 |
|
 |
|
|
 |
22-11-2021 |
Een ogenblik knock out geslagen. |
We worden vandaag voortdurend bestookt van uit een totaal onverwachte hoek, en we staan machteloos. Het gevecht dat we voeren is een gevecht tegen de lucht die we inademen, de lucht waarin we ons verplaatsen en die we niet zien. De ontreddering is groot en groeit met de dag als we het cijfer zien van de dagelijkse besmettingen die er bijkomen.
Elk van ons tracht op zijn manier, elke besmetting te vermijden om normaal verder te kunnen, laat zich vaccineren om beschermd te zijn, anderen vinden het niet nodig, maar dit wijzigt niets of dan toch heel weinig aan de toestand. Het is nog niet de pest, we vallen nog niet lijk vliegen, maar het verpest in elk geval de samenleving en dan vooral de jeugd die in het volle leven staat en streng beperkt wordt in zijn handelingen.
We weten, min of meer, hoe het begonnen is, maar we weten niet hoe het ooit eindigen zal en, óf het ooit eindigen zal, zelfs de Kerk weet het niet - Allah even min - want ik hoor niet dat ons gevraagd wordt om te bidden opdat het verdwijnen zou.
Ik dacht eerst hier niets over te schrijven, dacht door te gaan op de weg die ik altijd bewandeld heb, maar ineens besefte ik de ernst van de zaak, zag ik de feiten aan, en stelde ik me vragen over de toekomst, de nabije en de verre. Het is alsof de poëzie van het leven, en dieper, de poëzie van het Zijn, ineens verdwenen is, wat dodelijk is voor de geest.
De vraag is dus hoe stellen we ons er tegen op, nu het normale, stilaan het abnormale wordende is en we terecht zijn gekomen in een vijandelijke wereld, in a killing world. We beseffen het nog niet ten volle, het dringt nog niet in al zijn aspecten en hevigheid tot ons door maar, als je er, wat verloren tijd is, diep over nadenkt, is het zeker geen lichtende toekomst die opduikt voor ons.
Ik heb tot gisteren geaarzeld om er iets over te schrijven, schijnbaar was het niet toereikend genoeg. Nu mijn woorden er staan, nu ik zie tot waar ik, erover schrijvend, gekomen ben, aarzel ik om deze te laten gaan; vraag ik me af wie me deze morgen bezeten heeft opdat ik deze woorden zou achter laten. Want, hoe moet ik verder nu, hoe kan ik terug naar de wereld waarin ik al die tijd heb verkeerd, als ik het gevoel heb, zoals ik schreef, dat de poëzie uit het leven is verdwenen.
Ben ik knock out geslagen? In een zekere zin wel, in een andere helemaal niet, ik wil niet dat mijn geschriften-landschap er door bezoedeld wordt, wil er zelfs geen mistlaag over. Ik blijf mijn eigen landschap bewandelen traag en doorzichtig, opgewekt waar het lente is of zomer, gematigd waar het herfst al is, misschien droefgeestig zelfs waar het winter is, maar optimistisch vooruitkijkend naar de dagen die me nog resten.
Ik hoop dat je me erin volgen zult.
22-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-11-2021 |
Waarom schrijven we? |
Ik hernam een knipsel uit Le Monde van jaren terug - in feite stond het geschreven dat ik het, ooit, eens terugvinden en gebruiken zou - de woorden zijn van Roger Grenier, (1919-2017), een schrijver die ik niet ken en zelfs niet zal lezen. Hij was 96 toen hij dit schreef, hij zal het me vergeven als deze woorden hier, op mijn bijna vierennegentigste overneem:
Pourquoi écrit-on? Pourquoi des milliers de Français noircissent-ils du papier à longueur d’année, sans la moindre garantie d’être publiés? Ecrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.
Ik heb zo het gevoel, dat hoewel gericht ‘aux Français’, ze ook in het bijzonder, vandaag, tot mij zijn gericht; vooral dan de laatste zin erin, ‘onmachtig te genieten van om het even welke andere activiteit, om het even welke andere ontspanning’.
Ik ben een van die schrijvers, een, die dag en nacht begaan is met woorden. Die weinig of geen oog heeft voor wat er omgaat in de wereld over hem; die vertoeft in de warmte en de huiselijkheid van zijn cel, en er niet uitkomt, zelfs geen blik gunt aan zijn nabije omgeving.
Hoe noemt men zo iemand, een kluizenaar of hoe houdt iemand het zo uit, vooral in de tijden van nu, de tijden van Corona en mondmaskers en bovenal scholen die niet normaal kunnen functioneren, zonder op te zien naar wat er gebeurt omheen hem en erover te schrijven?
Het is maar dat de Coronawereld overstroomd wordt met berichten zo dat ik er geen meer hoef aan toe te voegen; dat ik in die zaken geen stelling nemen kan of nemen wil, omdat die wereld me overstijgt. Het is een wereld waarnaar ik me weliswaar richten moet en er mijn gang en handelingen op afstemmen, maar verder heb ik er geestelijk niets mee te maken, hij beroert de inhoud van mijn geschriften niet of amper.
Mijn werk als schrijver situeert zich in het domein van de geest, in de ruimte van de gedachtewereld waar het goed vertoeven is en waar Corona nog niet binnen gedrongen is en het ook niet gebeuren zal, liefst toch niet in deze van mij. Ik ga dus verder met me uit te drukken alsof Corona niet bestond. Ik zou het trouwens niet anders kunnen.
Maar hier ben ik nog niet ver genoeg, alsof ze geroepen werden komen de woorden en zeggen ze wat ik een fractie ervoor nog niet wist. Zo gaat het nu eenmaal, ze komen ongevraagd, ze dringen zich op, ze worden genomen, ze worden omhelsd en neergezet voor een tijd. Maar hoe het precies gebeurt? We zullen het wel nimmer weten, we zullen ons moeten beperken tot gissingen. Daarom, laat het zo en laat het zo blijven. Gissingen houden ons in leven.
Ik denk nu aan Jean-Emile Charon die, toen ik zijn ‘L’Esprit cet inconnu’ heb gelezen, mijn hoofd (even) heeft op hol gebracht. Hij verdedigde de stelling dat elk deeltje van ons, elk deeltje van de geest van ons, de totaliteit van onze geesteswereld bezat. Ik vond het aangenaam en verrassend om dat te lezen, ik denk er dikwijls aan, me afvragend wat hij er eigenlijk mee bedoelde.
Ik vraag het me nog altijd af.
21-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-11-2021 |
De les die te leren is. |
Een vriend, die ik enorm waardeer, schreef me ooit dat ik een ‘poeta faber’ ben, een dichter die voortdurend werkt en smeedt’, een zoeker naar het precieze woord in de precieze vorm.
Ezra Pound was voor T.S. Eliot, ‘il miglior fabbro[1]’ - vertaald als ‘de betere vakman’ door Paul Claes - nadat hij de helft had geschrapt in het manuscript van ‘The waste Land’. Mijn vriend heeft niets geschrapt, hij heeft gelaten wat er stond terwijl ik graag had gezien wat er verkeerd, te veel of te weinig stond, want een gedicht is nooit af, er kan altijd iets aan gewijzigd worden, of het dan betere poëzie is, is een andere zaak.
Zelden is mijn gedicht af, er is altijd hier of daar iets dat anders kan en anders mag. De perfectie is er nooit, en ik weet het, ik draag dit met mij mee, ook de leemte(s) erin. De vorm en de inhoud ervan volgen me enkele dagen, daarna valt het gedicht stil, verdwijnt het in de massa van het geschrevene.
Voorhouden dat alles wat uit mijn pen komt perfect is, is niet aan mij besteed, ik blijf gematigd in mijn beweringen dienaangaande. Het feit is dat ik nooit een leermeester heb gekend, dat er, buiten Stefan Hertmans, nooit iemand met zeggingskracht is geweest die een oordeel heeft geveld over mijn geschriften. Hertmans vond het ‘mooie reflexies’, maar zegde me ook ‘dat men steeds minder geneigd is reflexief proza uit te geven in deze hyper-commerciële tijden.‘
Ik had dit moeten weten, maar had het moeten weten wanneer ik begonnen ben. Ik vermoedde het wel maar ik kon enkel schrijven zoals ik schreef en over wat ik schreef en in de tijden van nu had ik geen schijn van kans met wat ik bracht.
