uit gegaan naar het meer. Het was zondag, mensen zaten in groepjes neer in het
gras onder de bomen. Het water, een grote spiegel kringelend licht en aan de
overkant, in een lichte nevel, de bergen in de verte. Hij was gaan neer zitten
met een bundel van Odysseas Elytis in de hand. En een ogenblik, verloren in
gedachten, opende hij het boekje en las:
Her soul took on a certain lightness
From the mountains opposite
Though the day had been cruel
And tomorrow was
unknown.
Het
was toen dat een jonge vrouw in een lang wit kleed naar hem toekwam en ging
zitten op enkele meters afstand. Haar blik was over het meer. Ze weende of ging
wenen of had geweend. Ze hield een wit zakdoekje in de hand: Though the day had been cruel, and tomorrow was unknown.
Hij
observeerde haar, onopgemerkt, zijn vingers tussen de bladen van het boek. Voor
zich uitstarend borg ze het zakdoekje weg in haar tas en haar gezicht klaarde
op: Her soul took on a certain lightness
from the mountains opposite.
Later,
toen hij in het vliegtuig zat, was haar beeld meegereisd. Had hij het gedroomd
bij de regels die hij las, was er helemaal geen wenende vrouw in een lang wit
kleed geweest en had hij, half in slaap, Elytis woorden omgezet in beelden?
Neen,
hij wist met zekerheid dat ze naast hem was komen zitten. Misschien wachtte ze
op een woord van troost van hem, een onbekende man die haar helpen kon met een
simpel woord, een woord dat de greep om haar hart verlichten zou?
Maar
hij was zwijgend gebleven, uitkijkend naar de zeilboten op het water. Had hij
haar moeten toespreken en was dit de weg die hij had kunnen nemen en de
zoveelste die hij niet genomen heeft, omdat het niet de weg was die
opgetekend stond voor hem?
Hij
was blijven zitten in het gras met de treurende vrouw op enkele meters van hem,
het boek in de hand, en toen het tijd werd was hij opgestaan en, even maar, een
fractie van een ogenblik maar, hadden hun ogen elkaar geraakt en las hij haar
bede.
Wat
is er van een ontmoeting die kon maar niet was? Gebeurt het nog dat zij, zoals
hij nu, terugdenkt aan die namiddag op het gras voor het meer, toen ze weende
en er een man dicht bij haar zat, met een boek in de hand: een ogenblik in het
leven dat kwam en ging, zoals zovele dingen die gebeuren en pas later op een
andere wijze worden ingevuld?
En
nu hij dit overneemt gaat er zelfs niets verloren van wat had kunnen zijn.
Misschien, maar dit is Bashevis Singer die zo iets zou schrijven, was er
tezelfdertijd op een andere plaats, in een ander land, een zelfde gebeuren waar
de man wel is opgestaan om naar de vrouw toe te gaan en naast haar is gaan
neerzitten om haar nimmer nog te verlaten.
Zou
Jung dit voorval, het lezen van het gedicht en het gebeuren met die vrouw,
bestempelen als een voorbeeld van synchroniciteit?
|