Je zegt maar wat, en omdat het zo mooi klinkt, omdat het zo rijk is van inhoud herhaal je het, al was het maar om jezelf te overtuigen van het mooie en het correcte ervan en je elke twijfel erover, wegnemen wilt. En je laat het erbij, het staat vermeld en je mag verder alsof er nog iets anders zou kunnen vermeld worden, iets dat er nog aan toegevoegd kan.
Het gaat hem over je laatste zin van gisteren: ‘onsterfelijkheid is mijn deel’. En het is je overtuiging, het is met deze gedachte dat je vertrekken wilt, je hoopt het, je hoopt zelfs dat het met de glimlach zal zijn; al zijn we nog niet zo ver, je streeft ernaar, alles in jou wil erop gericht zijn het te verwachten, het te omhelzen. Het is een ingesteldheid, eens deze naakt voor je uit staat afgebeeld, kan je die zo maar niet verlaten om met iets anders te beginnen, want eens je dat veld betreden hebt geraakte je er niet meer vanaf, ga je graven, steeds dieper en dieper tot in het oneindig diepe, waarvoor je geen woorden meer vinden kunt.
Dit is wat me nu overkomt. De zin die ik terughaalde is het middelpunt van een kolk, al het andere kolkt er in weg, de zuigkracht ervan is zo groot dat alle andere gedachten erin verdwijnen, of hun nietigheid tonen. Steven Hawking zou dit ‘a black hole’ noemen, en het is het ook, eens je zover gekomen bent, is wat je nog wenst te schrijven overbodig, je hebt de grens van het landschap van de geest bereikt.
Rest je, als je volledig wilt zijn, het landschap van wat je denkt de werkelijkheid te zijn, van het leven te zijn, en het dichtsbije is de vijgenboom die in een paar dagen tijd zijn bladeren heeft verloren, zijn takken nu ‘boordevol’ groene vruchten die de tijd niet kregen om, in dit vreemde klimaat voor een vijgenboom, te rijpen. Het is een troosteloos iets, teloorgaan op weg naar de voltooiing, zo iets als die geschriften van mij, even onvoltooid de winter zullen ingaan, en later het lentegevoel niet meer zullen kennen.
Er zal zelfs geen poging meer ondernomen worden, wat de vijgenboom wel zal doen, de sappen zullen stijgen, de knoppen zullen openbarsten met een kleine knal die we niet zullen horen en het blad zal zich vormen, samen met de vruchten. Hoe dit gebeuren zal, welke krachten, komende uit de Kosmos, hierop inwerken zullen, weten we niet maar we vertrouwen erop, Een groot vertrouwen, een oneindig vertrouwen zelfs dat we hebben in wat van de Natuur is. En, als het beschaamd wordt dan ligt de schuld bij ons, bij de mens, die het waagt in deze contreien een boom te planten die hier niet thuis hoort. Mijn geschriften die van de geest zijn evenmin.
Toch volhard ik, hoop ik dat op een dag de temperatuur zal omslaan en de vijgen rijpen zullen, of ze dan nog de smaak van vijgen kennen zullen weet ik niet. Weet ook niet wat er gebeuren zal met de vruchten van mijn geest.
Ik, mijn povere ik, kan alleen maar hopen dat mijn vruchten niet terecht komen in het ‘barre land’.
|