Hertmans had een goede leermeester geweest, Nooteboom zeker. Ze zouden me gezegd hebben, man laat de wereld van de ‘New Physics’ aan de wetenschapper, hij is te wazig en te diep voor ons. De wereld die wij bewandelen is deze van elke dag, er is ruim voldoende om erin onderwerpen te vinden om over te schrijven.
Maar ik, eens gelanceerd in woorden, zou ik naar hen geluisterd hebben, me kennende?
Frans Minnaert (1929-2011) in zijn tijd, die zag hoe ik bezig was met het tekenen, raadde me aan enkele jaren les te volgen in zijn Academie in Anderlecht, maar ik vond dat me de tijd ontbrak om het te doen; eigenlijk was het een soort vrees, op mijn leeftijd te verschijnen voor een bende jongelingen die voor het eerst opgingen in het leven van de kunst.
Neen, ik ben heel mijn leven autodidact geweest, ik zou het gebleven zijn, ondanks alles, wellicht omdat ik niet anders kon, omdat het de enige manier was om mijn gevoelens en gedachten in vormen en lijnen uit te drukken, en later in woorden, waar ik nog altijd mee bezig ben, op mijn manier en over mijn onderwerpen.
Onder mijn vrienden ken ik er die op een identieke wijze vergroeid zijn met wat ze altijd hebben gedaan, even halsstarrig, en, nu we gekomen zijn waar de kunst nu staat, zoals ik, halsstarrig volhoudend, zich beklagend zoals ik, over het weinige succes dat ze kennen.
We vergeten één zaak, wat vroeger het mooie was is het nu niet meer. Er is nu een abstracte schoonheid, een zo weinig mogelijk zeggende, ene die zo weinig mogelijk tijd en inzet, en vakmanschap vergt. Deze eigenschappen zijn afgedaan.
Kunst kent geen ernst meer. En ernstig bezig zijn is geen kunst meer. Je bent ongelukkig als je dit niet aanvaarden kunt. Maar dan liever ongelukkig zijn dan het te aanvaarden.
[1] Fabbro, Italiaans voor smid
20-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-11-2021 |
Het schrijven een verslaving. |
Het schrijven is voor mij een verslaving. Is het lezen van wat ik schrijf ook een verslaving voor jullie? Ik zou me in elk geval heel slecht voelen indien ik een dag zou overslaan. Ik ben ooit vergeten mijn tekst in te loggen wat nog erger was. Er werd zelfs gevreesd dat ik er niet meer was.
Ik ben dus gebonden aan jullie, het is voor mij, niet zo zeer wat het in de aanvang was, een opdracht gegeven aan mezelf, neen het werd meer en meer een opdracht die jullie me hebben opgedragen. Het wordt dus geen spel meer maar ernst. De ernst die van het leven is.
Ik ben echter Nooteboom niet. De grote Nooteboom weet dat de uitgever staat te springen om het nieuw geschrevene uit te geven, zelfs het oude dat is blijven liggen komt van pas. Nooteboom[1] schrijft dus om uitgegeven te worden, ik schrijf voor een handvol lezers, dit is het enige verschil, de moeite en de inzet is dezelfde, het resultaat is verschillend en als het verschillend is ligt het aan mij, niet aan Nooteboom, niet aan de uitgever.
Het is maar dat ik geen verhalen zaai, ik zaai maar gedachten. Ik zit dus fout, volledig fout. Ik heb de grootste vrijheid nodig om te zeggen wat ik zeggen wil. Wat mijn verlies is, mijn dood punt, omdat gedachten maar het resultaat zijn, een beschrijving van een pelgrimstocht in het landschap van de geest, een zoektocht gedragen door de leuze van Hadewijch en Ruusbroec: ‘Alle dinghe sijn mi te inghe’. En het is te laat nu om deze weg te verlaten; Ik ben dus een gevangene van mijn eigen inventiviteit.
Je weet allen genoeg hoe zeer ik elke dag een struggle door moet om er te komen, ik zwijg er niet over, omdat het me bezighoudt of ik wat ik vandaag nog kan, ook morgen nog zal kunnen, mijn zekerheid is wankelbaar geworden, staat op een licht pitje. Ik heb meer dan vroeger de indruk dat ik in een cirkel aan het schrijven ben en dat ik telkens op hetzelfde terugkom, dat er niets meer te vertellen valt, niets meer dan wat ik al gezegd heb.
De vaststelling doen is één zaak, maar kom ik er nog uit of slaag ik erin met het gedicht dat volgt, van mijn cirkel een bol te maken, zodat ik ook een zenit en een nadir te bewandelen krijg?
Leven willen, meer dan ooit, ondanks de vele jaren, ondanks de haren wit - hoewel geen triomf, verre van – maar hier verblijvend van water en wind bevangen, dringen we de dingen binnen tot voorbij de grenzen van wat zichtbaar is.
Luisterend naar de stem van wie we zijn en wie we waren en van wie we hadden kunnen zijn.
Zoals deze morgen, openbarstend lijk klaroengeschal, het licht, dit ogenblik dat duren zal de tijd van ogenblikken aan elkaar geregen, openbloeiend, een spettering van zeeën erin opgenomen en luchten wijd, een opening die we betreden, een toegangsweg.
Het potlood houdend, onverminderd tekens leggend op folio’s vergeeld papier om meer te zijn dan ingetogenheid
een simpelheid die weelde is met woorden toegedekt.
[1] Begin december komt een nieuwe Nooteboom ‘De Grens over’ in de boekhandel.
19-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-11-2021 |
Aan de overkant. |
‘In zijn pathetisch grijpen naar iets absoluuts aan den overkant der tastbare verschijnselen (‘alle dinghe sin mi te inghe – ic ben so wid’) kon de gothische mensch onmogelijk blijven stilstaan bij een eens voor allemaal vastgelegde geloofsregel’.
Een zin die ik vond - in De Slegte, Gent - in het werk van Urbain Van de Voorde, over Jan van Ruusbroec[1]. Een voor mij belangrijke zin, een zin waarin ik me volledig herkende. Want ik ook schrijf graag en veel over wat er zijn kan/zijn moet ‘aan de overkant der tastbare verschijnselen’. Ruusbroec (1293-1381) zal wel een van de eersten geweest zijn, een prespinoza die zich, heel vroeg in de tijd, los heeft gerukt van het wereldbeeld van de Kerk en zijn eigen weg is gegaan door dieper te gaan kijken en dichter te komen tot hun beeld over de God van toen.
Mijn neiging, hen te volgen, uit te deinen tot voorbij de grenzen van het zichtbare, is dus helemaal niets nieuws, wel mijn neiging het Universum te zien als hebbende een soort van Ego, en zelfs vinden dat dit Ego er was, niet alleen van in den beginne maar, van vóór den beginne.
Voeg ik er aan toe, dat het misschien wel deze gedachte is geweest die de reden is geweest waarom ik het tekenen gelaten heb en waarom ik ben beginnen schrijven, zoals ik meende te moeten schrijven en hoofdzakelijk over wat. De reden ook waarom ik regelmatig terugkeer naar de idee van Ruusbroeck, omdat ik, schrijvend, telkenmale geconfronteerd werd met dat gevoel, ‘ic ben so wid’, van hem, zoals Urbain van de Voorde me leerde.
En nu als ik buiten ben, in het licht dat zwelt - het licht dat God is zegt Lorca - de wijde inspirerende luchten van dit land over mij, is er meer dan ooit het gevoel dat de oneindigheid zich opent op Iets dat niet of nimmer te noemen is. Het is slechts een kort ongrijpbaar ogenblik, een bevlieging, maar het moet ook een ogenblik zijn dat de ‘gothische barbaar’, zoals Van de Voorde Ruusbroec noemt, heeft gekend en gegrepen om het te voelen.
Door deze bevinding ben ik op het pad van de metafysica terecht gekomen, maar ik weet ook dat deze momenten, hoewel eerder uitzondering, broodnodig heb om dingen te schrijven die de alledaagsheid van het leven ver – te ver soms? - overstijgen.
Ikzelf heb trouwens weinig toe te voegen aan al het wereldgebeuren dat meer dan regelmatig, met alle mogelijke middelen wordt verkondigd en door gegeven. Ik voel me gelukkig niet te moeten herhalen waar anderen zo, druk mee bezig zijn.
Ik houd de vrijheid me uit te drukken als ‘Metafysischer’, het staat geschreven in mijn genen, verwacht niet dat ik me er zal aan onttrekken.
