Terwijl de aarde tollend omheen haar ingebeelde as, zich slingert omheen haar zon, schuif ik rechtdoor verder, de tijd in. Niets houdt ons tegen, noch het weer, noch de nacht, noch de dagen die voorbij zijn gegaan, ook deze zonder dat ik, er acht op sloeg, gingen voorbij. Nu daagt de kommer op omdat ik te lang al ben afgedwaald naar een weg die eens een einde tonen zal met een holte in de muur waar ik doorheen moet.
Ik voorzie het ene, maar voorzie ook het andere. Het andere dat een stil vallen zou zijn van mijn dagelijkse opdracht; een toestand van leegte die me inpalmen zou, een geestelijke inertie die me opslorpen zou. Ik zeg jullie, dan liever het ene dan het andere.
Alsof ik te kiezen zou hebben; alsof, wat het ook moge zijn, het me niet als een donderslag bij heldere hemel, overvallen zal, onvoorbereid, omdat het verdict niet voor te bereiden is. Beter is dus, er niet aan te denken, ik weet het, maar toch daagt het van tijd tot tijd, uit de schemer op die over mijn dagen hangt.
Het overkomt me deze morgen nu ik, in gedachten, terugkom van het kerkhof, van alle kerkhoven in de wereld, van alle pijnen, alle verdrietigheden in de wereld. Ik zie deze thans opschuiven naar andere tijden, de tijden die mijn ‘ik-van-nu’ niet meer kennen zal, maar misschien wel, mijn volgende ik, als het waar zou zijn - en waarom zou het niet? - dat mijn ‘ik-van-nu’, eens het ophoudt te bestaan, binnenschieten zal in een ander ‘ik-van-nu’, in neen ander lichaam.
Dit is wat het Oosten, wat de Bhagavad Gita ons leert, of, het vernieuwde leven dat ons wacht, op een andere plaats en zoals ik zegde, in een ander lichaam. Op deze wijze is het dat we als overwinnaar uit de dood opstaan om over te gaan in het nieuwe leven dat ons wacht.
We houden het in elk geval voor mogelijk, al zullen we het niet opmerken, maar het zou het bewijs zijn, dat de evolutie die we in de loop der tijden hebben doorgemaakt, niet alleen ons uiterlijke heeft bepaald maar ook en vooral ons innerlijke, zijnde grotendeels de wijze waarop we in het leven staan. We erven dus wel de karakteristieken van het lichaam van de ouders die vooraf zijn gegaan, maar niet de wijze waarop ze in het leven stonden, niet hun geestelijke ingesteldheid. Voeg eraan toe -waar evenveel twijfel over bestaat - de impact van de sterren en de planeten die ons karakter bepalen, en het is een totaal nieuwe spirit die ontstaat, die niets gemeen heeft met de ouders waaruit we zijn ontstaan.
Ik schrijf dit maar omdat ik verder schrijven wil over wat die fameuze Bhagavad Gita ons vertelt; omdat ik uitzoeken wil, in hoever de mogelijkheid - ik zeg niet, de juistheid - van wat duizenden jaren voorheen werd gedacht en opgetekend realiteit zou kunnen zijn.
Vergruis me als jullie denken dat ik gekke dingen tracht te verkopen. Ikzelf was er maar op uit een blog te schrijven van 500 woorden; was er maar op uit neer te zetten wat ik onder het schrijven heb vernomen van die man/die muze in of omheen mij, en hem/haar even, even maar, zeggingskracht te geven.
Tot daar ging mijn bedoeling, niet verder, maar ik slaagde erin in de tijdspanne van een uur te zeggen wat ik niet wist dat ik te zeggen had op het ogenblik dat ik vertrokken ben met mijn eerste zin.
Elke dag gebeurt het min of meer op deze wijze en ik voeg er nog aan toe - of jullie het nu willen of niet - het komt van die geest van vroeger, een ‘ik-van-nu’ van destijds, die zich bij mijn geboorte/conceptie, in mij heeft gevestigd.
Et honni soit qui mal y pense.
|