Ik hernam een knipsel uit Le Monde van jaren terug - in feite stond het geschreven dat ik het, ooit, eens terugvinden en gebruiken zou - de woorden zijn van Roger Grenier, (1919-2017), een schrijver die ik niet ken en zelfs niet zal lezen. Hij was 96 toen hij dit schreef, hij zal het me vergeven als deze woorden hier, op mijn bijna vierennegentigste overneem:
Pourquoi écrit-on? Pourquoi des milliers de Français noircissent-ils du papier à longueur d’année, sans la moindre garantie d’être publiés? Ecrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.
Ik heb zo het gevoel, dat hoewel gericht ‘aux Français’, ze ook in het bijzonder, vandaag, tot mij zijn gericht; vooral dan de laatste zin erin, ‘onmachtig te genieten van om het even welke andere activiteit, om het even welke andere ontspanning’.
Ik ben een van die schrijvers, een, die dag en nacht begaan is met woorden. Die weinig of geen oog heeft voor wat er omgaat in de wereld over hem; die vertoeft in de warmte en de huiselijkheid van zijn cel, en er niet uitkomt, zelfs geen blik gunt aan zijn nabije omgeving.
Hoe noemt men zo iemand, een kluizenaar of hoe houdt iemand het zo uit, vooral in de tijden van nu, de tijden van Corona en mondmaskers en bovenal scholen die niet normaal kunnen functioneren, zonder op te zien naar wat er gebeurt omheen hem en erover te schrijven?
Het is maar dat de Coronawereld overstroomd wordt met berichten zo dat ik er geen meer hoef aan toe te voegen; dat ik in die zaken geen stelling nemen kan of nemen wil, omdat die wereld me overstijgt. Het is een wereld waarnaar ik me weliswaar richten moet en er mijn gang en handelingen op afstemmen, maar verder heb ik er geestelijk niets mee te maken, hij beroert de inhoud van mijn geschriften niet of amper.
Mijn werk als schrijver situeert zich in het domein van de geest, in de ruimte van de gedachtewereld waar het goed vertoeven is en waar Corona nog niet binnen gedrongen is en het ook niet gebeuren zal, liefst toch niet in deze van mij. Ik ga dus verder met me uit te drukken alsof Corona niet bestond. Ik zou het trouwens niet anders kunnen.
Maar hier ben ik nog niet ver genoeg, alsof ze geroepen werden komen de woorden en zeggen ze wat ik een fractie ervoor nog niet wist. Zo gaat het nu eenmaal, ze komen ongevraagd, ze dringen zich op, ze worden genomen, ze worden omhelsd en neergezet voor een tijd. Maar hoe het precies gebeurt? We zullen het wel nimmer weten, we zullen ons moeten beperken tot gissingen. Daarom, laat het zo en laat het zo blijven. Gissingen houden ons in leven.
Ik denk nu aan Jean-Emile Charon die, toen ik zijn ‘L’Esprit cet inconnu’ heb gelezen, mijn hoofd (even) heeft op hol gebracht. Hij verdedigde de stelling dat elk deeltje van ons, elk deeltje van de geest van ons, de totaliteit van onze geesteswereld bezat. Ik vond het aangenaam en verrassend om dat te lezen, ik denk er dikwijls aan, me afvragend wat hij er eigenlijk mee bedoelde.
Ik vraag het me nog altijd af.
|