*
Als alles geschreven staat lees ik bij Google die ik raadpleegde dat Hadewijch, gezien als de voorloper van Ruusbroec . Zij ook schreef wat Ruusbroec moet hebben overgenomen:
Alse du best so gedaen. Dat di hoegedaen. Niemen en es. Alle dinge. Sijn mi te inge. Ic ben soe wijt. Om een ongescepen. Hebbic begrepen. In ewegen tijt.
Er was lange tijd, in deze wereld van ons, niets nieuw onder de zon, pas nu begint het nieuwe op te duiken. We kijken toe, we luisteren.
[1] Urbain van de Voorde: ‘Ruusbroec en de Geest der Mystiek’, 1934, De Sikkel, Antwerpen. ‘Van dit boek werden gedrukt 300 exemplaren ‘op getint velijn van Pannenkoek’, genummerd van 1 tot 300. Dit is nummer 144’. Het boek dat ik vond bij ‘De Slegte’, getekend door de schrijver en ‘van harte’ geschonken aan Albert Saverijs, was ongelezen gebleven want ongeopend.
18-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-11-2021 |
KLARA die een hulp is |
Anders, is er niet zoveel méér nog waarover je nog filosoferen kunt, en het is, dit ene, dat je zeggen wilt vandaag, want je hebt meer en meer het gevoel weg te schuiven in de tijd en stilaan te verdwijnen, eens je woorden nutteloos geworden, eens je je toevlucht neemt tot wat ongerijmd uitgepuurd vertelsel waar geen man wijs uit wordt. Maar je laat het, omdat het van vroeger is toen de tijd niet zoveel betekenis had , toen je het geluk kende, ver weg te zijn, in een klein oud dorp in de bergen bij vrienden die met jou de simpelheid van het leven deelden als je samen waart met hen, ergens op grote hoogte in een berghut, en je kende er enkele, onderweg op een pad er naartoe, of vertrekkende van daar uit naar een of andere top die je beklommen hebt, die je niet noemen wilt omdat er zo vele zijn geweest, over de maanden augustus gespreid.
Dit was voor jou het grote leven, waarbij je alles vergat, als je met een touw verbonden aan Robert Panchard, de gids en Gustave Cotter, je gezel, hoger klom - ze zijn er nog zonder er te zijn, ze zitten in je bloed - tegen de bergwand aan, uren lang opschuivend, roepend naar elkaar in de ijle lucht, tot je de top bereikte, uitgeput, maar, als een gelukzalige gedaan te hebben waar je je leven lang zult blijven aan denken, tot je, neergelegd in de aarde, zoals Henry Purcell het wist, het aanvoelde, het componeerde: ‘When I am laid down in earth’.
Je kreeg het te beluisteren, een paar minuten geleden en de melodie hangt nog in je hoofd of omheen je hoofd terwijl je verder schreef dat je aan het klimmen waart tegen de rotswand gekluisterd, en je dacht tezelfdertijd aan het moment dat je zult verdwijnen, neergelegd in de aarde of opgegaan in de vlammen, dat armtierig geworden lichaam van jou, dat je nog houdt voor een tijd en dat je nog volop schrijven laat wat je vertellen kunt.
Maar het ‘when I am laid down in earth’, heeft je te pakken nu. Je bent afgedwaald op weg naar waar je niet zijn wilt, op de weg die altijd evenwijdig blijft lopen naast de gewone weg die je nemen wilt en plots opduikt.
Ook toen je je gedicht van gisteren herlas en enkele woorden ervan wijzigde, want gisteren wist je al toen je het inlogde, dat het niet perfect was, dat niets - of dan toch nu en dan iets - van wat je schrijft perfect is, al zoekt je telkens de perfectie te bereiken, maar die is er nooit zoals je het willen zou.
Je weet soms heel veel als je begint, maar je bekomt minder en minder, zo waarom zou men zoeken je verder te lezen als je het waardevolle dat er is, niet waardevol brengen kunt?
Je schrijft maar zo lang je geest niet beneveld wordt door de toestand van het lichaam, wat nog niet het geval is, al gaat het die richting uit.
Ja, het is zo, als je het vraagt. ‘When I am laid down in earth’, is er nog, licht beneveld nu.
17-11-2021, 06:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-11-2021 |
Souvenir du Valais |
Un jour nous n’avons plus mesuré le temps.
Souviens-toi : nous n’étions pas tant, un peu d’air, un peu d’esprit, mais la vie nous traversant, la grande vie, un torrent d’énergie: traversant en filigrane, les montagnes et les forêts, les cabanes et les sommets, traversant tout l’Univers dans sa totale totalité.
Car l’éternité était de ces moments-là et toutes les choses autour de nous, silencieuses, lourdes de promesses.
Souviens-toi : nous tenions haut le vin que tu avais si religieusement versé : arôme et bonheur se mélangeant, en paroles sages.
La lumière comme de la poudre sur nos visages, le jour où nous étions sans âge.
…
En terug hier zijnde:
in de nacht is er de herinnering die je houden wilt, is er het woord dat je schrijven wilt, is er de vriend die je groeten wilt.
In de morgen is er de stilte in het licht, verwondering,
jij, te zijn waar je bent en hoe je bent, zij het niet met laurier gekroond dan toch de graanhalm die je woord als wikke omwikkelt: aren in bloei, met stuifmeel beladen, de tijdloosheid benaderend alom.
Wij, zonder ouderdom.
16-11-2021, 07:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-11-2021 |
De Vijgenboom |
Je zegt maar wat, en omdat het zo mooi klinkt, omdat het zo rijk is van inhoud herhaal je het, al was het maar om jezelf te overtuigen van het mooie en het correcte ervan en je elke twijfel erover, wegnemen wilt. En je laat het erbij, het staat vermeld en je mag verder alsof er nog iets anders zou kunnen vermeld worden, iets dat er nog aan toegevoegd kan.
Het gaat hem over je laatste zin van gisteren: ‘onsterfelijkheid is mijn deel’. En het is je overtuiging, het is met deze gedachte dat je vertrekken wilt, je hoopt het, je hoopt zelfs dat het met de glimlach zal zijn; al zijn we nog niet zo ver, je streeft ernaar, alles in jou wil erop gericht zijn het te verwachten, het te omhelzen. Het is een ingesteldheid, eens deze naakt voor je uit staat afgebeeld, kan je die zo maar niet verlaten om met iets anders te beginnen, want eens je dat veld betreden hebt geraakte je er niet meer vanaf, ga je graven, steeds dieper en dieper tot in het oneindig diepe, waarvoor je geen woorden meer vinden kunt.
Dit is wat me nu overkomt. De zin die ik terughaalde is het middelpunt van een kolk, al het andere kolkt er in weg, de zuigkracht ervan is zo groot dat alle andere gedachten erin verdwijnen, of hun nietigheid tonen. Steven Hawking zou dit ‘a black hole’ noemen, en het is het ook, eens je zover gekomen bent, is wat je nog wenst te schrijven overbodig, je hebt de grens van het landschap van de geest bereikt.
Rest je, als je volledig wilt zijn, het landschap van wat je denkt de werkelijkheid te zijn, van het leven te zijn, en het dichtsbije is de vijgenboom die in een paar dagen tijd zijn bladeren heeft verloren, zijn takken nu ‘boordevol’ groene vruchten die de tijd niet kregen om, in dit vreemde klimaat voor een vijgenboom, te rijpen. Het is een troosteloos iets, teloorgaan op weg naar de voltooiing, zo iets als die geschriften van mij, even onvoltooid de winter zullen ingaan, en later het lentegevoel niet meer zullen kennen.
Er zal zelfs geen poging meer ondernomen worden, wat de vijgenboom wel zal doen, de sappen zullen stijgen, de knoppen zullen openbarsten met een kleine knal die we niet zullen horen en het blad zal zich vormen, samen met de vruchten. Hoe dit gebeuren zal, welke krachten, komende uit de Kosmos, hierop inwerken zullen, weten we niet maar we vertrouwen erop, Een groot vertrouwen, een oneindig vertrouwen zelfs dat we hebben in wat van de Natuur is. En, als het beschaamd wordt dan ligt de schuld bij ons, bij de mens, die het waagt in deze contreien een boom te planten die hier niet thuis hoort. Mijn geschriften die van de geest zijn evenmin.
Toch volhard ik, hoop ik dat op een dag de temperatuur zal omslaan en de vijgen rijpen zullen, of ze dan nog de smaak van vijgen kennen zullen weet ik niet. Weet ook niet wat er gebeuren zal met de vruchten van mijn geest.
Ik, mijn povere ik, kan alleen maar hopen dat mijn vruchten niet terecht komen in het ‘barre land’.
15-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-11-2021 |
Nieuw aanknopingspunt. |
Wat ik gisteren geschreven heb was niet wat ik op het oog had, maar, ik ben op een bepaald ogenblik afgedwaald en - ik noem dit ongelukkig - terechtgekomen bij Ilja Leonard Pfeiffer en zijn ‘gebraden’ hanen aan het spit geregen, waar ik echter niets te vinden had omdat ik de man eens bezig heb gehoord over de Vlaamse poëzie, alsof die van hem de Nobelprijs waard zou zijn.
Ik weet dat de hoogtepunten in de literatuur heel schaars zijn en al tracht ik zo hoog mogelijk te scoren, het maximum eruit halen lukt me zelden.
Een feit is echter dat ik van 1978 begonnen ben een dagboek bij te houden en dat ik het eigenlijk tot vandaag vol gehouden heb, in die zin dat ik in 2010 overgeschakeld ben van dagboek naar blog.
Ik ondervind nu, dat, als ik terug ga naar de tijd van de vorige eeuw, ik weinig zaken vind die zouden passen in wat ik vandaag vertel, en ook, mijn geschrift van toen leent zich absoluut niet tot lectuur, het is te tijdrovend voor het weinige dat er staat. En daarenboven het is weinig inspirerend.
Ik vermeld het maar, misschien ook heb ik het al eens gezegd, maar het is belangrijk voor mij eens van tijd tot tijd terug te gaan op de weg die ik heb afgelegd op mijn schrijvers-(!)-loopbaan. Er is geen fierheid mee gemoeid, integendeel, het is een grote faling geweest en hoe verder ik ga hoe groter de faling, want ik ben er niet in geslaagd ook maar iets gepubliceerd te krijgen en dat ligt me zwaar op de maag niet dat ik niet geprobeerd heb een uitgever te vinden maar zonder enig succes.
Ik mikte hoog. Ik herinner me de dag dat ik rondliep in de Alhambra in Granada, en dat een vriend, een gebuur, me belde - ik had hem gevraagd mijn brievenbus te ledigen - en dat hij me meldde dat er een schrijven was van De Bezige Bij, aan wie ik mijn manuscript had gezonden. Ik liet hem de brief openen om te horen dat het manuscript hen niet paste.
Jaren later, ligt het er nog en vind ik het nog niet af genoeg. De moed ontbreekt me, al herlees ik het nog steeds met mondjesmaat, maar ik ben het zo dikwijls al begonnen dat ik er niets nieuws meer in vind. Trouwens het is niet op mijn leeftijd dat je debuteert, welke toekomst heb je dan nog als schrijver?
En toch blijft de idee om een uitgever te vinden, hangen, vergezelt ze me, is ze een trouwe gezel van mij, maar ook, uiteindelijk, een vervelende, een onvoldane, een sleur idee.
Tot daar ben ik gekomen, wat volgt is het doven van de rozen die er niet staan in de tuin, maar wel in mijn dromen, wat erger is om dragen.
Ik ben gekomen aan mijn laatste gezangen, hoe maak ik er vreugdegezangen van opdat ik nog gevolgd zou worden, met ijver er naar uitgekeken nog?
Het feit is ook dat ik mijn aanknopingspunten van vroeger ben kwijt geraakt, dat ik er nieuwe, meer ontvankelijke naar ik dacht, heb moeten zoeken en meen gevonden te hebben, zich situerend omheen het centrale punt dat de dood niet het einde kan zijn, niet het einde is, maar een herbeginnen.
Dit staat nu ingeschreven in mijn geest: onsterfelijkheid is mijn deel.
14-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-11-2021 |
Zijnde van voor de tijd van de huidige tijd. |
Grensoverschrijdend gedrag: dagelijks, al een hele tijd, van vroeg in de morgen horen we erover, echter helemaal niets over grensoverschrijdend gelach van de actoren op TV, of grensoverschrijdende baarden van slordigheid of kleding of grensoverschrijdende misbaksels van programma’s. Alles kan de dag van vandaag, ook de grensoverschrijdende woorden die gebruikt worden.
We staan er machteloos tegenover, zo ik noteer het maar, het is eigenlijk mijn ding niet, helemaal niet als ik maar op CANVAS, met volle teugen kan genieten van de documentaire over het dirigeren van Bernard Haitink en zijn voorliefde voor Mahler én, de Zevende Symfonie van Anton Bruckner. Dit compenseert heel wat.
En dan, toevallig op een ander programma op TV 4 ‘Stukken van Mensen’, waar gevestigde kunstkenners geconfronteerd worden met kunstwerken van een dame, en niemand zich uitspreken durft omdat haar naam niet gevestigd was zoals deze van een Fabre of een Panamarenko, of een Tuymans, hoewel het werk me even kunstig toescheen als al het andere dat te berde komt in dit programma. Aldus, ‘What ’s in a name?
Ik herinner me dat ik ooit, uit een bundel van Ilja Leonard Pfeiffer[1] volgende regels te lezen kreeg:
Gebraden hanen reeg je aan het spit alsof het daarmee iets wilde beweren je greep met harde hand naar schorseneren en raapte stengels met ontbloot gebit.
Ik kan wel ‘gissen’ wat hiermede wordt bedoeld; maar hoe goed het allemaal rijmt en in sonnetvorm dan nog wel – de dichtbundel mag dan nog als geschenk zijn bedoeld – maar ik zoek het poëtische in rijmwoorden gaande van ‘spit tot gebit’, van ‘beweren tot schorseneren’. Ik sta er lang bij stil. Ik kijk om me heen maar ik ben zeker, hij lacht me uit om wat ik ooit schreef:
Schrijf maar wat gedichten opdat je niet te vlug zou sterven als je dood zult gaan.
Als je maar naam hebt in de media, kun je je alles permitteren. We leren er mee leven. Vaste maatstaven in de literatuur – evenmin als in elke andere kunstvorm - zijn er niet, eerder is het de naam van de schrijver/de maker die bepalend zal zijn, want eens de naam verworven is, beantwoordt wat ook, tot een woord of een ‘gegriffel’ op een stuk papier toe, aan de maatstaven van de huidige kunstwereld, het wordt verkocht, en hoog in prijs, tot beschamends toe.
Maar, en hier wringt het schoentje in de wereld van de kunst is het oordeel van het ‘bekoren’, niet aan mij gelegen, ben ik er niet de oorzaak van dat die poëzie me niet ligt en is de plaats waar ik mijn woorden zoek wel de juiste plaats?
Het gedicht dat ik gisteren bracht is van een totaal andere soort dan de gedichten die nu, sedert jaren in zijn. Ik heb die stroming niet gevolgd, ik ben blijven hangen waar ik ben opgestaan, decades terug, met het gevolg dat ik het fenomenologische in een gedicht heb blijven offeren, onder invloed van T.S. Eliot vooral, aan het filosofisch elitaire. Van iemand die schrijft wordt verwacht dat hij evolueert. Ik, ik heb dit niet gedaan. Ik ben van vóór de tijd van de huidige tijd, en wellicht zal ik het blijven.
[1] Ilja Leonard Pfeiffer: ‘Giro giro tondo’. De titel is ontleend aan een Italiaans kinderliedje.
13-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-11-2021 |
Als impromptu geschreven. |
Het zijn gebeurtenissen met kleine of grote gevolgen - ‘for the morning is allways unknown’ - die ik hier opteken, komende van ik weet niet waar, maar opduikend omdat er een stem is in mij die er om roept en waar naar geluisterd wordt.
Hoe dit leven hier gestructureerd is, is me een raadsel, alles schijnt zo eenvoudig dat ik niet zie hoe alles inspeelt op alles opdat het als eenvoudig zou overkomen, maar dat is het niet. Het raadsel blijft hoe gedachten zich vormen en hoe het kan dat deze uitgeschreven worden voor het nageslacht.
Schrijvend ben je, hoop en al, de woorden die komen uit de velden en de bomen, uit het levend landschap dat je heeft toegesproken: een geschrift de ontdekking zijnde van een oase in een woestijn, een oase van woorden en gedachten, in een kleine gevatte knoop gelegd, je aangereikt door grote winden, over grote zeeën en over wijde velden. Een geschrift, dat eens neer geschreven als een ontmoeting met een jonge vrouw staande tussen de grassen op een bloemenweide, voorheen nog niet bestond.
Het is je wil, telkens trachten te bereiken wat je nog nimmer hebt bereikt, een verhandeling van woorden die je naar je hand wilt zetten. Woorden grillig als meesjes, ondersteboven in de takken die je tellen wilt maar ongeduldig als ze zijn zich vermenigvuldigen keer op keer.
Woorden zijn even ontelbaar als ongrijpbaar. Ze bespringen je, ze grijpen je, ze omhelzen en verwensen je, ze bezitten je en je moet ze nemen zoals ze komen, een wet die onverbiddelijk is.
Maar je weet het, je herhaalt je voortdurend waar T.S. Eliot je op wees: ‘the only wisdom we can hope to acquire is humility.
Je dacht eraan - je denkt er altijd aan - toen je dit gedicht trachtte te componeren als het impromptu van een gebed:
Heel wat heb ik ooit geschreven waarvan ik zeggen kan: o, Heer, wat hebt u me nu in woorden toevertrouwd opdat bewaard het kon voor ’t nageslacht.
U, Heer, die ik niet anders ken dan met het woord daar alles zo oneindig is, onuitgesproken niet te noemen is.
Om dat deeltje geest van u dat ik gebruiken mocht, zelfs al is de tijd zo vlug gegaan: in deze morgen, in mijn uur van nederigheid, mijn dank u toegesproken,
alvorens alles af te sluiten hier.
12-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2021 |
Elf november |
Is wat ik schrijf de perfectie op gebied van stijl, spraakkunst, Nederlands? Neen, ik span we hiervoor niet voldoende in. Ik kijk meer naar ‘wat’ ik schrijf dat voor mij belangrijker is dan ‘hoe’ ik het schrijf.
Zo keer ik vandaag terug naar de elfde dag van de elfde maand van 1918. De zon die ik vanmorgen, heel traag, alsof ze bleef aarzelen, als een gouden glorie verschijnen zag in het oosten, boven de bladerloze bomen, was dit ook de zon van elf november van toen, minder glorierijk wellicht, roder als bloed wellicht, maar even krachtig, en nog krachtiger, bij het klaroengeschal, het elfde uur van die dag, zelfs al regende het misschien, of stormde het over de loopgraven, over de omgewoelde aarde, over de brokken van huizen en kerken over de naakte stammen van stukgeschoten bomen?
Het was inderdaad diezelfde zon maar anders in gekleurd op de gezichten van zij die er waren, na het klaroengeschal trillend op hun benen in hunker. We kunnen het ons niet inbeelden, we kunnen slechts heel vaag vermoeden hoe de zon toen scheen binnen in hun hart, binnen in hun geest en hoe het klaroengeschal klonk in hun oren. We kunnen erover nadenken, erover schrijven, er een film over maken, maar hoe het licht was op dat elfde uur van die dag, zullen we ons nooit indenken kunnen, want het was het uur van het einde van de nachtmerrie, het herbeginnen van het leven.
We weten er niets meer over, amper nog wat Erich Maria Remarque erover schreef , én over het leven in de loopgraven én over de gevechten én over wat er gebeurde precies enkele ogenblikken vóór elf uur die dag.
Maar de naweeën waren ontzaglijk, drongen, meer dan honderd jaar later, tot ons door. Getuige dit gedicht van een vriend, Rik Van Damme:
Het regent over Passendale, Steenstraete, Vladslo , Verdun; onder de aarde roest een geweer een bajonet, een stilgevallen horloge, met binnenin het vergeeld portret van hen die bleven, om te wenen, te zoeken naar de vele namen -samen- op één steen gezet.
Het regent nog altijd over Passendale en het vele water wist tevergeefs de tranen, de leegte, het verdriet, de doffe ellende, die eeuwige schande
voor wat hier is geschied.
We dragen het mee met ons als schaamte ook dat zo iets gebeuren kon en gebeuren blijft in een of ander land van deze wereld.
We gedenken en blijven gedenken zij wiens naam als gesneuveld op het veld van eer, geboekstaafd staat. Je ontmoet hun naam in elk dorp van dit land en zeker in elk dorp van Groot-Britannië, tot zelfs op een gedenksteen op het verre eiland Iona, the holy isle of Scotland, met amper destijds enkele huizen.
Ik denk ook en vooral aan de vele plaatsen in en omheen Ieper - waar ik enkele jaren verbleef - de vele kerkhoven die er zijn, de vele levens die er werden geslachtofferd en er verzameld liggen in een park, als een bos van tekens met de resten van een lichaam eronder en een naam met de vermelding van de dag dat ze opengereten werden als slachtvee. En ook deze van de meer dan vijftig duizend, waarvan niets werd teruggevonden, alleen hun naam nog, gebeiteld in de Menenpoort in Ieper.
We gedenken hen en ook zij die keerden. Een krans met bloemen is ons teken.
11-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2021 |
Gotieker zijnde |
Het kan niet, dat ik, na meer dan tien jaar blogs, niet een keer op een zelfde wijze ben gestart; zelfs misschien, ooit met deze zin. Want alle beginnen heeft een oorzaak, echter van één ervan hebben we het gissen en blijft het een gissen. Hoe we ons ook inspannen, wat we ook er mogen over schrijven, lezen of denken, absolute zekerheid is er niet, zelfs niet als we aanvaarden zouden dat in den beginnen het Woord was, dan nog moeten we weten wat of wie dit Woord wel was.
In feite situeert zich alles in het landschap van de geest, in ons en buiten ons, het landschap dat we voortdurend betreden en waar we nooit genoeg zullen van krijgen omdat het niet alleen de oneindigheid is, maar ook de eeuwigheid, twee begrippen die elkaar overlappen en amper, zegge in een kleine mate, toegankelijk zijn voor ons.
Toch betekent het de ruimte van de vrijheid, de ruimte van de gelukzaligheid voor de denkende mens die, in zijn momenten, de noodzaak kent te ontsnappen aan het dagelijkse, de kleine dingen van het leven. Wel wetende evenwel dat hij hiermede afstand doet van de rust die uitgaat van deze kleine dingen en het avontuur tegemoet gaat dat het risico van het verdwalen in zich draagt - niet dit van Dante, het liep al verkeerd in het donkere woud - maar het risico terecht te komen in een oceaan van geest waar niet een punt als houvast aanwezig is.
Dit is dan de evolutie die ik met de jaren heb doorgemaakt, mijn sociaal weefsel is afgebrokkeld als het dragend element in mijn leven, en dan zeker in de ogenblikken dat ik neerzit om te schrijven, onderga ik, willens nillens, een metamorfose, niet deze van Kafka, niet in mijn uiterlijke vorm, maar innerlijk stap ik van de wereld van de dingen, in de wereld van het leven in de dingen, de wereld van de geest. Ik voel me ingeschakeld in het kosmisch gebeuren, ik neem eraan deel, zoals zij die Stonehenge gebouwd hebben eraan deelnamen, zoals de eerste kathedraalbouwers eraan deelnamen. Ik wil me aanbieden als een Gotieker, een bouwer.
Vele eeuwen voor ons wist Ibn’Arabi dat de mens het doel was, de reden, het waarom van het Universum. Wat betekent dat zonder de denkende, de van een levend geheugen voorziene mens, het gebeuren dat het Universum is, een gebeuren zou zijn zonder meer, zonder inhoud, zonder merg in de beenderen. Het is de zoekende mens die er betekenis aan geeft en van het Universum een gebeuren maakt.
Hoe dikwijls heb ik dit al niet herhaald - wellicht tot vervelens toe - maar wat ik herhaal is van het wordende dat volgens mij, nooit ophouden zal, dit van het zichtbare Universum, als dit van het onzichtbare ervan dat is van het wordende in de mens. Onze kennis van het Universum neemt toe, zo wel naar buiten als naar binnen waar het zich situeert in de diepte, in het spirituele.
Het doel van de mens, of de reden van zijn bestaan – maar ik moet dit ook moet al gezegd hebben - is het mysterieuze van dit gebeuren te ontcijferen en te zoeken naar de ware betekenis ervan.
Fysisch is hij een schakel zoals alle leven in plant en dier een schakel is maar hij is ook een werktuig, een maker en loopt aldus verder uit op de evolutielijn van het kosmische – of Damian Hirst deze lijn volgt met de schedel van ‘Adam’ te bekleden met diamanten is een andere zaak – maar al wat ik doe op het vlak van mijn schrijven is het uitoefenen van de functie die ik heb als mens: evolueren in de richting waarin het Universum evolueert, zijnde in de richting van een steeds dieper bewustzijn van onze verbondenheid die zich kenmerkt door een dieper binnendringen in, het ‘In-Universum’, in ‘le dedans de l’Univers’.
‘Conoscete a ti mismo’, zegt de Spanjaard. Ken u zelf en weet dat het Universum er is opdat jij er zou kunnen zijn en, dat het kosmisch gebeuren er is omwille van jou en jij als mens, omcirkeld door dit gebeuren en deelachtig aan dit gebeuren.
Wat ik ben of wie ik ben, veel verschil maakt het niet, ik ben deelachtig aan wat wordt, ik ben van het Wordende.
10-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2021 |
Verhaal als sprookje. |
Hij aarzelde die morgen. Hij voelde zich niet zoals hij gewoon was zich te voelen. De dingen binnen in hem - zoals hij dacht dat het binnen in hem gebeurde, maar het kon ook anders - bleven wazig, bleven onvoltooid, ongrijpbaar. Hij meende een stem te horen die van verre kwam en aandrong opdat hij het rustig aan zou doen: een doorzichtig doek gelegd over hem. Maar hij dacht aan de afspraak die hij elke morgen had met de duiven onder de bomen aan het meer en hij had zich, zelfs gewassen en geschoren, wat bij velen in onbruik was geraakt, en zich aangekleed en was gegaan waar hij elke morgen ging, gehuld in zijn mantel, de zakken ervan gevuld met graankorrels.
De vroege wandelaars, de joggers die hij, morgen na morgen ontmoette, wisten dit niet, wisten heel weinig over hem, wisten enkel dat hij een oud man was met een vreemde hoed en gekleed in een lange donkere mantel, met een regenscherm of een wandelstok. Met sommigen had hij reeds gesproken, met anderen niet. Maar de duiven kenden hem op een andere wijze des te beter, en zaten te wachten op het grasveld of in de lage takken van de bomen, ongeduldig kirrend en, als ze hem zagen, opspringend met opgeblazen halzen.
Hij voelde zich op een plaats waar hij niet hoorde te zijn, zelfs met zijn hand in de rechterzak, zijn vingers tussen de granen, kleine zijig-zachte korrels die hij tellen kon als hij ze tussen zijn vingers liet glijden. En, zoals hij de granen kende, kende hij de duiven en kende hij de bomen en hij sprak met zijn ogen tot de bomen, tot het wonder dat hun stammen waren, breed in de worteling, een kant met mossen begroeid alsof het woorden waren oneffenheden die hij te ontcijferen had.
Zoals de magiër van Jorge Luis Borges[1], gevangen gezet door de Spanjaarden, in een donkere kerker in de aarde, met naast hem een jaguar, waarvan hij gescheiden was door een glazen wand. Een verhaal dat zich afspeelde ergens in Peru of in Mexico, en de magiër, hoewel er maar een maal per dag, in zijn kerker onder de grond licht binnen viel, hij er toch in slaagde, de boodschap van zijn God te lezen in de pels van de jaguar. Hij zich aldus todopoderoso voelde, maar dan toch die almacht niet zou gebruiken om zich te bevrijden.
Zo ook wou hij de boodschap van de boom kunnen lezen in de schors waar hij stond, met de duiven ongeduldig omheen hem. Toen ze hem zagen met zijn hand in de zak van de mantel, wisten ze, lieten ze zich vallen, hun gefladder als trommelgeroffel. Hij wachtte nog even, en haalde toen een handvol granen uit zijn zak die hij uitstrooide met een zalige zwaai van de hand, die hij kende van zijn vader als die zaaiend over de akker liep, met vaste tred, breed zwaaiend in een sacraal gebaar dat hij hield van de geslachten voor hem. Hij hoorde de korrels vallen die hij zaaide, woorden prevelend, woorden om op te tekenen met erin, de geur van aarde en water, de geur van de schors van bomen.
Hoe de duiven opsprongen, kirrend, gelukkig en wild tussen zijn voeten, opvlogen tot onder zijn mantel en hij gooide maar zaden, hij voelde ze als glinsterkorrels in zijn hand, glad en warm, alsof ze zijn levende woorden waren.
Hij bleef zinnen schrijven in zijn hoofd, verwarde zinnen, terwijl hij de laatste granen boven haalde, woorden die hij zocht, maar het waren geen woorden, het waren maar letters. Het was alsof hij met het uitstrooien van de granen, de letters van zijn woorden uitstrooide waar zijn voeten waren en waar ze liggen bleven voor een ogenblik om opgepikt te worden. Witte woorden voor witte duiven op de witte grond en toen hoe alles bewegen ging in een trage kolk waarin hij werd opgenomen.
Welke morgen was het, welke dag in welk jaar? Hoe was het dat de mensen tussen de duiven; dat de duiven tussen de mensen, dat de korrels, dat de letters van zijn woorden wit waren, als van kille sneeuw gemaakt?
Moe als hij was, even tegen de boom geleund, zijn witte hand op de witte schors. Hij voelde hoe zijn hand in de schors binnendrong, tot diep in de vochtige massa van de stam, hij voelde hoe de boom zijn hand hield om het nimmer meer los te laten. Hij zag nog hoe witte boten naar hem toe gleden, hun witte zeilen bol gespannen in de witte wind.
In het gekir en gefladder van de duiven, mensen die hem aankeken, die naar hem toeliepen, toen hij er al niet meer was. Hij ontwaakte in een witte kamer, de vrouw die hem liefhad was over hem gebogen.
Het is maar een kort verhaal, een soort sprookje over een man gehuld in een lange donkere mantel die ik had kunnen zijn, ware het niet dat de bomen aan het meer van Genève slechts eenmaal een rol hebben gespeeld in mijn leven, in een verhaal dat verband hield met een gedicht van Odysseus Elitys, en dat hij ooit nog eens vertellen zal indien hij er behoefte zou aan voelen.
[1] Jorge Louis Borges: ‘La escritura del dios’, Uit ‘El Aleph’: Alianza Editorial 2001
09-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2021 |
De ondertoon. |
De tijd is een slokop, het tempo van de dagen is bijwijlen ontstellend als je het waagt even achteruit te blikken en te zien de afstand die je hebt afgelegd in zo weinig tijd. Vooral dan als je de indruk krijgt - hij hangt over jou - dat je bijna aangekomen bent waar je nog niet wenst heen te gaan.
Bijna is het je dagelijks onderwerp geworden, of is het dan toch iets dat bij jou tussen de lijnen kruipt. Je wenst het wel niet maar het staat er voor je het beseft en je laat het maar.
Daar zo even, op KLARA, was er César Franck, zijn ‘Sonate in A voor viool en piano’. Er was ook, onvermijdelijk bij mij, de gedachte aan Hubert Van Melkebeek, die me voorafging en misschien nu op mij wacht aan de poort.
Het was in het oude klooster in Deux-Acren, dat we samen een recital bijwoonden. De muren bekleed met gedichten, de tuin, bezaaid met afgevallen bladeren. Ik weet nog hoe puur het licht op de middag, het licht van de glorierijke herfst, een van de laatste herfsten van Hubert. Hoe vlug hij gegaan is daarna. Nu, na al die tijd zit hij nog steeds verweven in die sonate van César Franck die me overvalt, zoals ze ons overviel in de kapel van het klooster, een sonate die aanvangt in pianoroerselen waaruit dan plots, de viool opstijgt, een grandioos gezang van enkele noten, die hernomen worden, onderlijnd door de piano, en zich uiten in arabesken en voluten, in heldere uitgesponnen klanken, zich telkens herhalend, wentelend als in een park vol rozen en struiken sternanijs, waar je stil ontroerd kijkt naar het vallen van de bladeren, zigzaggend over het grasperk.
Ik schreef er voorzeker een blog over want het kan niet dat die middag me niet heeft beroerd. De dood was veraf toen, ook bij mij, mijn gang was nog stevig, maar, als ik nu de lijn volg van de muziek, een lijn die zich mengt met de herinnering aan toen, was hij al aanwezig in de ondertoon. Al wist ik het toen nog niet, maar ik voel het nu aan als ik terugga naar die momenten: de oude muren, de wankele stoelen, het licht gefilterd in het amber van de viool, en de donkere rug van de piano, en in een nevel over de aanwezigen; maar ook licht in de klanken, tekens van het eeuwige opduikend in de donkere tinten van de muziek: César Franck moet gedacht hebben aan de dood toen hij de noten uitschreef op een wit blad. Niet te ontkennen, nu de tijd erover is. Zeggen, dat er toen al de schaduw was van het nakende, maar we zagen en hoorden enkel het verhevene dat een helderheid was.
Hubert en ik hebben er naar geluisterd, de ondertoon was er toen al, pas enkele maanden later hebben we hem ontdekt.
08-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-11-2021 |
Ademend nog. |
Gebeurt het dat jullie in de morgen luisteren naar KLARA?
Weet dan dat we samen luisteren en weet dat ik, luisterend met een half oor, half in gedachten aan het schrijven ben en, als ik schrijf, de muziek geen hinder is, wel de woorden van KLARA, deze storen, deze ik schrappen moet.
Het is maar een inleiding, een introïtus, die ik nodig heb om uit te maken waar ik heen zal gaan. Het wondere is - alles is een wonder voor mij - dat ik pas weet waarheen als ik aangekomen ben. Het gebeurt, tot nu toe, nagenoeg elke morgen zo. Echter, de wijze waarop heeft geen belang zo lang het resultaat maar geboekstaafd staat op het einde van de rekening.
Ik heb aldus een vertrouwen opgebouwd, een vertrouwen in mijn schutsengelen die me vergezellen waar ik ga of ben; ze verlaten me niet, ze staan altijd klaar met hun aanwijzingen. Zo zie ik het toch, want ik weet niet, indien het van mij zou uitgaan waar die gedachten zich zouden bevinden of door welk mechanisme deze me te binnen zouden vallen.
Zo is alles omgeven met een bevreemdend aanvoelen, waar normaliter niets anders kan over gezegd worden dan dat het inspiratie is, maar zelfs dan stelt zich de vraag vanwaar die inspiratie, die inademing van woord en beeld?
Ik voel vandaag een zekere stugheid in mij, mijn geest functioneert niet zoals hij anders werkt, hij blokkeert op het ogenblik dat er iets op komst is, iets moois, maar ditmaal uit hij zich niet verder.
Gelukkig, een vriend, een groot poëet, stuurde me een gedicht verwerkt in een machtige foto. Ik koester het gedicht waarin ik hem volledig terugvind, hij is de enige die dergelijke gedichten schrijft of schrijven kan, een Herman De Coninck op zijn manier.
Maar het is de foto die me wenkt, die me aanspreekt, ik adem hem in, een gedicht dat ik schrijven wil, dat me niet meer loslaten zal tot het geëtst staat in woorden :
Hij wou zijn gedicht lijnfijn als van de berk de takken in de herfst.
Hij met lucht getekend in zilver en week om zijn hart.
Hij het niet meer wist om gelukkig te zijn.
Wijl
hij denkt dat het genoeg is geweest, dat alles is gezegd wat hoorde gezegd,
hij uitgekomen is te leeg aan woorden om nog verder te gaan hier of elders,
hij zich geborgen houdt heel frêle te licht om nog te zijn zoals hij ooit was
echter, ademend nog. Voor een tijd, misschien.
PS. De toegevoegde foto is van Gaby Desmyter, genomen in de tuin van de Ambassade van België in Berlijn.
07-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2021 |
Wat me schrijven doet. |
Het zijn geen prutsdingen waar ik mee bezig ben. Het is misschien dit niet waar jullie nu al mee begaan zijn, maar mijn tijd is nu, is niet die van gisteren eerder die van de tijd die komt.
Het behelst dus een gesprek dat ik houd met jullie, en bijna uitsluitend met jullie. Waren jullie er niet ik zou schrijven tot mezelf en, het verborgen houden. Het zou ook kunnen dat ik mijn gedachten niet zou omzetten in woorden, of het een verlies zou zijn denk ik niet, ik denk dat gedachten een eigen leven kennen, geschreven of niet, ze zijn vlottend, ze drijven in de luchten om ons heen en vroeg of laat worden ze door anderen opgevist. Misschien maken ze meer kans vlottend op te duiken dan neergezet in woorden.
Het kan, vele dingen kunnen in de wereld van het ongerijmde, de wereld die we niet toegankelijk achten en er dan ook niet naar uitzien. Nochtans is die er wel, hoe kan het anders dat ik nu en dan een gedachte opvang waar ik voorheen nog niet mee bezig was geweest. Je moet echter Ugo d’Oorde zijn of Karel Mortier om zo iets als waarheid rond te strooien. Weinigen volgen me hierin, ik zou Cees Nooteboom willen vernoemen, die, naar ik meen, die mening deelt, maar er moeten er velen zijn die me zijn voorafgegaan hierin. Begrijpe dan, dat ik dag aan dag leef in hun vaarwater en dat ik me hiervan moeilijk bevrijden kan, zelfs al zou ik het willen, hun wegen worden me opgedrongen.
Dus, verwacht niet onmiddellijk van mij dat ik bijvoorbeeld schrijven ga over het stopzetten van de ontbossing. Want als ik hoor dat het ontbossen nog zal doorgaan tot 2030, zonder enige zekerheid dat het dan wel ophouden zal, dan betekent dit pijn voor mij, pijn in mijn leden en vooral pijn in mijn geest. Dus beter er niet over schrijven en het werk overlaten aan de media.
Zo je weet nu wie ik ben en hoe het komt dat ik schrijf over wat ik schrijf. Geloof me, het verbaast me ook dat mijn onderwerpen, komen uit de wereld van de gedachten en niet uit de wereld van het gebeuren. Ik ken er schijnbaar geen andere als ik naga, al waar ik de vorige dagen, van 1 november af, over geschreven heb. De flow waarin ik verkeerde was deze waarin Dante jaren van zijn leven verbleven heeft telkens hij werkte aan zijn Commedia; als hij het aantal lettergrepen telde, als hij het rijmend woord op zocht en al dat terwijl hij bezig was de versregel te vinden die volgen zou op de voorgaande, en dit alles was maar een klein begin van wat hij bereikte.
De vraag die ik me stel, wat is het dat ik bereiken wil¸ eigenlijk niet veel meer dan het be-eindigen van deze blog op een aanvaardbare, liefst verrassende wijze om er een klein kunstwerk van te maken, een dingetje dat zowel als proza of als poëzie kan en mag gezien worden.
Dit is in elk geval wat ik betracht, inhoud te hebben en deze te brengen op een aangename wijze, altijd als iemand die gelooft in de onsterfelijkheid van het leven, het mirakel van het leven dat hem schrijven doet.
06-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2021 |
Wie me wenst te volgen, volge me |
Wat gisteren geschreven werd is een aanloop naar wat ik vandaag te vertellen heb. Is het zo?
Het kan, maar vandaag stel ik vast dat ik, in mijn ijver, een oud Westers gezegde heb over het hoofd gezien, dat van de appel die niet ver van de boom valt. Ik vertelde het tegengestelde, me baserend op, en geloof hechtend aan wat ik las in de Bhagavad Gita, het boek over de aard van de Realiteit, over de aard van het Zijn, met het essentiële punt erin dat ik hier onderlijnen wil:
As the tenant Soul (de geest die ons in leen werd gegeven) goes trough childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies[1].
Het is een stelling waar ik mee leven kan, aanvaardbaar en overeenkomend met de gedachte die eigen is aan al wat met geest te maken heeft: onsterfelijkheid.
Op mijn leeftijd daagt dit woord telkens op, kan ik geen gesprek meer voeren met vrienden zonder deze idee vooruit te schuiven. Je vindt die dus onvermijdelijk terug in bijna elk schrijven van mij, alsof ik het nodig zou hebben het woord ‘onsterfelijk’ te omkransen met al wat ik ooit geschreven heb.
Je kent me al, hoop ik, zoals ik me ken, onsterfelijkheid is van het leven, is van elke plant, is van elk dier, de drager ervan, is het niet de plant of het dier zelf, is het zaad of het ei. Het zaad of het ei is de voortzetting van leven, is het wonder waar we geen acht meer op slaan, geblaseerd als we zijn wat het leven aangaat omdat het een te gewoon verschijnsel is. Terwijl nochtans het nieuwe leven dat eruit ontstaat, een interventie van de krachten in de Kosmos noodzaakt.
Zullen het mijn herinneringen zijn die mee overgaan in het nieuwe lichaam, ik denk het niet. ‘Waarschijnlijk’ enkel de wijze waarop ik op het leven ben ingesteld, het onsterfelijke erin, of hij of zij of het, dat mijn geest zal toegewezen krijgen, zal geloven in de onsterfelijkheid ervan en zal dit op hun/haar beurt overdragen op het leven na hen.
In feite - en ik meen ten volle wat ik nu ga schrijven - het geloof in de onsterfelijkheid bepaalt je ganse leven, zoals geloven in de dood als einde van alles, je zicht op het leven bepaalt. Je ingesteld zijn op de gebeurtenissen die je overkomen en waarbij je je betrokken voelt worden erdoor gekleurd. Zo zal het, voor iemand die schrijft, inwerken op wat hij schrijft en onvermijdelijk hoe hij schrijft.
In elk geval ‘mijn’ woorden zijn ervan doordrongen. Ik zwem in de gedachte, en dit meer en meer, dat de dood een nieuw beginnen is, niet een ander, maar een voortzetting van wat je eigen was, op een andere plaats in een ander omhulsel, ook onder een ander gesternte.
Wie me wenst te volgen, volge me.
[1] ‘Bhagavad Gita, a book of Hindu scriptures’, the Peter Pauper Press, Mount Vernon, New-York, 1959.
05-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2021 |
Een aanloop naar. |
Zo gaat het altijd: ik sluit een dagelijks geschrift zo vlug mogelijk af om te denken/te beginnen denken aan een volgende. In feite, hoewel er telkens een etmaal tussen is, is het één lang schrijven afgesloten met een pauze maar dan enkel wat het schrijven zelf betreft, maar geen pauze in het denken, niet het er niet mee bezig zijn.
Zeg ik nu, als ik herlees wat ik zo-even schreef - met wat ik gisteren achterliet nog nagalmend - dat ik begaan ben, én met mijn sterven en wat er nakomt, én dat ik bezig ben met al wat in mijn macht is, om te voorkomen dat ik er té voortdurend zou aan denken.
Wees vooral niet verrast, er is weinig of geen aanmoediging meer van buiten uit. De massa verliet me, trok weg van het eiland dat ik bewoonde en in meer, de regen blijft weg en de bomen verdorren, verliezen hun laatste vruchten en hun zaden hun kiemkracht, ik blijf nog over, echter, overgeleverd aan het nutteloze van mijn inspanningen, ik sterf uit.
Dit is dan mijn klaagzang, ik bereikte in al die jaren niet wat ik hoopte te bereiken. I am a failure zoals ik hier rondloop en ik weet waarom. Ik bewandel een grondgebied van de geest waar velen niet met vertrouwd zijn en de moed, the guts, niet hebben om door te denken en het niet aandurven het vertrouwde van de wereld waar ze in leven te verlaten, terwijl ik hun wereld achter mij heb gelaten en op zoek ben naar wat van de toekomst is, ik me reeds bevind in het komende, of meen er toch een begin van visie over te hebben. Voor mij, in mijn geschriften, is alleen het bevreemdende waard om er hier, in wat rest van mijn eiland, over te schrijven; ten eerste voor mezelf, maar ook om iets nieuws binnen te brengen in jullie spirituele omgeving.
In één woord ik tracht te verbazen, te verwonderen, zoals elke dag KLARA het betracht. Ik sta dus niet alleen, KLARA echter tracht te verwonderen met muziek en woorden, ik enkel met woorden waaraan ik een indringende inhoud meegeef. Ik kijk om me heen en, om eerlijk te zijn, ik blijf verwonderd dat jullie me blijven volgen, een eenzaat zoals ik.
Elke dag dat ik begin, zoek ik het meest simpele op, het normaal dagelijkse, en elke dag verdwaal ik in het alledaagse en glijd ik weg in een landschap, erboven of eronder. Geloof nu niet dat ik het ben die het opzoek, het wordt me, eens ik schrijven ga, opgedrongen en ik vind het totaal ongepast me ertegen te verzetten. Dus als jullie het goed vinden ga ik er mee verder, want denk even hoe gemakkelijk het (schijnbaar) is voor mij.
Dit is het gevoel, soms maar niet altijd, als ik het einde van mijn relaas bereik en ik uitkijken mag naar wat erop volgen zal. Ik denk dan dat wat er geschreven staat een aanloop is naar wat er komen gaat.
Heel dikwijls is het zo, is het niet meer dan een aanloop naar.
04-11-2021, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2021 |
Honni soit qui mal y pense. |
Terwijl de aarde tollend omheen haar ingebeelde as, zich slingert omheen haar zon, schuif ik rechtdoor verder, de tijd in. Niets houdt ons tegen, noch het weer, noch de nacht, noch de dagen die voorbij zijn gegaan, ook deze zonder dat ik, er acht op sloeg, gingen voorbij. Nu daagt de kommer op omdat ik te lang al ben afgedwaald naar een weg die eens een einde tonen zal met een holte in de muur waar ik doorheen moet.
Ik voorzie het ene, maar voorzie ook het andere. Het andere dat een stil vallen zou zijn van mijn dagelijkse opdracht; een toestand van leegte die me inpalmen zou, een geestelijke inertie die me opslorpen zou. Ik zeg jullie, dan liever het ene dan het andere.
Alsof ik te kiezen zou hebben; alsof, wat het ook moge zijn, het me niet als een donderslag bij heldere hemel, overvallen zal, onvoorbereid, omdat het verdict niet voor te bereiden is. Beter is dus, er niet aan te denken, ik weet het, maar toch daagt het van tijd tot tijd, uit de schemer op die over mijn dagen hangt.
Het overkomt me deze morgen nu ik, in gedachten, terugkom van het kerkhof, van alle kerkhoven in de wereld, van alle pijnen, alle verdrietigheden in de wereld. Ik zie deze thans opschuiven naar andere tijden, de tijden die mijn ‘ik-van-nu’ niet meer kennen zal, maar misschien wel, mijn volgende ik, als het waar zou zijn - en waarom zou het niet? - dat mijn ‘ik-van-nu’, eens het ophoudt te bestaan, binnenschieten zal in een ander ‘ik-van-nu’, in neen ander lichaam.
Dit is wat het Oosten, wat de Bhagavad Gita ons leert, of, het vernieuwde leven dat ons wacht, op een andere plaats en zoals ik zegde, in een ander lichaam. Op deze wijze is het dat we als overwinnaar uit de dood opstaan om over te gaan in het nieuwe leven dat ons wacht.
We houden het in elk geval voor mogelijk, al zullen we het niet opmerken, maar het zou het bewijs zijn, dat de evolutie die we in de loop der tijden hebben doorgemaakt, niet alleen ons uiterlijke heeft bepaald maar ook en vooral ons innerlijke, zijnde grotendeels de wijze waarop we in het leven staan. We erven dus wel de karakteristieken van het lichaam van de ouders die vooraf zijn gegaan, maar niet de wijze waarop ze in het leven stonden, niet hun geestelijke ingesteldheid. Voeg eraan toe -waar evenveel twijfel over bestaat - de impact van de sterren en de planeten die ons karakter bepalen, en het is een totaal nieuwe spirit die ontstaat, die niets gemeen heeft met de ouders waaruit we zijn ontstaan.
Ik schrijf dit maar omdat ik verder schrijven wil over wat die fameuze Bhagavad Gita ons vertelt; omdat ik uitzoeken wil, in hoever de mogelijkheid - ik zeg niet, de juistheid - van wat duizenden jaren voorheen werd gedacht en opgetekend realiteit zou kunnen zijn.
Vergruis me als jullie denken dat ik gekke dingen tracht te verkopen. Ikzelf was er maar op uit een blog te schrijven van 500 woorden; was er maar op uit neer te zetten wat ik onder het schrijven heb vernomen van die man/die muze in of omheen mij, en hem/haar even, even maar, zeggingskracht te geven.
Tot daar ging mijn bedoeling, niet verder, maar ik slaagde erin in de tijdspanne van een uur te zeggen wat ik niet wist dat ik te zeggen had op het ogenblik dat ik vertrokken ben met mijn eerste zin.
Elke dag gebeurt het min of meer op deze wijze en ik voeg er nog aan toe - of jullie het nu willen of niet - het komt van die geest van vroeger, een ‘ik-van-nu’ van destijds, die zich bij mijn geboorte/conceptie, in mij heeft gevestigd.
Et honni soit qui mal y pense.
03-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |