 |
|
 |
|
|
 |
12-11-2021 |
Als impromptu geschreven. |
Het zijn gebeurtenissen met kleine of grote gevolgen - ‘for the morning is allways unknown’ - die ik hier opteken, komende van ik weet niet waar, maar opduikend omdat er een stem is in mij die er om roept en waar naar geluisterd wordt.
Hoe dit leven hier gestructureerd is, is me een raadsel, alles schijnt zo eenvoudig dat ik niet zie hoe alles inspeelt op alles opdat het als eenvoudig zou overkomen, maar dat is het niet. Het raadsel blijft hoe gedachten zich vormen en hoe het kan dat deze uitgeschreven worden voor het nageslacht.
Schrijvend ben je, hoop en al, de woorden die komen uit de velden en de bomen, uit het levend landschap dat je heeft toegesproken: een geschrift de ontdekking zijnde van een oase in een woestijn, een oase van woorden en gedachten, in een kleine gevatte knoop gelegd, je aangereikt door grote winden, over grote zeeën en over wijde velden. Een geschrift, dat eens neer geschreven als een ontmoeting met een jonge vrouw staande tussen de grassen op een bloemenweide, voorheen nog niet bestond.
Het is je wil, telkens trachten te bereiken wat je nog nimmer hebt bereikt, een verhandeling van woorden die je naar je hand wilt zetten. Woorden grillig als meesjes, ondersteboven in de takken die je tellen wilt maar ongeduldig als ze zijn zich vermenigvuldigen keer op keer.
Woorden zijn even ontelbaar als ongrijpbaar. Ze bespringen je, ze grijpen je, ze omhelzen en verwensen je, ze bezitten je en je moet ze nemen zoals ze komen, een wet die onverbiddelijk is.
Maar je weet het, je herhaalt je voortdurend waar T.S. Eliot je op wees: ‘the only wisdom we can hope to acquire is humility.
Je dacht eraan - je denkt er altijd aan - toen je dit gedicht trachtte te componeren als het impromptu van een gebed:
Heel wat heb ik ooit geschreven waarvan ik zeggen kan: o, Heer, wat hebt u me nu in woorden toevertrouwd opdat bewaard het kon voor ’t nageslacht.
U, Heer, die ik niet anders ken dan met het woord daar alles zo oneindig is, onuitgesproken niet te noemen is.
Om dat deeltje geest van u dat ik gebruiken mocht, zelfs al is de tijd zo vlug gegaan: in deze morgen, in mijn uur van nederigheid, mijn dank u toegesproken,
alvorens alles af te sluiten hier.
12-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2021 |
Elf november |
Is wat ik schrijf de perfectie op gebied van stijl, spraakkunst, Nederlands? Neen, ik span we hiervoor niet voldoende in. Ik kijk meer naar ‘wat’ ik schrijf dat voor mij belangrijker is dan ‘hoe’ ik het schrijf.
Zo keer ik vandaag terug naar de elfde dag van de elfde maand van 1918. De zon die ik vanmorgen, heel traag, alsof ze bleef aarzelen, als een gouden glorie verschijnen zag in het oosten, boven de bladerloze bomen, was dit ook de zon van elf november van toen, minder glorierijk wellicht, roder als bloed wellicht, maar even krachtig, en nog krachtiger, bij het klaroengeschal, het elfde uur van die dag, zelfs al regende het misschien, of stormde het over de loopgraven, over de omgewoelde aarde, over de brokken van huizen en kerken over de naakte stammen van stukgeschoten bomen?
Het was inderdaad diezelfde zon maar anders in gekleurd op de gezichten van zij die er waren, na het klaroengeschal trillend op hun benen in hunker. We kunnen het ons niet inbeelden, we kunnen slechts heel vaag vermoeden hoe de zon toen scheen binnen in hun hart, binnen in hun geest en hoe het klaroengeschal klonk in hun oren. We kunnen erover nadenken, erover schrijven, er een film over maken, maar hoe het licht was op dat elfde uur van die dag, zullen we ons nooit indenken kunnen, want het was het uur van het einde van de nachtmerrie, het herbeginnen van het leven.
We weten er niets meer over, amper nog wat Erich Maria Remarque erover schreef , én over het leven in de loopgraven én over de gevechten én over wat er gebeurde precies enkele ogenblikken vóór elf uur die dag.
Maar de naweeën waren ontzaglijk, drongen, meer dan honderd jaar later, tot ons door. Getuige dit gedicht van een vriend, Rik Van Damme:
Het regent over Passendale, Steenstraete, Vladslo , Verdun; onder de aarde roest een geweer een bajonet, een stilgevallen horloge, met binnenin het vergeeld portret van hen die bleven, om te wenen, te zoeken naar de vele namen -samen- op één steen gezet.
Het regent nog altijd over Passendale en het vele water wist tevergeefs de tranen, de leegte, het verdriet, de doffe ellende, die eeuwige schande
voor wat hier is geschied.
We dragen het mee met ons als schaamte ook dat zo iets gebeuren kon en gebeuren blijft in een of ander land van deze wereld.
We gedenken en blijven gedenken zij wiens naam als gesneuveld op het veld van eer, geboekstaafd staat. Je ontmoet hun naam in elk dorp van dit land en zeker in elk dorp van Groot-Britannië, tot zelfs op een gedenksteen op het verre eiland Iona, the holy isle of Scotland, met amper destijds enkele huizen.
Ik denk ook en vooral aan de vele plaatsen in en omheen Ieper - waar ik enkele jaren verbleef - de vele kerkhoven die er zijn, de vele levens die er werden geslachtofferd en er verzameld liggen in een park, als een bos van tekens met de resten van een lichaam eronder en een naam met de vermelding van de dag dat ze opengereten werden als slachtvee. En ook deze van de meer dan vijftig duizend, waarvan niets werd teruggevonden, alleen hun naam nog, gebeiteld in de Menenpoort in Ieper.
We gedenken hen en ook zij die keerden. Een krans met bloemen is ons teken.
11-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2021 |
Gotieker zijnde |
Het kan niet, dat ik, na meer dan tien jaar blogs, niet een keer op een zelfde wijze ben gestart; zelfs misschien, ooit met deze zin. Want alle beginnen heeft een oorzaak, echter van één ervan hebben we het gissen en blijft het een gissen. Hoe we ons ook inspannen, wat we ook er mogen over schrijven, lezen of denken, absolute zekerheid is er niet, zelfs niet als we aanvaarden zouden dat in den beginnen het Woord was, dan nog moeten we weten wat of wie dit Woord wel was.
In feite situeert zich alles in het landschap van de geest, in ons en buiten ons, het landschap dat we voortdurend betreden en waar we nooit genoeg zullen van krijgen omdat het niet alleen de oneindigheid is, maar ook de eeuwigheid, twee begrippen die elkaar overlappen en amper, zegge in een kleine mate, toegankelijk zijn voor ons.
Toch betekent het de ruimte van de vrijheid, de ruimte van de gelukzaligheid voor de denkende mens die, in zijn momenten, de noodzaak kent te ontsnappen aan het dagelijkse, de kleine dingen van het leven. Wel wetende evenwel dat hij hiermede afstand doet van de rust die uitgaat van deze kleine dingen en het avontuur tegemoet gaat dat het risico van het verdwalen in zich draagt - niet dit van Dante, het liep al verkeerd in het donkere woud - maar het risico terecht te komen in een oceaan van geest waar niet een punt als houvast aanwezig is.
Dit is dan de evolutie die ik met de jaren heb doorgemaakt, mijn sociaal weefsel is afgebrokkeld als het dragend element in mijn leven, en dan zeker in de ogenblikken dat ik neerzit om te schrijven, onderga ik, willens nillens, een metamorfose, niet deze van Kafka, niet in mijn uiterlijke vorm, maar innerlijk stap ik van de wereld van de dingen, in de wereld van het leven in de dingen, de wereld van de geest. Ik voel me ingeschakeld in het kosmisch gebeuren, ik neem eraan deel, zoals zij die Stonehenge gebouwd hebben eraan deelnamen, zoals de eerste kathedraalbouwers eraan deelnamen. Ik wil me aanbieden als een Gotieker, een bouwer.
Vele eeuwen voor ons wist Ibn’Arabi dat de mens het doel was, de reden, het waarom van het Universum. Wat betekent dat zonder de denkende, de van een levend geheugen voorziene mens, het gebeuren dat het Universum is, een gebeuren zou zijn zonder meer, zonder inhoud, zonder merg in de beenderen. Het is de zoekende mens die er betekenis aan geeft en van het Universum een gebeuren maakt.
Hoe dikwijls heb ik dit al niet herhaald - wellicht tot vervelens toe - maar wat ik herhaal is van het wordende dat volgens mij, nooit ophouden zal, dit van het zichtbare Universum, als dit van het onzichtbare ervan dat is van het wordende in de mens. Onze kennis van het Universum neemt toe, zo wel naar buiten als naar binnen waar het zich situeert in de diepte, in het spirituele.
Het doel van de mens, of de reden van zijn bestaan – maar ik moet dit ook moet al gezegd hebben - is het mysterieuze van dit gebeuren te ontcijferen en te zoeken naar de ware betekenis ervan.
Fysisch is hij een schakel zoals alle leven in plant en dier een schakel is maar hij is ook een werktuig, een maker en loopt aldus verder uit op de evolutielijn van het kosmische – of Damian Hirst deze lijn volgt met de schedel van ‘Adam’ te bekleden met diamanten is een andere zaak – maar al wat ik doe op het vlak van mijn schrijven is het uitoefenen van de functie die ik heb als mens: evolueren in de richting waarin het Universum evolueert, zijnde in de richting van een steeds dieper bewustzijn van onze verbondenheid die zich kenmerkt door een dieper binnendringen in, het ‘In-Universum’, in ‘le dedans de l’Univers’.
‘Conoscete a ti mismo’, zegt de Spanjaard. Ken u zelf en weet dat het Universum er is opdat jij er zou kunnen zijn en, dat het kosmisch gebeuren er is omwille van jou en jij als mens, omcirkeld door dit gebeuren en deelachtig aan dit gebeuren.
Wat ik ben of wie ik ben, veel verschil maakt het niet, ik ben deelachtig aan wat wordt, ik ben van het Wordende.
10-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2021 |
Verhaal als sprookje. |
Hij aarzelde die morgen. Hij voelde zich niet zoals hij gewoon was zich te voelen. De dingen binnen in hem - zoals hij dacht dat het binnen in hem gebeurde, maar het kon ook anders - bleven wazig, bleven onvoltooid, ongrijpbaar. Hij meende een stem te horen die van verre kwam en aandrong opdat hij het rustig aan zou doen: een doorzichtig doek gelegd over hem. Maar hij dacht aan de afspraak die hij elke morgen had met de duiven onder de bomen aan het meer en hij had zich, zelfs gewassen en geschoren, wat bij velen in onbruik was geraakt, en zich aangekleed en was gegaan waar hij elke morgen ging, gehuld in zijn mantel, de zakken ervan gevuld met graankorrels.
De vroege wandelaars, de joggers die hij, morgen na morgen ontmoette, wisten dit niet, wisten heel weinig over hem, wisten enkel dat hij een oud man was met een vreemde hoed en gekleed in een lange donkere mantel, met een regenscherm of een wandelstok. Met sommigen had hij reeds gesproken, met anderen niet. Maar de duiven kenden hem op een andere wijze des te beter, en zaten te wachten op het grasveld of in de lage takken van de bomen, ongeduldig kirrend en, als ze hem zagen, opspringend met opgeblazen halzen.
Hij voelde zich op een plaats waar hij niet hoorde te zijn, zelfs met zijn hand in de rechterzak, zijn vingers tussen de granen, kleine zijig-zachte korrels die hij tellen kon als hij ze tussen zijn vingers liet glijden. En, zoals hij de granen kende, kende hij de duiven en kende hij de bomen en hij sprak met zijn ogen tot de bomen, tot het wonder dat hun stammen waren, breed in de worteling, een kant met mossen begroeid alsof het woorden waren oneffenheden die hij te ontcijferen had.
Zoals de magiër van Jorge Luis Borges[1], gevangen gezet door de Spanjaarden, in een donkere kerker in de aarde, met naast hem een jaguar, waarvan hij gescheiden was door een glazen wand. Een verhaal dat zich afspeelde ergens in Peru of in Mexico, en de magiër, hoewel er maar een maal per dag, in zijn kerker onder de grond licht binnen viel, hij er toch in slaagde, de boodschap van zijn God te lezen in de pels van de jaguar. Hij zich aldus todopoderoso voelde, maar dan toch die almacht niet zou gebruiken om zich te bevrijden.
Zo ook wou hij de boodschap van de boom kunnen lezen in de schors waar hij stond, met de duiven ongeduldig omheen hem. Toen ze hem zagen met zijn hand in de zak van de mantel, wisten ze, lieten ze zich vallen, hun gefladder als trommelgeroffel. Hij wachtte nog even, en haalde toen een handvol granen uit zijn zak die hij uitstrooide met een zalige zwaai van de hand, die hij kende van zijn vader als die zaaiend over de akker liep, met vaste tred, breed zwaaiend in een sacraal gebaar dat hij hield van de geslachten voor hem. Hij hoorde de korrels vallen die hij zaaide, woorden prevelend, woorden om op te tekenen met erin, de geur van aarde en water, de geur van de schors van bomen.
Hoe de duiven opsprongen, kirrend, gelukkig en wild tussen zijn voeten, opvlogen tot onder zijn mantel en hij gooide maar zaden, hij voelde ze als glinsterkorrels in zijn hand, glad en warm, alsof ze zijn levende woorden waren.
Hij bleef zinnen schrijven in zijn hoofd, verwarde zinnen, terwijl hij de laatste granen boven haalde, woorden die hij zocht, maar het waren geen woorden, het waren maar letters. Het was alsof hij met het uitstrooien van de granen, de letters van zijn woorden uitstrooide waar zijn voeten waren en waar ze liggen bleven voor een ogenblik om opgepikt te worden. Witte woorden voor witte duiven op de witte grond en toen hoe alles bewegen ging in een trage kolk waarin hij werd opgenomen.
Welke morgen was het, welke dag in welk jaar? Hoe was het dat de mensen tussen de duiven; dat de duiven tussen de mensen, dat de korrels, dat de letters van zijn woorden wit waren, als van kille sneeuw gemaakt?
Moe als hij was, even tegen de boom geleund, zijn witte hand op de witte schors. Hij voelde hoe zijn hand in de schors binnendrong, tot diep in de vochtige massa van de stam, hij voelde hoe de boom zijn hand hield om het nimmer meer los te laten. Hij zag nog hoe witte boten naar hem toe gleden, hun witte zeilen bol gespannen in de witte wind.
In het gekir en gefladder van de duiven, mensen die hem aankeken, die naar hem toeliepen, toen hij er al niet meer was. Hij ontwaakte in een witte kamer, de vrouw die hem liefhad was over hem gebogen.
Het is maar een kort verhaal, een soort sprookje over een man gehuld in een lange donkere mantel die ik had kunnen zijn, ware het niet dat de bomen aan het meer van Genève slechts eenmaal een rol hebben gespeeld in mijn leven, in een verhaal dat verband hield met een gedicht van Odysseus Elitys, en dat hij ooit nog eens vertellen zal indien hij er behoefte zou aan voelen.
[1] Jorge Louis Borges: ‘La escritura del dios’, Uit ‘El Aleph’: Alianza Editorial 2001
09-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2021 |
De ondertoon. |
De tijd is een slokop, het tempo van de dagen is bijwijlen ontstellend als je het waagt even achteruit te blikken en te zien de afstand die je hebt afgelegd in zo weinig tijd. Vooral dan als je de indruk krijgt - hij hangt over jou - dat je bijna aangekomen bent waar je nog niet wenst heen te gaan.
Bijna is het je dagelijks onderwerp geworden, of is het dan toch iets dat bij jou tussen de lijnen kruipt. Je wenst het wel niet maar het staat er voor je het beseft en je laat het maar.
Daar zo even, op KLARA, was er César Franck, zijn ‘Sonate in A voor viool en piano’. Er was ook, onvermijdelijk bij mij, de gedachte aan Hubert Van Melkebeek, die me voorafging en misschien nu op mij wacht aan de poort.
Het was in het oude klooster in Deux-Acren, dat we samen een recital bijwoonden. De muren bekleed met gedichten, de tuin, bezaaid met afgevallen bladeren. Ik weet nog hoe puur het licht op de middag, het licht van de glorierijke herfst, een van de laatste herfsten van Hubert. Hoe vlug hij gegaan is daarna. Nu, na al die tijd zit hij nog steeds verweven in die sonate van César Franck die me overvalt, zoals ze ons overviel in de kapel van het klooster, een sonate die aanvangt in pianoroerselen waaruit dan plots, de viool opstijgt, een grandioos gezang van enkele noten, die hernomen worden, onderlijnd door de piano, en zich uiten in arabesken en voluten, in heldere uitgesponnen klanken, zich telkens herhalend, wentelend als in een park vol rozen en struiken sternanijs, waar je stil ontroerd kijkt naar het vallen van de bladeren, zigzaggend over het grasperk.
Ik schreef er voorzeker een blog over want het kan niet dat die middag me niet heeft beroerd. De dood was veraf toen, ook bij mij, mijn gang was nog stevig, maar, als ik nu de lijn volg van de muziek, een lijn die zich mengt met de herinnering aan toen, was hij al aanwezig in de ondertoon. Al wist ik het toen nog niet, maar ik voel het nu aan als ik terugga naar die momenten: de oude muren, de wankele stoelen, het licht gefilterd in het amber van de viool, en de donkere rug van de piano, en in een nevel over de aanwezigen; maar ook licht in de klanken, tekens van het eeuwige opduikend in de donkere tinten van de muziek: César Franck moet gedacht hebben aan de dood toen hij de noten uitschreef op een wit blad. Niet te ontkennen, nu de tijd erover is. Zeggen, dat er toen al de schaduw was van het nakende, maar we zagen en hoorden enkel het verhevene dat een helderheid was.
Hubert en ik hebben er naar geluisterd, de ondertoon was er toen al, pas enkele maanden later hebben we hem ontdekt.
08-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-11-2021 |
Ademend nog. |
Gebeurt het dat jullie in de morgen luisteren naar KLARA?
Weet dan dat we samen luisteren en weet dat ik, luisterend met een half oor, half in gedachten aan het schrijven ben en, als ik schrijf, de muziek geen hinder is, wel de woorden van KLARA, deze storen, deze ik schrappen moet.
Het is maar een inleiding, een introïtus, die ik nodig heb om uit te maken waar ik heen zal gaan. Het wondere is - alles is een wonder voor mij - dat ik pas weet waarheen als ik aangekomen ben. Het gebeurt, tot nu toe, nagenoeg elke morgen zo. Echter, de wijze waarop heeft geen belang zo lang het resultaat maar geboekstaafd staat op het einde van de rekening.
