Is wat ik schrijf de perfectie op gebied van stijl, spraakkunst, Nederlands? Neen, ik span we hiervoor niet voldoende in. Ik kijk meer naar ‘wat’ ik schrijf dat voor mij belangrijker is dan ‘hoe’ ik het schrijf.
Zo keer ik vandaag terug naar de elfde dag van de elfde maand van 1918. De zon die ik vanmorgen, heel traag, alsof ze bleef aarzelen, als een gouden glorie verschijnen zag in het oosten, boven de bladerloze bomen, was dit ook de zon van elf november van toen, minder glorierijk wellicht, roder als bloed wellicht, maar even krachtig, en nog krachtiger, bij het klaroengeschal, het elfde uur van die dag, zelfs al regende het misschien, of stormde het over de loopgraven, over de omgewoelde aarde, over de brokken van huizen en kerken over de naakte stammen van stukgeschoten bomen?
Het was inderdaad diezelfde zon maar anders in gekleurd op de gezichten van zij die er waren, na het klaroengeschal trillend op hun benen in hunker. We kunnen het ons niet inbeelden, we kunnen slechts heel vaag vermoeden hoe de zon toen scheen binnen in hun hart, binnen in hun geest en hoe het klaroengeschal klonk in hun oren. We kunnen erover nadenken, erover schrijven, er een film over maken, maar hoe het licht was op dat elfde uur van die dag, zullen we ons nooit indenken kunnen, want het was het uur van het einde van de nachtmerrie, het herbeginnen van het leven.
We weten er niets meer over, amper nog wat Erich Maria Remarque erover schreef , én over het leven in de loopgraven én over de gevechten én over wat er gebeurde precies enkele ogenblikken vóór elf uur die dag.
Maar de naweeën waren ontzaglijk, drongen, meer dan honderd jaar later, tot ons door. Getuige dit gedicht van een vriend, Rik Van Damme:
Het regent over Passendale, Steenstraete, Vladslo , Verdun; onder de aarde roest een geweer een bajonet, een stilgevallen horloge, met binnenin het vergeeld portret van hen die bleven, om te wenen, te zoeken naar de vele namen -samen- op één steen gezet.
Het regent nog altijd over Passendale en het vele water wist tevergeefs de tranen, de leegte, het verdriet, de doffe ellende, die eeuwige schande
voor wat hier is geschied.
We dragen het mee met ons als schaamte ook dat zo iets gebeuren kon en gebeuren blijft in een of ander land van deze wereld.
We gedenken en blijven gedenken zij wiens naam als gesneuveld op het veld van eer, geboekstaafd staat. Je ontmoet hun naam in elk dorp van dit land en zeker in elk dorp van Groot-Britannië, tot zelfs op een gedenksteen op het verre eiland Iona, the holy isle of Scotland, met amper destijds enkele huizen.
Ik denk ook en vooral aan de vele plaatsen in en omheen Ieper - waar ik enkele jaren verbleef - de vele kerkhoven die er zijn, de vele levens die er werden geslachtofferd en er verzameld liggen in een park, als een bos van tekens met de resten van een lichaam eronder en een naam met de vermelding van de dag dat ze opengereten werden als slachtvee. En ook deze van de meer dan vijftig duizend, waarvan niets werd teruggevonden, alleen hun naam nog, gebeiteld in de Menenpoort in Ieper.
We gedenken hen en ook zij die keerden. Een krans met bloemen is ons teken.
|