Ik heb aldus een vertrouwen opgebouwd, een vertrouwen in mijn schutsengelen die me vergezellen waar ik ga of ben; ze verlaten me niet, ze staan altijd klaar met hun aanwijzingen. Zo zie ik het toch, want ik weet niet, indien het van mij zou uitgaan waar die gedachten zich zouden bevinden of door welk mechanisme deze me te binnen zouden vallen.
Zo is alles omgeven met een bevreemdend aanvoelen, waar normaliter niets anders kan over gezegd worden dan dat het inspiratie is, maar zelfs dan stelt zich de vraag vanwaar die inspiratie, die inademing van woord en beeld?
Ik voel vandaag een zekere stugheid in mij, mijn geest functioneert niet zoals hij anders werkt, hij blokkeert op het ogenblik dat er iets op komst is, iets moois, maar ditmaal uit hij zich niet verder.
Gelukkig, een vriend, een groot poëet, stuurde me een gedicht verwerkt in een machtige foto. Ik koester het gedicht waarin ik hem volledig terugvind, hij is de enige die dergelijke gedichten schrijft of schrijven kan, een Herman De Coninck op zijn manier.
Maar het is de foto die me wenkt, die me aanspreekt, ik adem hem in, een gedicht dat ik schrijven wil, dat me niet meer loslaten zal tot het geëtst staat in woorden :
Hij wou zijn gedicht lijnfijn als van de berk de takken in de herfst.
Hij met lucht getekend in zilver en week om zijn hart.
Hij het niet meer wist om gelukkig te zijn.
Wijl
hij denkt dat het genoeg is geweest, dat alles is gezegd wat hoorde gezegd,
hij uitgekomen is te leeg aan woorden om nog verder te gaan hier of elders,
hij zich geborgen houdt heel frêle te licht om nog te zijn zoals hij ooit was
echter, ademend nog. Voor een tijd, misschien.
PS. De toegevoegde foto is van Gaby Desmyter, genomen in de tuin van de Ambassade van België in Berlijn.
07-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2021 |
Wat me schrijven doet. |
Het zijn geen prutsdingen waar ik mee bezig ben. Het is misschien dit niet waar jullie nu al mee begaan zijn, maar mijn tijd is nu, is niet die van gisteren eerder die van de tijd die komt.
Het behelst dus een gesprek dat ik houd met jullie, en bijna uitsluitend met jullie. Waren jullie er niet ik zou schrijven tot mezelf en, het verborgen houden. Het zou ook kunnen dat ik mijn gedachten niet zou omzetten in woorden, of het een verlies zou zijn denk ik niet, ik denk dat gedachten een eigen leven kennen, geschreven of niet, ze zijn vlottend, ze drijven in de luchten om ons heen en vroeg of laat worden ze door anderen opgevist. Misschien maken ze meer kans vlottend op te duiken dan neergezet in woorden.
Het kan, vele dingen kunnen in de wereld van het ongerijmde, de wereld die we niet toegankelijk achten en er dan ook niet naar uitzien. Nochtans is die er wel, hoe kan het anders dat ik nu en dan een gedachte opvang waar ik voorheen nog niet mee bezig was geweest. Je moet echter Ugo d’Oorde zijn of Karel Mortier om zo iets als waarheid rond te strooien. Weinigen volgen me hierin, ik zou Cees Nooteboom willen vernoemen, die, naar ik meen, die mening deelt, maar er moeten er velen zijn die me zijn voorafgegaan hierin. Begrijpe dan, dat ik dag aan dag leef in hun vaarwater en dat ik me hiervan moeilijk bevrijden kan, zelfs al zou ik het willen, hun wegen worden me opgedrongen.
Dus, verwacht niet onmiddellijk van mij dat ik bijvoorbeeld schrijven ga over het stopzetten van de ontbossing. Want als ik hoor dat het ontbossen nog zal doorgaan tot 2030, zonder enige zekerheid dat het dan wel ophouden zal, dan betekent dit pijn voor mij, pijn in mijn leden en vooral pijn in mijn geest. Dus beter er niet over schrijven en het werk overlaten aan de media.
Zo je weet nu wie ik ben en hoe het komt dat ik schrijf over wat ik schrijf. Geloof me, het verbaast me ook dat mijn onderwerpen, komen uit de wereld van de gedachten en niet uit de wereld van het gebeuren. Ik ken er schijnbaar geen andere als ik naga, al waar ik de vorige dagen, van 1 november af, over geschreven heb. De flow waarin ik verkeerde was deze waarin Dante jaren van zijn leven verbleven heeft telkens hij werkte aan zijn Commedia; als hij het aantal lettergrepen telde, als hij het rijmend woord op zocht en al dat terwijl hij bezig was de versregel te vinden die volgen zou op de voorgaande, en dit alles was maar een klein begin van wat hij bereikte.
De vraag die ik me stel, wat is het dat ik bereiken wil¸ eigenlijk niet veel meer dan het be-eindigen van deze blog op een aanvaardbare, liefst verrassende wijze om er een klein kunstwerk van te maken, een dingetje dat zowel als proza of als poëzie kan en mag gezien worden.
Dit is in elk geval wat ik betracht, inhoud te hebben en deze te brengen op een aangename wijze, altijd als iemand die gelooft in de onsterfelijkheid van het leven, het mirakel van het leven dat hem schrijven doet.
06-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2021 |
Wie me wenst te volgen, volge me |
Wat gisteren geschreven werd is een aanloop naar wat ik vandaag te vertellen heb. Is het zo?
Het kan, maar vandaag stel ik vast dat ik, in mijn ijver, een oud Westers gezegde heb over het hoofd gezien, dat van de appel die niet ver van de boom valt. Ik vertelde het tegengestelde, me baserend op, en geloof hechtend aan wat ik las in de Bhagavad Gita, het boek over de aard van de Realiteit, over de aard van het Zijn, met het essentiële punt erin dat ik hier onderlijnen wil:
As the tenant Soul (de geest die ons in leen werd gegeven) goes trough childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies[1].
Het is een stelling waar ik mee leven kan, aanvaardbaar en overeenkomend met de gedachte die eigen is aan al wat met geest te maken heeft: onsterfelijkheid.
Op mijn leeftijd daagt dit woord telkens op, kan ik geen gesprek meer voeren met vrienden zonder deze idee vooruit te schuiven. Je vindt die dus onvermijdelijk terug in bijna elk schrijven van mij, alsof ik het nodig zou hebben het woord ‘onsterfelijk’ te omkransen met al wat ik ooit geschreven heb.
Je kent me al, hoop ik, zoals ik me ken, onsterfelijkheid is van het leven, is van elke plant, is van elk dier, de drager ervan, is het niet de plant of het dier zelf, is het zaad of het ei. Het zaad of het ei is de voortzetting van leven, is het wonder waar we geen acht meer op slaan, geblaseerd als we zijn wat het leven aangaat omdat het een te gewoon verschijnsel is. Terwijl nochtans het nieuwe leven dat eruit ontstaat, een interventie van de krachten in de Kosmos noodzaakt.
Zullen het mijn herinneringen zijn die mee overgaan in het nieuwe lichaam, ik denk het niet. ‘Waarschijnlijk’ enkel de wijze waarop ik op het leven ben ingesteld, het onsterfelijke erin, of hij of zij of het, dat mijn geest zal toegewezen krijgen, zal geloven in de onsterfelijkheid ervan en zal dit op hun/haar beurt overdragen op het leven na hen.
In feite - en ik meen ten volle wat ik nu ga schrijven - het geloof in de onsterfelijkheid bepaalt je ganse leven, zoals geloven in de dood als einde van alles, je zicht op het leven bepaalt. Je ingesteld zijn op de gebeurtenissen die je overkomen en waarbij je je betrokken voelt worden erdoor gekleurd. Zo zal het, voor iemand die schrijft, inwerken op wat hij schrijft en onvermijdelijk hoe hij schrijft.
In elk geval ‘mijn’ woorden zijn ervan doordrongen. Ik zwem in de gedachte, en dit meer en meer, dat de dood een nieuw beginnen is, niet een ander, maar een voortzetting van wat je eigen was, op een andere plaats in een ander omhulsel, ook onder een ander gesternte.
Wie me wenst te volgen, volge me.
[1] ‘Bhagavad Gita, a book of Hindu scriptures’, the Peter Pauper Press, Mount Vernon, New-York, 1959.
05-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2021 |
Een aanloop naar. |
Zo gaat het altijd: ik sluit een dagelijks geschrift zo vlug mogelijk af om te denken/te beginnen denken aan een volgende. In feite, hoewel er telkens een etmaal tussen is, is het één lang schrijven afgesloten met een pauze maar dan enkel wat het schrijven zelf betreft, maar geen pauze in het denken, niet het er niet mee bezig zijn.
Zeg ik nu, als ik herlees wat ik zo-even schreef - met wat ik gisteren achterliet nog nagalmend - dat ik begaan ben, én met mijn sterven en wat er nakomt, én dat ik bezig ben met al wat in mijn macht is, om te voorkomen dat ik er té voortdurend zou aan denken.
Wees vooral niet verrast, er is weinig of geen aanmoediging meer van buiten uit. De massa verliet me, trok weg van het eiland dat ik bewoonde en in meer, de regen blijft weg en de bomen verdorren, verliezen hun laatste vruchten en hun zaden hun kiemkracht, ik blijf nog over, echter, overgeleverd aan het nutteloze van mijn inspanningen, ik sterf uit.
Dit is dan mijn klaagzang, ik bereikte in al die jaren niet wat ik hoopte te bereiken. I am a failure zoals ik hier rondloop en ik weet waarom. Ik bewandel een grondgebied van de geest waar velen niet met vertrouwd zijn en de moed, the guts, niet hebben om door te denken en het niet aandurven het vertrouwde van de wereld waar ze in leven te verlaten, terwijl ik hun wereld achter mij heb gelaten en op zoek ben naar wat van de toekomst is, ik me reeds bevind in het komende, of meen er toch een begin van visie over te hebben. Voor mij, in mijn geschriften, is alleen het bevreemdende waard om er hier, in wat rest van mijn eiland, over te schrijven; ten eerste voor mezelf, maar ook om iets nieuws binnen te brengen in jullie spirituele omgeving.
In één woord ik tracht te verbazen, te verwonderen, zoals elke dag KLARA het betracht. Ik sta dus niet alleen, KLARA echter tracht te verwonderen met muziek en woorden, ik enkel met woorden waaraan ik een indringende inhoud meegeef. Ik kijk om me heen en, om eerlijk te zijn, ik blijf verwonderd dat jullie me blijven volgen, een eenzaat zoals ik.
Elke dag dat ik begin, zoek ik het meest simpele op, het normaal dagelijkse, en elke dag verdwaal ik in het alledaagse en glijd ik weg in een landschap, erboven of eronder. Geloof nu niet dat ik het ben die het opzoek, het wordt me, eens ik schrijven ga, opgedrongen en ik vind het totaal ongepast me ertegen te verzetten. Dus als jullie het goed vinden ga ik er mee verder, want denk even hoe gemakkelijk het (schijnbaar) is voor mij.
Dit is het gevoel, soms maar niet altijd, als ik het einde van mijn relaas bereik en ik uitkijken mag naar wat erop volgen zal. Ik denk dan dat wat er geschreven staat een aanloop is naar wat er komen gaat.
Heel dikwijls is het zo, is het niet meer dan een aanloop naar.
04-11-2021, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2021 |
Honni soit qui mal y pense. |
Terwijl de aarde tollend omheen haar ingebeelde as, zich slingert omheen haar zon, schuif ik rechtdoor verder, de tijd in. Niets houdt ons tegen, noch het weer, noch de nacht, noch de dagen die voorbij zijn gegaan, ook deze zonder dat ik, er acht op sloeg, gingen voorbij. Nu daagt de kommer op omdat ik te lang al ben afgedwaald naar een weg die eens een einde tonen zal met een holte in de muur waar ik doorheen moet.
Ik voorzie het ene, maar voorzie ook het andere. Het andere dat een stil vallen zou zijn van mijn dagelijkse opdracht; een toestand van leegte die me inpalmen zou, een geestelijke inertie die me opslorpen zou. Ik zeg jullie, dan liever het ene dan het andere.
Alsof ik te kiezen zou hebben; alsof, wat het ook moge zijn, het me niet als een donderslag bij heldere hemel, overvallen zal, onvoorbereid, omdat het verdict niet voor te bereiden is. Beter is dus, er niet aan te denken, ik weet het, maar toch daagt het van tijd tot tijd, uit de schemer op die over mijn dagen hangt.
Het overkomt me deze morgen nu ik, in gedachten, terugkom van het kerkhof, van alle kerkhoven in de wereld, van alle pijnen, alle verdrietigheden in de wereld. Ik zie deze thans opschuiven naar andere tijden, de tijden die mijn ‘ik-van-nu’ niet meer kennen zal, maar misschien wel, mijn volgende ik, als het waar zou zijn - en waarom zou het niet? - dat mijn ‘ik-van-nu’, eens het ophoudt te bestaan, binnenschieten zal in een ander ‘ik-van-nu’, in neen ander lichaam.
Dit is wat het Oosten, wat de Bhagavad Gita ons leert, of, het vernieuwde leven dat ons wacht, op een andere plaats en zoals ik zegde, in een ander lichaam. Op deze wijze is het dat we als overwinnaar uit de dood opstaan om over te gaan in het nieuwe leven dat ons wacht.
We houden het in elk geval voor mogelijk, al zullen we het niet opmerken, maar het zou het bewijs zijn, dat de evolutie die we in de loop der tijden hebben doorgemaakt, niet alleen ons uiterlijke heeft bepaald maar ook en vooral ons innerlijke, zijnde grotendeels de wijze waarop we in het leven staan. We erven dus wel de karakteristieken van het lichaam van de ouders die vooraf zijn gegaan, maar niet de wijze waarop ze in het leven stonden, niet hun geestelijke ingesteldheid. Voeg eraan toe -waar evenveel twijfel over bestaat - de impact van de sterren en de planeten die ons karakter bepalen, en het is een totaal nieuwe spirit die ontstaat, die niets gemeen heeft met de ouders waaruit we zijn ontstaan.
Ik schrijf dit maar omdat ik verder schrijven wil over wat die fameuze Bhagavad Gita ons vertelt; omdat ik uitzoeken wil, in hoever de mogelijkheid - ik zeg niet, de juistheid - van wat duizenden jaren voorheen werd gedacht en opgetekend realiteit zou kunnen zijn.
Vergruis me als jullie denken dat ik gekke dingen tracht te verkopen. Ikzelf was er maar op uit een blog te schrijven van 500 woorden; was er maar op uit neer te zetten wat ik onder het schrijven heb vernomen van die man/die muze in of omheen mij, en hem/haar even, even maar, zeggingskracht te geven.
Tot daar ging mijn bedoeling, niet verder, maar ik slaagde erin in de tijdspanne van een uur te zeggen wat ik niet wist dat ik te zeggen had op het ogenblik dat ik vertrokken ben met mijn eerste zin.
Elke dag gebeurt het min of meer op deze wijze en ik voeg er nog aan toe - of jullie het nu willen of niet - het komt van die geest van vroeger, een ‘ik-van-nu’ van destijds, die zich bij mijn geboorte/conceptie, in mij heeft gevestigd.
Et honni soit qui mal y pense.
03-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2021 |
Je bent niet veel... |
En we gaan verder, zelfs al is het november, of beter omdat het november IS; echter, je bent niet veel als je niet omwikkeld bent met een boek dat je leest, als je maar begaan bent met je eigen gedachten en niet naast jou, waar je bent of waar je ook gaat, een boek geopend ligt.
Ik ondervind dit dag aan dag, maar het was nog niet doorgedrongen tot mij, ik had het nog niet opgemerkt, maar deze morgen is het me opgevallen, dat ik weinig nog lees. Het is duidelijk, ik ben een arm man. Barnes is er nog wel maar hij ligt op zij, ik nam er uit wat ik nodig had, wat geflirt op mijn leeftijd, maar hij bevolkte me niet van morgen tot avond, tot diep in de nacht, zoals het vroeger gebeurde als ik begon aan een boek en er mee eindigde om er nog lang over na te denken, me afvragend hoe het verhaal verder ging.
Een boek, een goed boek verbreed je horizon, breekt je eenzaamheid - eenzaam wat je gedachten aangaat - en dat mis ik nu, ineens , het was de eerste zin die me te binnen viel, deze eerste morgen van november - als ik werk aan mijn blog voor morgen - Allerzielen, zoals van oudsher die dag wordt genoemd. Goed gezien eigenlijk, na de dag van alle heiligen, de dag van alle zielen.
Hoe diep zit dit niet in ons gegroeid of, wij vastgezet in wat was van onze vroege jaren en stilaan is verwaterd tot wat woorden, terwijl het vroeger - wanneer was vroeger? - een beleven was toen ik met moeder de graven afliep op het kerkhof in Oordegem, gelegen middenin de velden met de luchten erover, de wolken erover, in de zomer middenin het rijpende koren en in de winter, in de bijtende kilte van de wind in die dagen, met de vorst soms in de bloemen op de graven.
Ik ken die zomers nog, ik ken die kilte nog, ik loop er nog aan de hand van moeder, van graf naar graf, zij biddend, een Onzevader of een Weesgegroet, ik wellicht niets meer dan de namen lezend en de jaren van hun leven berekenend.
Jaren erna, ver in haar leven - ook al in dit van mij - gebeurde het dat ze me vroeg, zelfs in de lente of in volle zomer, om haar naar het kerkhof te brengen en dan liepen we samen alle graven af van haar ouders, zusters en broers. Ze was de laatste afstammelinge van de familie Charles-Louis Van De Velde en Sylvie Huylebroeck. In zichzelf gekeerd liep ze zwijgend de graven af die haar diepste herinneringen waren, van haar kind zijn tot haar late jaren, hoe alles geweest was, zij de enige die ervan overbleef; Ik tracht me voor te stellen hoe moeder daar liep, ik weet niet of het gaan moeilijk was, zoals het voor mij moeilijk is geworden, wellicht niet want er kwam geen klacht over haar lippen als ze daar was. Vreemd is dat ik me haar nu herinner als gaande van graf naar graf, ik staande naast haar, luisterend naar het weinige dat ze zegde.
Wat is er gebeurd met al die graven, zijn die er nog, deze van zijn beide grootvaders en grootmoeder, deze van zijn tantes en nonkels, van zijn neven en nichten, want ik ook word/ben een van de laatsten onder hen?
Wie denk ik wel te zijn opdat ik dit hier zou kunnen vertellen als overlevende voor nog een korte tijd, niet wetende hoe kort of, hoe lang die tijd nog zijn zal.
Schrijvend over wat was, denkend aan wat komt, meer en meer zelfs, gelaarsd en, zoals ik het al zegde van Cervantes, con el pie en el estribo, met de voet in de stijgbeugel.
02-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2021 |
November 2021. |
Schrijvend - min of meer als iemand die niet opgeven wil - november binnen, hier, de maand der gestorvenen, in het ‘ergens’ dat er is, de maand van de groot levenden; het ‘ergens’ van het zijn dat ik zo graag oproep, zonder er een jota vanaf te weten, maar dan toch een beredeneerde gissing, indien zo iets zou kunnen. Maar, is dit ’ergens’ er, of is het er niet?
Er is, met de kennis die we hebben, geen precies oordeel over te vellen, alleen is het zo dat, voor wie ervan op de drempel staat, het beter is de stap te zien als een stap naar het Licht - het Licht van Dante - dan naar de donkerte van het Niets. Dit is dan mijn oordeel - jullie doen er mee wat jullie willen - maar voor mij is november ook de maand van het Licht dat me/ons wacht. Van hieruit vertrekkende is het in elk geval aangenamer, vlotter, hoopvoller, dan vertrekkende van elders anders.
Ik zeg het maar, ik schrijf het maar, omdat ik het meer dan passend vind te her-verklaren dat de scheiding die er is tussen lichaam en geest, het ene een materieel iets, het andere, een niet te zien, noch te grijpen, noch te begrijpen iets is dat ons aan het denken heeft gezet en we tot het eenvoudig maar heel duidelijk besluit gekomen zijn dat we weten dat ons lichaam sterfelijk is maar dat we absoluut niets weten hoe het gesteld is met die geest van ons; geest waarvan we altijd hebben geweten dat hij immaterieel is, en dus, dat de dood er geen vat op heeft of er op hebben kan dat, wat immaterieel is niet sterven kan.
En dan komt de vraag, als die geest van ons allen, immaterieel is waar zit hij dan, zit hij genesteld, verweven in het materiële van onze hersenen, of, zijn onze hersenen er als instrument, als een ingewikkeld toestel dat in staat is op te vangen wat van de geest is, er op in te gaan, en er op ingaande te weten wat te zeggen, wat te schrijven, wat te doen en wat niet te doen. Dit is één kant ervan, maar het essentiële hier is, waar worden onze herinneringen opgeslagen, waar is het dat deze bewaard worden en hoe is het dat we deze terugroepen kunnen en in een zekere mate, herbeleven.
Dit is een belangrijk aspect van het onbekende, de clou ervan: onze herinneringen, zijn deze gebonden aan de persoon die we zijn, die we waren, of zitten deze in een pool van herinneringen en weten, omheen ons en hebben we enkel toegang tot deze van ons.
Ik zal er niet uitkomen zolang ik niet weet waar al wat van mij is opgeslagen ligt, in mij of buiten mij. Logisch is te denken dat het in ons is, in onze minimaalste deeltjes van ons lichaam is, maar, verder denkend, deze minimaalste deeltjes die eigenlijk van de geest zijn - de geest die onsterfelijk is - sterven die af?
Dit is de hamvraag die beslist over wat de dood is, en niet is. Ik heb hieruit mijn besluit getrokken, ik heb die deeltjes met de geest erin niet laten sterven.
Ik denk er zelfs niet aan, zal er ook nooit aan denken, dat dit fout zou kunnen zijn.
Toegevoegd aan november 2021:
Een gedicht, gelicht - en licht gewijzigd - uit een bundel van tien gedichten, die mijn broer Daniël op 11 december 2002 heeft meegekregen:
Broer, nu je er niet meer bent er geen muziek meer is te horen geen beiaard meer, geen Bach, geen kinderkoren.
Heel wat ging ineens verloren en heel wat tijd nu is er nodig om te weten dat je afscheid hebt genomen en niet keren zult in woud of weide of op een plaats waar je niet meer wordt verwacht:
wij aan elkaar gekluisterd en nu uiteengerukt.
Hoe leeg de wereld zonder, alsof het zelfs geen wereld meer zou zijn, zonder dat wij gezeten in de avond bij een glas wijn, robijn gekleurd en kers gesmaakt, het laatste licht erin, onuitgesproken samenhorigheid van onze dagen toen.
Nu, de koelte in de lucht gekomen de eerste rijm op haag en bomen, later, lente weer en zomer voor zij die leven hier toch voor een tijdje nog
alvorens tot jou te keren.
01-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-10-2021 |
Een parfum van rozen en lavendel en steranijs. |
De tijd loopt vlugger in de morgen dan in de dag, dit is het gevoel dat ik ken, dat steunt wellicht op de haast die ik heb klaar te komen met mijn werk, het schrijven van een blog die ik graag af heb voor mijn dag begint. Alsof het niet behoren zou tot de uren van mijn dagelijks leven, alsof het behoren zou tot een leven dat ik leid buiten het dagelijkse.
Begrijpe wie me begrijpen kan als ik zo iets schrijf en er daarna luchtig aan voorbij ga, maar het is zo, het is van het uur/van de uren dat ik me afzonder om te doen wat ik mijn werk noem, iets dat ik achter mij wil in de dag omdat ik de vrijheid wil hebben te kunnen denken aan wat het de volgende dag worden kan.
Dit heeft iets ‘duivels’ in zich, het is een jacht op iets dat er niet is als dusdanig, maar er toch is als een mogelijkheid er te zijn.
Wie helpt me bij deze jacht op als het jullie niet zou zijn, als het niet de uitdaging zou zijn die uitgaat van jullie er te staan met meer dan een handvol woorden waarmee ik jullie dan vergasten kan.
Ik, het is meestal altijd over mezelf dat het gaat, sta dan telkens voor een gesloten poort die ik te openen heb zonder vooraf te weten welk landschap zich openen zal. Er is dus al een zekere spanning te weten wat me te wachten staat, de spanning die jullie moeten kennen als je me gaat opzoeken, zelfs, vroeg in de nacht, of vroeg/laat in de dag. Tot daar zijn we elkaars gelijken, maar hier ook houdt het op van het ogenblik dat de poort zich opent en te landschap verschijnt, want voor mij is het een totaal blank iets, een leeg veld in een leegte van tijd: een spanningsveld dat zich nu vullen moet met beelden en gedachten die ik haal van een ‘ergens’ waar ik al zo dikwijls al was zonder te weten waar het was of is: diep in mij of omheen mij, maar altijd in het onbekende van het ‘zijn’, dat oneindig is aan mogelijkheden. Het komt er dan op aan een keuze te doen, deze te lezen en te ontcijferen.
Dit is dan mijn opdracht van elke dag, een mogelijkheid te zoeken en te vinden en binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen. Deze dingen te zien, als de uitkomst van talloze kleine als grote gebeurtenissen, ingebeelde als reële, verwachte als onverwachte, gebeurtenissen die alle inwerken op elkaar en erop gericht zijn uit te komen waar de woorden me brengen zullen.
Dit hangt ook af van de toonaard, het gemoed, waarin ik schrijf. Het is verhalen over het leven dat ik leef als over dit dat ik leef in gedachten en, vertrekkende van daar uit, een totaal nieuwe persoon te laten geboren worden, staande voor, meestal, een geestelijk landschap, in een soort diepzinnig gemijmer waaraan de wereld van vandaag totaal geen behoefte meer heeft.
Zo gebeurt het dat het landschap dat ik beschrijf met al de krachten me eigen, een loze droom wordt, niet meer dan een droom die uiteindelijk terecht komt, onderaan een lade in een verlaten bureelmeubel, of in het meest gunstige geval op een oude-boekenmarkt.
Hopelijk zullen het dan toch gedachten geweest zijn die in elk geval, zoals de varens, hun sporen zullen hebben uitgestrooid. Zullen ze een eigen leven kennen; zullen ze ‘het ergens’ van de ruimte van de geest binnendringen en er zich verspreiden, zoals een parfum van rozen en lavendel en steranijs; ze zullen opgevangen worden door anderen en hun werk doen, zoals het al gebeurt sedert de eerste woorden van de Gilgamesh en zelfs nog ver ervoor.
31-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2021 |
Vooruitziende. |
Heb nog heel wat te schrijven. Vandaag zeker en morgen ook, als er nog een morgen komt, je weet het nooit op mijn leeftijd, eigenlijk nooit op elke leeftijd; maar ik zie straks de hartspecialist en dat duidt op een mogelijk voorteken. Echter wijzigt dit in niets het feit dat ik nog heel wat te schrijven heb, een gedachte die me te binnenviel bij het opstaan. Ook een gedachte van hoop dat ik er nog toe komen zal het potentiële in mij uit te dragen.
Het is trouwens die hoop die me recht houdt, die me nog een vorm van jeugdige overmoed bijbrengt en maakt dat, van deze plaats uit, de mogelijkheden van mijn geest gespreid liggen tot ver voorbij de horizont, tot in het oneindige zelfs, de plaatsen enkel bereikbaar met de geest. Dit is wat ik hier verkondigen wil.
Aldus, op een morgen zoals deze, dacht ik van de bergen te zijn, dacht ik van de zeeën te zijn, van de oneindigheid van velden en bossen van wolken en luchten te zijn en dat dit alles, het vele was van waaruit ik vertrekken kon. Zo, terwijl ik bij het opstaan een ogenblik dacht van het sterven te zijn, ben ik, in feite, nog altijd van het grote leven en schrijf ik eeuwigheid, omdat ik meen, me aldus situerend, de eeuwigheid even te hebben aangeraakt met de vingertoppen.
Deze blogs van mij, dit gesprek met mezelf - en ook, waarom niet, ten dele met jullie - dat ik, in gedachten weliswaar, uitteken met pen en inkt op vergeeld papier en daarna, hoe raar ook, bewaar op een wijze en in een vorm gelijklopend met verdorde wortel, blad en bloem van een plantje, dat ik raapte op de rotsen en heb ingekaderd, gekleefd naast een oude ets van mij, met een schelpje erbij, een stukje groen glas en nog wat zaad, of nog wat, ‘wat ook’, een ander teken, van mijn doorgang hier op aarde. Een inlijsting die ik bewaar voor mezelf in een hoek van mijn kamer. Geborgen voor de rest van de wereld. Hierover weet ik ook dat mijn heengaan - zo lang kan het niet meer duren - al geschreven staat ergens voorbij de horizont.
Bij dit alles samen, weet dat ik op de grote ogenblikken van mijn late dagen gemeend heb te leven en zeker, te willen leven naar wat T. S. Eliot[1] me aanraadde in zijn verzen:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union, a deeper communion.
Dit is mijn dan mijn leven geweest en nog altijd, gedragen en gevoed door een diepere communicatie met wat het Universum verborgen houdt, een communicatie waarvoor ik – lees: uiteindelijk te weinig - de ingesteldheid heb gekend om te begrijpen wat te begrijpen is, al was het maar voor een korte fractie tijd.
Ik besef nu dat mijn leven zich ontrolde en groeide in het klein dagelijkse en dat de dag zal komen dat alles stil zal vallen. Stil vallen, op het einde van een regel of, afgebroken middenin een woord, maar toch daarna mijn geest verder doorlopend in een tijd die geen tijd meer is, in het ‘Al’ dat we wagen het ‘Niets’ te noemen omdat we niet begrijpen kunnen, zelfs niet benaderen kunnen, dat het ‘Al’ wel iets immens zou kunnen zijn.
[1] T.S.Eliot: The Four Quartets, East Coker, V, 202, Faber & Faber
30-10-2021, 05:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2021 |
Het andere begin. |
Ugo heeft in het bos de plaats opgezocht waarvan hij denkt dat ze hem inspireren zal, een plaats bij de half dichtgegroeide vijver die hij ontdekte toen hij voor de eerste maal in het bos was. Hij zit er lang aan de vermolmde tafel onder de bomen, zijn dagboek open voor hem, klaar om de woorden te ontvangen.
Elke dag, waar hij ook is, gebeurt het zo, hij wacht altijd tot de woorden komen, impromptu, zo voor de vuist weg. Woorden die hij maar te nemen heeft, welke ook hij zal ze bewaren als een kostbaar geschenk. En de woorden zijn er, ineens, en hij schrijft heel lang. Het geruis van de bomen over hem is stil gevallen. Hij verliest elk contact met het bos waar hij zit, zijn beeld weerspiegeld in het water, zoals de bomen en de luchten.
*
Hij heeft geschreven in een lange haal, woorden nemend die lijk bladeren neerdwarrelen, zonder een ogenblik op te zien. Hij wist dat het goed was toen hij ophield, de vingers van zijn rechterhand verkrampt, een vreemd gevoel in hem, hij keek op een man stond op enkele meters van hem, met een jachtgeweer over de schouders. Hij was zo intens bezig geweest dat hij hem niet heeft horen naderen. Hij klapt zijn dagboek dicht en staat voor hem, de pen nog in de hand. De man voor hem verbaasd kijkend naar hem.
‘Mijnheer’, zegt hij, ‘zo vlug en zo lang heb ik nog nooit iemand zien schrijven, en zeker niet hier, aan deze vijver. Ik heb hier trouwens nog nooit iemand zien schrijven’.
De man staat daar met een geweer geplooid over de schouder, in een groen afgeboorde vest en broek, als een boom tussen de bomen, op enkele meters van hem.
‘Bent u een schrijver, is het een boek dat je schrijft hier in het bos?’
En Ugo: ‘Waar ik ook ben schrijf ik, maar in dit bos hier is het de eerste maal dat ik hier kom om te schrijven, het is een bos vol geheimen voor mij, een bos van bomen en, van woorden.’
‘Een bos van woorden is toch iets speciaal, daar heb ik nog nooit aan gedacht en ik loop hier nochtans heel wat uren rond. Sta me toe het te zeggen, maar zo vlug schrijven en dan nog in zo een dik boek vind ik heel raar.’
‘Is het raar voor jou, voor mij is het een goede, passende plaats, maar ik, ik heb u niet horen naderen’.
‘Daar ben ik boswachter voor. Maar man, ik stond hier zeker al vijf minuten en u schreef maar en bleef maar schrijven, zonder op te kijken, ik vroeg me af vanwaar de woorden bleven komen, van uit de bomen misschien?’
‘Het kan, het kan allemaal, mijn beste heer, maar nu ben ik leeg geschreven. Weet u, ik zat hier goed, ik zat hier tussen de bomen en het was een gesprek met de bomen en de wereld van de bomen.
Ja, dit is Latijn voor mij, maar en hij komt dichter bij en steekt zijn hand uit: ‘Ik ben Sander, de boswachter, aangenaam kennis te maken met een schrijver, mijn vader ook was iemand die veel schreef.’
Ugo greep de zware hand voor hem en hield die even vast: ‘Het is me ook heel aangenaam, Sander, ik ben Ugo, Ugo d’Oorde, en ik woon in die oude hoeve aan de rand van het bos’.
‘Ik dacht het, ik dacht het. Man, Ugo, je woont waar ik mijn leven lang heb willen wonen. Het is een huis als gegroeid uit het bos, als vergroeid met het bos.’
‘Ja, ik heb het gevoel dat de wortels van de bomen zijn doorgegroeid tot onder het huis, maar het huis is oud geworden en moet onder handen genomen worden of het vergaat zoals de vijver hier’.
‘Het zal wel, de vijver is wat nog rest van een kasteel dat hier stond. De grondvesten ervan zijn nog te vinden dieper in het bos, maar alles is overgroeid. Ik zag onlangs op TV, lijk donkere lijnen in de aarde, de ruïneresten van een verdwenen stad, wel, hier moeten de grondvesten van het kasteel, alhoewel overgroeid met struikgewas en bomen, ook nog zichtbaar zijn’.
Ugo is verbaasd dit te horen: ‘Ah, ja? Interessant zo iets’
‘En, weet je, er was hier dichtbij nog een nonnenklooster maar dat is helemaal verdwenen. ‘Mijnheer Ugo, je woont hier in een streek met geschiedenis. Je zou er iets moeten over schrijven . Als je wilt breng ik je al wat ik erover bezit aan oude geschriften en plannen om het eens in te zien, maar daarna wil ik het terug, want het is nog van mijn vader die alles opgezocht heeft. Mijn vader deed aan heem- en familiekunde. Hij heette Cesar, zoals de keizer’.
‘Sander, mijn man, je bent als gezonden door de God van de mensen die schrijven, die veel schrijven zoals ik. Je bent welgekomen met je documenten’.
‘Mijnheer Ugo, als je wilt breng ik ze je morgen in de voormiddag’.
‘Ugo is voldoende, laat het mijnheren, maar het is heel goed, Sander, morgen in de voormiddag, liefst rond elf. Ik verwacht je’, en hij stak hand uit om weg te gaan.
Sander hield zijn hand even en zegde: ‘Maar in die God van jou geloof ik niet, ik, geloof in de natuur, de natuur is mijn religie.’
Ugo dacht eraan hem te zeggen dat het een uiterst vreemde dag was, dat zijn ontmoeting met iemand wiens religie de natuur is, goed is om een boek mee te beginnen, maar hij zweeg hierover: ‘Goed dat ik je ontmoet heb, Sander, dus tot morgen, elf uur.’
‘Ik zal er zijn, wees gerust, ik breng je de bundel documenten van mijn vader over het kasteel dat hier vroeger stond, je moet ook weten dat Sanderus, in de zeventiende eeuw erover geschreven heeft, en dat het bos en het goed vermeld staat in zijn Flandria Illustrata?.’
*
In de morgen, vóór het licht er was, is Ugo opgestaan. Hij heeft de haard aangestoken, heeft een bol melk verwarmd en is beginnen schrijven. Hij zou er, met tussenpozen, jaren aan werken, maar over het kasteel en Sanderus heeft hij niet gesproken, hij had te veel andere zaken om over uit te weiden.
*
29-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2021 |
'Moving' naar... Ja naar wat? |
‘Moving’ naar… Ja, naar wat? Heb ik deze ‘move-gedachte’ wel goed begrepen, als ik schrijf, op het gevoel af, wat ik denk/weet van ‘Move’, waar ik het terloops gisteren over had, met te vermelden wat ik op Google vond erover: een strekking, ‘promoting cultural mobility in all its forms’, en ik me afvroeg welke andere vormen dan deze die we altijd hebben gevolgd en blijven volgen, er in meer zouden kunnen zijn.
Het moet dus gaan over heel wat meer dan de culturele beweging/evolutie die wij kennen in het Westen, want het is duidelijk het Westen en zijn cultuur die hier geviseerd worden. Ik heb er eigenlijk als dusdanig niets mee te maken, ik voel me goed in de Westerse cultuur, maar ‘ze’ willen hier nu ‘a fairer sector’ beslaan, hier opgang maken, veel meer te zeggen hebben. In een woord, ze willen het cultureel gedachtengoed van het Westen, ondergeschikt aan dat van hen. De vraag is dan wie zijn ze die dit willen?
Wat mij betreft, mijn leeftijd heeft niet meer de ‘jus’ om er tegen op te tornen. Ik houd me er volledig buiten; Niet dat ze me niet raken, wel dat ik ze vrees; niet dat ik ze niet begrijpen kan, wel dat ik vind dat ze als beweging een racistische ondergrond dragen, uitdagend, afgunstig op wat het Westen bereikt heeft en dan denken ze niet aan de geest van de romaanse kerken en van gotische kathedralen, dan denken ze, en ligt er een schijn van veroordeling in hun denken, vooral aan de machtpositie van het blanke mensenras. Een positie die ze op de achtergrond willen, die ze voortaan zelf beogen.
In één woord, zij van Move vinden dat we vastgeroest zitten in Bach en Beethoven, in Rubens en Rembrandt, in Chateaubriand en Proust en dat er andere geluiden zijn die waard zijn een plaats te verwerven, hier bij ons, komende uit andere delen van de wereld.
Alsof we geen oog zouden hebben van wat er gebeurt in hun wereld, de Nobelprijswinnaars van de laatste jaren zijn er het bewijs van, maar ze willen meer, ze willen meesterschap.
Als ik er bijneem wat ik las op de schitterende Weblog van Philippe Clerick - zeker een bezoek meer dan waard - en lees hoe hij zich opstelt tegenover de Move-aanhangers, dan voel ik aan dat er een strijd gestreden wordt om de betekenis van de Westerse cultuur te minimaliseren ten overstaan van deze van de meer ‘donkere’ wereld.
In feite denk ik niet dat we, wat betreft kunstwaardering - kunst van welke aard ook - ons iets te verwijten hebben. We zitten niet vast in bestaande maatstaven ons overgeleverd vanuit het begin der tijden, we evolueren met de tijd, we zijn niet statisch gebonden aan wat van vroeger was. We kennen wel onze waarden waar we niet van afwijken omdat deze diep in ons geankerd zitten, wat ons evenwel niet belet oog te hebben voor de waarden ons toegestuurd door andere volkeren en rassen.
Anders is het als het gaat om wat Move ons voorhoudt: het verwijt te zijn, wat of wie we zijn, en vooral, ons beeld van schoonheid gaaf te willen houden. Zij speculeren op de vernietiging van onze waarden, om die van hen in de plaats te stellen. Donkere machten die verduistering willen opdringen.
We staan sterk genoeg om in te zien wat hun opdracht is, ons murw te houden, murw te slaan, onze geesten uit te hollen om beter vat te krijgen op ons en vooral, op de opkomende geslachten. De ondergrondse, wellicht meer dan de bovengrondse Islam ligt op de loer om ons bij de nek te grijpen, Move is er een beginstadium van.
Welke verdediging hiertegen houden we aan of murw als we zijn, houden we de ogen gesloten?
Heb ik het juist als ik mijn gal uitspuw over wat Move is. Of heb ik er niets van begrepen; is alles wat ik heb aangeklaagd kortzichtig en van echtheid gespeend of spreek ik van uit het gestoelte van een al half verslagene in zijn manier van zijn en denken?
Wat hier ook staat, het is het aanvoelen van een bedreiging die op komst is en al wortel heeft geschoten in het Westen. Evenwel, zo ‘n vaart zal het wel niet lopen, dat ik er nog zou in betrokken worden. Het zal dus geen strijd zijn die ‘ik’ te strijden heb. Hoogstens zou ik nog kunnen betrokken worden in het graven van de loopgraven
28-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2021 |
Over wat er is zonder er visueel te zijn |
Hoe ik er toe kwam, de zwaartekracht te zien als de Geest van en in het Universum, trachtte ik gisteren aan te tonen. Als ik er nu op terugkom dan is het vooral omdat ik weet en voel dat het een boude uitspraak is. Alles samen genomen echter meen ik dat iets, zoals de zwaartekracht, zo maar niet ineens kan bestaan komende uit het niets, zelfs niet uit het iets; dat het is zoals het karakter van een mens dat hij meekreeg van de sterren en de planeten, een immaterieel iets. Ik meen dus dat die kracht er al ‘moet’ geweest zijn vóór er iets van het Universum er was. Ik zit dus eens te meer in een onderwerp vast dat mijn stokpaard is. Mijn reden van bestaan.
Ik herschrijf hier wat ik vooropstel, de zwaartekracht is niet te ontcijferen, noch door Brian Cox, noch door om het even wie anders, ze is het teken van de Geest.
Zoals, wat ik dankzij een tip van een vriend lezer, zo-even beluisterde, de eerste symfonie van Gustav Mahler, gesproten uit de geest van Mahler en nu, zoals ik het aanvoelde, met de tranen in de ogen, geïmpregneerd met de geest van de dirigent Yannick Néget-Ségain. Wat hij er van maakte, wat hij eraan toevoegde, de ziel van het werk, kwam van hem omdat hij er stond zoals Mahler er zou gestaan hebben, groots, wijd uitgespreid en ook zo subtiel onvergankelijk, de oneindigheid rakend.
Dit is van het hoogste, het meest waardevolle dat de westerse mens ooit bereikte, zo wat het werk zelve betekent, als wat de uitvoering ervan betreft.
Deze gevoelens van mij, van de dirigent en van Mahler, zijn zoals de zwaartekracht, niet te beschrijven, niet te bepalen, totaal los staande van al wat is.
Dat men ons dit nooit ontneme.
Zeker niet de beweging die zich stilaan aftekent als een beweging ‘on the move’, een volgens mij gevaarlijk iets als ik lees wat Google erover weet: ‘a commitment to promoting cultural mobility in all its forms while striving for a fairer sector.
Ik kom er wellicht ooit op terug want wat zit er verscholen achter ‘promoting cultural mobility in all its forms.’ Wat is het dat ze ons willen aansmeren of opdringen?
Vandaag echter is het Mahler die me overheerst, het kosmische in zijn werk past volledig in mijn stelling ‘Zwaartekracht = Geest’. Ik laat het jullie ter overweging.
Eigenlijk zijn er twee, laat ik jullie over aan twee werelden, die ook deze van mij zijn, twee totaal tegengestelde werelden, deze van de mens in zijn wereld en deze van de mens geconfronteerd met de geest in het Universum.
Ik hoop er morgen terug te zijn. In afwachting geef ik jullie de hyperlink naar Mahlers Eerste Symfonie:
https://www.youtube.com/watch?v=K-Pwh5Y5z14&list=RDK-Pwh5Y5z14&start_radio=1
PS.Voor wie me las in de nacht, of heel vroeg in de morgen van 26 oktober, hebben niet de essentie ervan gelezen, een groot deel van mijn geschrift was weggevallen. Ik heb dus de tekst ervan hernomen zodat nu, de volledige tekst van blog 26.10.2021 te lezen staat.
27-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2021 |
Deeltje waarheid??? |
De Canadese dirigent (en pianist), Yannick Néget-Ségain, in een documentaire over hem op CLASSICA, is én tevreden over zijn prestatie als dirigent én ook ontevreden omdat hij meent dat hij het nog beter had kunnen doen.
Ik volg hem hierin, ik ook ben tevreden over de blog die ik schrijf elke dag, maar ik ook denk telkens, eens ik hem heb laten gaan, dat ik het beter had gekund, dat ik er langer had moeten aan werken en mijn standpunt uiteengezet met eenvoudigere woorden.
Zo pogen we altijd verder te gaan dan we gaan kunnen, altijd meer van ons te eisen, terwijl er een maat is aan de mogelijkheden, een maat aan wat gezegd kan worden en hoe het gezegd wordt. Zo blijven we de perfectie zoeken in al wat we schrijven al weten we dat de perfectie zich niet altijd tonen zal.
Ik weet dat we dit allen denken, dat ook Johan Sebastian Bach dit dacht maar dat we als luisteraar weten dat het niet beter geschreven kon, wel beter uitgevoerd, wat dan het geval was van onze dirigent Yannick Néget-Ségain, zelfs al bereikte hij de perfectie. Of hoe we oordelen over ons zelf en hoe we beoordeeld worden.
Eigenlijk, zag ik gisteren twee grote persoonlijkheden aan het werk, een eerste was de dirigent Yannick, die ik volgde en zag hoe hij de muziek beleefde en hoe hij stond tegenover zijn uitvoerders, de mens en de kunstenaar in hen, en, hoe zij stonden tegenover hem - wat bij momenten ontroerend was - en een tweede was Professor Brian Cox die het had over de zwaartekracht in het Universum. Ik hing aan zijn lippen, ik zag de beelden, maar bleef verweesd achter, ik had noch Cox, noch Einstein begrepen en zeker niet voluit, het begrip tijd-ruimte, waar ik nog altijd naar tast al meen ik een glimp ervan gevat te hebben zonder het te kunnen verwoorden.
Ik ben geen wetenschapper, ik doe geen vaststellingen, ik maak geen berekeningen. Ik bekijk het Universum niet van buiten uit, ik bekijk het op mijn manier, ik bekijk het van binnenin, waar weinig of geen gegevens over bestaan maar waar ik mijn gedachten vrije loop kan geven om te trachten wat onbegrijpelijk is te begrijpen, altijd, met het ‘in den beginne was het woord’, als vertrekpunt.
Of altijd vertrekkende vanuit het begrip ‘geest’ die er moet geweest zijn vóór alle beginnen.
Het kan voor mij dus heel goed dat de zwaartekracht de geest is die er was en die er gebleven is, een niet te verklaren IETS aanwezig in alles, van het minimaalste dat er is tot in het meest complexe dat er is. Iets dat is en er altijd is geweest en er altijd zijn zal, Iets dat het mysterieuze is van ‘tijd-ruimte’: het Zijnde.
Ik zou deze laatste paragraaf in hoofdletters moeten schrijven omdat hierin een verklaring geboekstaafd staat die niet te begrijpen is, en wel, omdat we nog altijd trachten te begrijpen wat zichtbaar is maar niet trachten te begrijpen wat onzichtbaar is, en het enkel in het onzichtbare is dat de Waarheid aanwezig IS.
Wat me nu - dit nu van het nu - te binnen viel, ‘al schrijvend’ is ineens gekomen, ik heb er niet over nagedacht ervoor of erna, het is een momentopname, een inzicht plots opgestaan in mij. Ik heb dus genomen wat me werd ingegeven. En het is als dusdanig te lezen.
Weet, dat ik er voor het ogenblik tevreden over ben. Niet meer, maar zeker ook niet minder, dan anders.
Zeg ik nog dat het een vreemde morgen was voor mij. Vreemder dan anders. Jullie lezen erover, niet vroeger dan nu voor mij, morgen 26 oktober van het jaar 2021.
26-10-2021, 04:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2021 |
I was here too. |
De morgen zal zich vullen op een identieke wijze als de morgens ervoor. Het licht in het oosten, al ver naar het zuiden toe, zal me aanwakkeren. Ik zal eens te meer in woorden opstaan uit de dromen van de nacht - die zijn er altijd - en traag maar zeker vorm geven aan wat er zal staan voor een dag, om daarna achtergelaten te worden en te verkwijnen, opgelost, in wat ik schrijven zal de dagen erna. Tenminste, zo er nog dagen zijn voor mij, maar we hopen en het is deze hoop die ons rechthoudt op de bres.
Waarom ik recht blijf dacht ik te weten, maar eigenlijk weet ik het niet, hoef ik ook niet, misschien enkel en alleen zoals Barnes[1] het wist als hij schrijft:
‘A novelist might hope for another generation of readers – two or three if lucky – which may feel like a scorning of death, but it’s really just scratching on the wall of the condemned cell. We do it to say: I was here too’.
Veel meer is het niet: mijn morgen vandaag, zoals bij Barnes, het bewijs zijnde, én dat ik er was én, tezelfdertijd, het bewijs dat ik er nog ‘altijd’ ben. En Ik schrijf dit niet ‘as a scorning of death’, een minachting van de dood, maar eerder als een dankwoord voor het feit dat ik nog altijd verder mag gaan en kan gaan.
Zo blijf ik, ondanks en omwille van het vele dat ik al geschreven heb, luisteren naar wat mijn dagen zijn geweest, naar de echo van al wat ervan overblijft: impressies gestapeld, huizen hoog, waar ik heen kan gaan wanneer ik het wil om er te verblijven voor een tijd.
Vandaag echter ben ik er niet op ingesteld om ergens heen te gaan. Geen herinneringen liefst. Kijken naar de bomen voor het raam, ze staan er nog vol in het blad, ze staan er stoer, ze groeten me als het gordijn openschuift en ik ze zie, zoals deze morgen, donker getekend tegen een hemel in vuur, en op KLARA was er Gustav Holst (1874-1934) die overleeft in zijn ‘Planets’. Hij bekoorde me even als ik hem beluisterde, en wat meer is, zijn geest zette me aan het schrijven. Ik aldus met woorden, hij met klanken.
Het verschil is heel klein, het komt uit de ongrijpbare, onverklaarbare geest die over de dingen is, erover en er binnenin is: velden, stromen, zeeën, bergen, steden en dorpen zijn ervan doordrongen. Want Geest is alom. Al zien we hem niet, we weten het en weten is voldoende om er naar te leven.
Waarom denk ik dan, eens te meer, aan ‘De stille Man’ van Albert Van Hoogenbemt, iemand van mijn generatie. Wie herinnert zich nog zijn naam, wie zijn boek, wie de eerste zin erin. Hij ook was er, zoals Gustave Theodore von Holst er was. Deze echter stapt hier groot levend binnen, en morgen ook nog misschien, KLARA zorgt ervoor.
Zo gaat het met wat geschreven staat, Proust vermeldt men nog, maar hem lezen? Van Hoogenbemt, heel, heel uitzonderlijk.
Ik denk dan aan mijn naam, nochtans, I was here too.
[1] Julian Barnes, ‘Nothing to be frightened of’, Vintage books, 2008, page 205.
25-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-10-2021 |
Mahler in de morgen. |
Ik ontwaak met Mahler, wat uitzonderlijk is zo vroeg in de morgen, maar dan toch een groot moment, een pure verrassing - wat bezielde KLARA? - een Mahler zoals ik hem leerde kennen, meer dan zeventig jaar geleden, toen ik ‘Das Lied von der Erde’ voor het eerst hoorde, er niets van begreep, maar voelde dat het iets enorm was, iets totaal nieuw, nieuwer dan ‘le Sacre du Printemps’ die ik had leren kennen dankzij de film ‘Fantasia’ van Walt Disney. Een film die ik tweemaal na elkaar zag, in Aalst, op de dag dat ik er medisch onderzocht werd en goed bevonden voor mijn militaire dienst.
Het was niet alleen mijn kennismaking met de geplogenheden van het leger maar ook mijn intrede, mijn overweldigende intrede in de wereld van de klassieke muziek, van Ponchielli tot Moessorgski, tot Dukas, tot de wondere Bach en Beethoven, tot Tsjaikovski én, Strawinski en zijn ‘Sacre’.
Mijn God, mijn toeverlaat, wat een spektakel het was, alles was nieuw voor mij, totaal nieuw, een wondere klankenwereld die ik niet kende, die niets gemeen had met mijn muziek van toen; maar muziek die van dan af mijn leven heeft veranderd.
Gustav Mahler is later gekomen, heeft me in het begin heel wat moeite gekost om hem te aanvaarden, maar een vriend, ik noemde hem al, Leonard Hoendervangers, hij woonde in Kapellen aan de grens met Nederland, die vriend was vol van hem, hij kon er niet over zwijgen, hij zwoor bij Mahler en ik heb hem hierin gevolgd na een tijd, na ettelijke malen das Lied von der Erde en zijn andere liederen gehoord te hebben.
En deze morgen, de slaap nog in de ogen, voluit, met hoorngeschal en pauken, de stem van de alt erboven uit:
Schon winkt der Wein im goldnen Pokale, Doch trinkt noch nicht, erst sing ich euch ein Lied! Das Lied vom Kummer soll auflachend in die Seele euch klingen.Wenn der Kummer naht…
En ik dronken van de klanken en van de herinneringen, mijn kennismaking met ‘Das Lied’, hoe die tot stand gekomen is, wat het me gekost heeft om vertrouwd te geraken met zijn muziek. Hij is een baanbreker op dat gebied, meer nog een revolutionair, een zonderling, een wonder iemand en zijn muziek, zijn klanken zijn enig, vol kleur en spanning; zijn gebruik van soorten instrumenten is overrijk, is alles beproevend, is verrassing bij hem. Hij staat er alleen als componist, even alleen als Eric Satie die het zuivere tegengestelde is van Mahler.
Wat een mogelijkheden die ons geboden worden, aankomen in een wereld van klanken onderlijnd met woorden of omgekeerd, en erin opgaan, er zichzelf in verliezen. Woorden en klanken verankerd voor eeuwen en voor de zoveelste maal binnen geschoven in je leven.
Of het geluk dat ik ken, mijn morgens te beleven, te ontwaken en binnen te stappen, in de wereld van een Mahler, een Beethoven, een Ravel, dat een binnenstappen is in mijn jaren, getekend door mijn ontmoetingen met het werk van die componisten en van vele anderen, zoekers zoals ik, naar de diepere zin van het leven. Waar jullie die me lezen, voortdurend mee geconfronteerd worden.
En nu, zoals jullie, in de dag, binnenstappen in mijn woorden, ben ik binnengestapt in de muziek van Gustav Mahler. En Mahler ook, is een zoeker. Hij is geen ‘Freude, schöner Götterfunken, Tochter aus Elisium, Wir betreten feuertrunken, Himmlische, dein Heiligthum’. Hij zwerft niet uit in de richting van de Negende van Beethoven. Hij is van de aarde en van de mens op aarde en zijn binding met het leven op deze aarde. Elk woord is ervan doordrongen, de zorgen ervan de donkere kanten ervan en ook de lichtende uitgelatenheid ervan. Google en de Gustave Mahler Stichting toont jullie de woorden van ‘Das Lied’, poëzie vertaald uit het Chinees eerst naar het Frans, daarna he door Hans Betghe naar het Duits, waar Mahler heel dankbaar gebruik heeft van gemaakt.
En hoe voldaan ik me voelen kan: ruim te leven in de wereld van de muziek en van het woord; de wereld waar ik me elke dag in ophoud en hoe begeesterend als ik mijn dag kan beginnen met Mahler, zoals vandaag of, met Grieg of Bartók of Vivaldi om daarna af te dalen in de boeken van Julian Barnes en te verdwijnen, opgenomen in wat ik schrijven ga.
Opgenomen in mijn tijd, de tijd die het me vergt.
24-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |