 |
|
 |
|
|
 |
07-11-2021 |
Ademend nog. |
Gebeurt het dat jullie in de morgen luisteren naar KLARA?
Weet dan dat we samen luisteren en weet dat ik, luisterend met een half oor, half in gedachten aan het schrijven ben en, als ik schrijf, de muziek geen hinder is, wel de woorden van KLARA, deze storen, deze ik schrappen moet.
Het is maar een inleiding, een introïtus, die ik nodig heb om uit te maken waar ik heen zal gaan. Het wondere is - alles is een wonder voor mij - dat ik pas weet waarheen als ik aangekomen ben. Het gebeurt, tot nu toe, nagenoeg elke morgen zo. Echter, de wijze waarop heeft geen belang zo lang het resultaat maar geboekstaafd staat op het einde van de rekening.
Ik heb aldus een vertrouwen opgebouwd, een vertrouwen in mijn schutsengelen die me vergezellen waar ik ga of ben; ze verlaten me niet, ze staan altijd klaar met hun aanwijzingen. Zo zie ik het toch, want ik weet niet, indien het van mij zou uitgaan waar die gedachten zich zouden bevinden of door welk mechanisme deze me te binnen zouden vallen.
Zo is alles omgeven met een bevreemdend aanvoelen, waar normaliter niets anders kan over gezegd worden dan dat het inspiratie is, maar zelfs dan stelt zich de vraag vanwaar die inspiratie, die inademing van woord en beeld?
Ik voel vandaag een zekere stugheid in mij, mijn geest functioneert niet zoals hij anders werkt, hij blokkeert op het ogenblik dat er iets op komst is, iets moois, maar ditmaal uit hij zich niet verder.
Gelukkig, een vriend, een groot poëet, stuurde me een gedicht verwerkt in een machtige foto. Ik koester het gedicht waarin ik hem volledig terugvind, hij is de enige die dergelijke gedichten schrijft of schrijven kan, een Herman De Coninck op zijn manier.
Maar het is de foto die me wenkt, die me aanspreekt, ik adem hem in, een gedicht dat ik schrijven wil, dat me niet meer loslaten zal tot het geëtst staat in woorden :
Hij wou zijn gedicht lijnfijn als van de berk de takken in de herfst.
Hij met lucht getekend in zilver en week om zijn hart.
Hij het niet meer wist om gelukkig te zijn.
Wijl
hij denkt dat het genoeg is geweest, dat alles is gezegd wat hoorde gezegd,
hij uitgekomen is te leeg aan woorden om nog verder te gaan hier of elders,
hij zich geborgen houdt heel frêle te licht om nog te zijn zoals hij ooit was
echter, ademend nog. Voor een tijd, misschien.
PS. De toegevoegde foto is van Gaby Desmyter, genomen in de tuin van de Ambassade van België in Berlijn.
07-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2021 |
Wat me schrijven doet. |
Het zijn geen prutsdingen waar ik mee bezig ben. Het is misschien dit niet waar jullie nu al mee begaan zijn, maar mijn tijd is nu, is niet die van gisteren eerder die van de tijd die komt.
Het behelst dus een gesprek dat ik houd met jullie, en bijna uitsluitend met jullie. Waren jullie er niet ik zou schrijven tot mezelf en, het verborgen houden. Het zou ook kunnen dat ik mijn gedachten niet zou omzetten in woorden, of het een verlies zou zijn denk ik niet, ik denk dat gedachten een eigen leven kennen, geschreven of niet, ze zijn vlottend, ze drijven in de luchten om ons heen en vroeg of laat worden ze door anderen opgevist. Misschien maken ze meer kans vlottend op te duiken dan neergezet in woorden.
Het kan, vele dingen kunnen in de wereld van het ongerijmde, de wereld die we niet toegankelijk achten en er dan ook niet naar uitzien. Nochtans is die er wel, hoe kan het anders dat ik nu en dan een gedachte opvang waar ik voorheen nog niet mee bezig was geweest. Je moet echter Ugo d’Oorde zijn of Karel Mortier om zo iets als waarheid rond te strooien. Weinigen volgen me hierin, ik zou Cees Nooteboom willen vernoemen, die, naar ik meen, die mening deelt, maar er moeten er velen zijn die me zijn voorafgegaan hierin. Begrijpe dan, dat ik dag aan dag leef in hun vaarwater en dat ik me hiervan moeilijk bevrijden kan, zelfs al zou ik het willen, hun wegen worden me opgedrongen.
Dus, verwacht niet onmiddellijk van mij dat ik bijvoorbeeld schrijven ga over het stopzetten van de ontbossing. Want als ik hoor dat het ontbossen nog zal doorgaan tot 2030, zonder enige zekerheid dat het dan wel ophouden zal, dan betekent dit pijn voor mij, pijn in mijn leden en vooral pijn in mijn geest. Dus beter er niet over schrijven en het werk overlaten aan de media.
Zo je weet nu wie ik ben en hoe het komt dat ik schrijf over wat ik schrijf. Geloof me, het verbaast me ook dat mijn onderwerpen, komen uit de wereld van de gedachten en niet uit de wereld van het gebeuren. Ik ken er schijnbaar geen andere als ik naga, al waar ik de vorige dagen, van 1 november af, over geschreven heb. De flow waarin ik verkeerde was deze waarin Dante jaren van zijn leven verbleven heeft telkens hij werkte aan zijn Commedia; als hij het aantal lettergrepen telde, als hij het rijmend woord op zocht en al dat terwijl hij bezig was de versregel te vinden die volgen zou op de voorgaande, en dit alles was maar een klein begin van wat hij bereikte.
De vraag die ik me stel, wat is het dat ik bereiken wil¸ eigenlijk niet veel meer dan het be-eindigen van deze blog op een aanvaardbare, liefst verrassende wijze om er een klein kunstwerk van te maken, een dingetje dat zowel als proza of als poëzie kan en mag gezien worden.
Dit is in elk geval wat ik betracht, inhoud te hebben en deze te brengen op een aangename wijze, altijd als iemand die gelooft in de onsterfelijkheid van het leven, het mirakel van het leven dat hem schrijven doet.
06-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2021 |
Wie me wenst te volgen, volge me |
Wat gisteren geschreven werd is een aanloop naar wat ik vandaag te vertellen heb. Is het zo?
Het kan, maar vandaag stel ik vast dat ik, in mijn ijver, een oud Westers gezegde heb over het hoofd gezien, dat van de appel die niet ver van de boom valt. Ik vertelde het tegengestelde, me baserend op, en geloof hechtend aan wat ik las in de Bhagavad Gita, het boek over de aard van de Realiteit, over de aard van het Zijn, met het essentiële punt erin dat ik hier onderlijnen wil:
As the tenant Soul (de geest die ons in leen werd gegeven) goes trough childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies[1].
Het is een stelling waar ik mee leven kan, aanvaardbaar en overeenkomend met de gedachte die eigen is aan al wat met geest te maken heeft: onsterfelijkheid.
Op mijn leeftijd daagt dit woord telkens op, kan ik geen gesprek meer voeren met vrienden zonder deze idee vooruit te schuiven. Je vindt die dus onvermijdelijk terug in bijna elk schrijven van mij, alsof ik het nodig zou hebben het woord ‘onsterfelijk’ te omkransen met al wat ik ooit geschreven heb.
Je kent me al, hoop ik, zoals ik me ken, onsterfelijkheid is van het leven, is van elke plant, is van elk dier, de drager ervan, is het niet de plant of het dier zelf, is het zaad of het ei. Het zaad of het ei is de voortzetting van leven, is het wonder waar we geen acht meer op slaan, geblaseerd als we zijn wat het leven aangaat omdat het een te gewoon verschijnsel is. Terwijl nochtans het nieuwe leven dat eruit ontstaat, een interventie van de krachten in de Kosmos noodzaakt.
Zullen het mijn herinneringen zijn die mee overgaan in het nieuwe lichaam, ik denk het niet. ‘Waarschijnlijk’ enkel de wijze waarop ik op het leven ben ingesteld, het onsterfelijke erin, of hij of zij of het, dat mijn geest zal toegewezen krijgen, zal geloven in de onsterfelijkheid ervan en zal dit op hun/haar beurt overdragen op het leven na hen.
In feite - en ik meen ten volle wat ik nu ga schrijven - het geloof in de onsterfelijkheid bepaalt je ganse leven, zoals geloven in de dood als einde van alles, je zicht op het leven bepaalt. Je ingesteld zijn op de gebeurtenissen die je overkomen en waarbij je je betrokken voelt worden erdoor gekleurd. Zo zal het, voor iemand die schrijft, inwerken op wat hij schrijft en onvermijdelijk hoe hij schrijft.
In elk geval ‘mijn’ woorden zijn ervan doordrongen. Ik zwem in de gedachte, en dit meer en meer, dat de dood een nieuw beginnen is, niet een ander, maar een voortzetting van wat je eigen was, op een andere plaats in een ander omhulsel, ook onder een ander gesternte.
Wie me wenst te volgen, volge me.
[1] ‘Bhagavad Gita, a book of Hindu scriptures’, the Peter Pauper Press, Mount Vernon, New-York, 1959.
05-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2021 |
Een aanloop naar. |
Zo gaat het altijd: ik sluit een dagelijks geschrift zo vlug mogelijk af om te denken/te beginnen denken aan een volgende. In feite, hoewel er telkens een etmaal tussen is, is het één lang schrijven afgesloten met een pauze maar dan enkel wat het schrijven zelf betreft, maar geen pauze in het denken, niet het er niet mee bezig zijn.
Zeg ik nu, als ik herlees wat ik zo-even schreef - met wat ik gisteren achterliet nog nagalmend - dat ik begaan ben, én met mijn sterven en wat er nakomt, én dat ik bezig ben met al wat in mijn macht is, om te voorkomen dat ik er té voortdurend zou aan denken.
Wees vooral niet verrast, er is weinig of geen aanmoediging meer van buiten uit. De massa verliet me, trok weg van het eiland dat ik bewoonde en in meer, de regen blijft weg en de bomen verdorren, verliezen hun laatste vruchten en hun zaden hun kiemkracht, ik blijf nog over, echter, overgeleverd aan het nutteloze van mijn inspanningen, ik sterf uit.
Dit is dan mijn klaagzang, ik bereikte in al die jaren niet wat ik hoopte te bereiken. I am a failure zoals ik hier rondloop en ik weet waarom. Ik bewandel een grondgebied van de geest waar velen niet met vertrouwd zijn en de moed, the guts, niet hebben om door te denken en het niet aandurven het vertrouwde van de wereld waar ze in leven te verlaten, terwijl ik hun wereld achter mij heb gelaten en op zoek ben naar wat van de toekomst is, ik me reeds bevind in het komende, of meen er toch een begin van visie over te hebben. Voor mij, in mijn geschriften, is alleen het bevreemdende waard om er hier, in wat rest van mijn eiland, over te schrijven; ten eerste voor mezelf, maar ook om iets nieuws binnen te brengen in jullie spirituele omgeving.
In één woord ik tracht te verbazen, te verwonderen, zoals elke dag KLARA het betracht. Ik sta dus niet alleen, KLARA echter tracht te verwonderen met muziek en woorden, ik enkel met woorden waaraan ik een indringende inhoud meegeef. Ik kijk om me heen en, om eerlijk te zijn, ik blijf verwonderd dat jullie me blijven volgen, een eenzaat zoals ik.
Elke dag dat ik begin, zoek ik het meest simpele op, het normaal dagelijkse, en elke dag verdwaal ik in het alledaagse en glijd ik weg in een landschap, erboven of eronder. Geloof nu niet dat ik het ben die het opzoek, het wordt me, eens ik schrijven ga, opgedrongen en ik vind het totaal ongepast me ertegen te verzetten. Dus als jullie het goed vinden ga ik er mee verder, want denk even hoe gemakkelijk het (schijnbaar) is voor mij.
Dit is het gevoel, soms maar niet altijd, als ik het einde van mijn relaas bereik en ik uitkijken mag naar wat erop volgen zal. Ik denk dan dat wat er geschreven staat een aanloop is naar wat er komen gaat.
Heel dikwijls is het zo, is het niet meer dan een aanloop naar.
04-11-2021, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2021 |
Honni soit qui mal y pense. |
Terwijl de aarde tollend omheen haar ingebeelde as, zich slingert omheen haar zon, schuif ik rechtdoor verder, de tijd in. Niets houdt ons tegen, noch het weer, noch de nacht, noch de dagen die voorbij zijn gegaan, ook deze zonder dat ik, er acht op sloeg, gingen voorbij. Nu daagt de kommer op omdat ik te lang al ben afgedwaald naar een weg die eens een einde tonen zal met een holte in de muur waar ik doorheen moet.
Ik voorzie het ene, maar voorzie ook het andere. Het andere dat een stil vallen zou zijn van mijn dagelijkse opdracht; een toestand van leegte die me inpalmen zou, een geestelijke inertie die me opslorpen zou. Ik zeg jullie, dan liever het ene dan het andere.
Alsof ik te kiezen zou hebben; alsof, wat het ook moge zijn, het me niet als een donderslag bij heldere hemel, overvallen zal, onvoorbereid, omdat het verdict niet voor te bereiden is. Beter is dus, er niet aan te denken, ik weet het, maar toch daagt het van tijd tot tijd, uit de schemer op die over mijn dagen hangt.
Het overkomt me deze morgen nu ik, in gedachten, terugkom van het kerkhof, van alle kerkhoven in de wereld, van alle pijnen, alle verdrietigheden in de wereld. Ik zie deze thans opschuiven naar andere tijden, de tijden die mijn ‘ik-van-nu’ niet meer kennen zal, maar misschien wel, mijn volgende ik, als het waar zou zijn - en waarom zou het niet? - dat mijn ‘ik-van-nu’, eens het ophoudt te bestaan, binnenschieten zal in een ander ‘ik-van-nu’, in neen ander lichaam.
Dit is wat het Oosten, wat de Bhagavad Gita ons leert, of, het vernieuwde leven dat ons wacht, op een andere plaats en zoals ik zegde, in een ander lichaam. Op deze wijze is het dat we als overwinnaar uit de dood opstaan om over te gaan in het nieuwe leven dat ons wacht.
We houden het in elk geval voor mogelijk, al zullen we het niet opmerken, maar het zou het bewijs zijn, dat de evolutie die we in de loop der tijden hebben doorgemaakt, niet alleen ons uiterlijke heeft bepaald maar ook en vooral ons innerlijke, zijnde grotendeels de wijze waarop we in het leven staan. We erven dus wel de karakteristieken van het lichaam van de ouders die vooraf zijn gegaan, maar niet de wijze waarop ze in het leven stonden, niet hun geestelijke ingesteldheid. Voeg eraan toe -waar evenveel twijfel over bestaat - de impact van de sterren en de planeten die ons karakter bepalen, en het is een totaal nieuwe spirit die ontstaat, die niets gemeen heeft met de ouders waaruit we zijn ontstaan.
Ik schrijf dit maar omdat ik verder schrijven wil over wat die fameuze Bhagavad Gita ons vertelt; omdat ik uitzoeken wil, in hoever de mogelijkheid - ik zeg niet, de juistheid - van wat duizenden jaren voorheen werd gedacht en opgetekend realiteit zou kunnen zijn.
Vergruis me als jullie denken dat ik gekke dingen tracht te verkopen. Ikzelf was er maar op uit een blog te schrijven van 500 woorden; was er maar op uit neer te zetten wat ik onder het schrijven heb vernomen van die man/die muze in of omheen mij, en hem/haar even, even maar, zeggingskracht te geven.
Tot daar ging mijn bedoeling, niet verder, maar ik slaagde erin in de tijdspanne van een uur te zeggen wat ik niet wist dat ik te zeggen had op het ogenblik dat ik vertrokken ben met mijn eerste zin.
Elke dag gebeurt het min of meer op deze wijze en ik voeg er nog aan toe - of jullie het nu willen of niet - het komt van die geest van vroeger, een ‘ik-van-nu’ van destijds, die zich bij mijn geboorte/conceptie, in mij heeft gevestigd.
Et honni soit qui mal y pense.
03-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2021 |
Je bent niet veel... |
En we gaan verder, zelfs al is het november, of beter omdat het november IS; echter, je bent niet veel als je niet omwikkeld bent met een boek dat je leest, als je maar begaan bent met je eigen gedachten en niet naast jou, waar je bent of waar je ook gaat, een boek geopend ligt.
Ik ondervind dit dag aan dag, maar het was nog niet doorgedrongen tot mij, ik had het nog niet opgemerkt, maar deze morgen is het me opgevallen, dat ik weinig nog lees. Het is duidelijk, ik ben een arm man. Barnes is er nog wel maar hij ligt op zij, ik nam er uit wat ik nodig had, wat geflirt op mijn leeftijd, maar hij bevolkte me niet van morgen tot avond, tot diep in de nacht, zoals het vroeger gebeurde als ik begon aan een boek en er mee eindigde om er nog lang over na te denken, me afvragend hoe het verhaal verder ging.
Een boek, een goed boek verbreed je horizon, breekt je eenzaamheid - eenzaam wat je gedachten aangaat - en dat mis ik nu, ineens , het was de eerste zin die me te binnen viel, deze eerste morgen van november - als ik werk aan mijn blog voor morgen - Allerzielen, zoals van oudsher die dag wordt genoemd. Goed gezien eigenlijk, na de dag van alle heiligen, de dag van alle zielen.
Hoe diep zit dit niet in ons gegroeid of, wij vastgezet in wat was van onze vroege jaren en stilaan is verwaterd tot wat woorden, terwijl het vroeger - wanneer was vroeger? - een beleven was toen ik met moeder de graven afliep op het kerkhof in Oordegem, gelegen middenin de velden met de luchten erover, de wolken erover, in de zomer middenin het rijpende koren en in de winter, in de bijtende kilte van de wind in die dagen, met de vorst soms in de bloemen op de graven.
Ik ken die zomers nog, ik ken die kilte nog, ik loop er nog aan de hand van moeder, van graf naar graf, zij biddend, een Onzevader of een Weesgegroet, ik wellicht niets meer dan de namen lezend en de jaren van hun leven berekenend.
Jaren erna, ver in haar leven - ook al in dit van mij - gebeurde het dat ze me vroeg, zelfs in de lente of in volle zomer, om haar naar het kerkhof te brengen en dan liepen we samen alle graven af van haar ouders, zusters en broers. Ze was de laatste afstammelinge van de familie Charles-Louis Van De Velde en Sylvie Huylebroeck. In zichzelf gekeerd liep ze zwijgend de graven af die haar diepste herinneringen waren, van haar kind zijn tot haar late jaren, hoe alles geweest was, zij de enige die ervan overbleef; Ik tracht me voor te stellen hoe moeder daar liep, ik weet niet of het gaan moeilijk was, zoals het voor mij moeilijk is geworden, wellicht niet want er kwam geen klacht over haar lippen als ze daar was. Vreemd is dat ik me haar nu herinner als gaande van graf naar graf, ik staande naast haar, luisterend naar het weinige dat ze zegde.
Wat is er gebeurd met al die graven, zijn die er nog, deze van zijn beide grootvaders en grootmoeder, deze van zijn tantes en nonkels, van zijn neven en nichten, want ik ook word/ben een van de laatsten onder hen?
Wie denk ik wel te zijn opdat ik dit hier zou kunnen vertellen als overlevende voor nog een korte tijd, niet wetende hoe kort of, hoe lang die tijd nog zijn zal.
Schrijvend over wat was, denkend aan wat komt, meer en meer zelfs, gelaarsd en, zoals ik het al zegde van Cervantes, con el pie en el estribo, met de voet in de stijgbeugel.
02-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2021 |
November 2021. |
Schrijvend - min of meer als iemand die niet opgeven wil - november binnen, hier, de maand der gestorvenen, in het ‘ergens’ dat er is, de maand van de groot levenden; het ‘ergens’ van het zijn dat ik zo graag oproep, zonder er een jota vanaf te weten, maar dan toch een beredeneerde gissing, indien zo iets zou kunnen. Maar, is dit ’ergens’ er, of is het er niet?
Er is, met de kennis die we hebben, geen precies oordeel over te vellen, alleen is het zo dat, voor wie ervan op de drempel staat, het beter is de stap te zien als een stap naar het Licht - het Licht van Dante - dan naar de donkerte van het Niets. Dit is dan mijn oordeel - jullie doen er mee wat jullie willen - maar voor mij is november ook de maand van het Licht dat me/ons wacht. Van hieruit vertrekkende is het in elk geval aangenamer, vlotter, hoopvoller, dan vertrekkende van elders anders.
Ik zeg het maar, ik schrijf het maar, omdat ik het meer dan passend vind te her-verklaren dat de scheiding die er is tussen lichaam en geest, het ene een materieel iets, het andere, een niet te zien, noch te grijpen, noch te begrijpen iets is dat ons aan het denken heeft gezet en we tot het eenvoudig maar heel duidelijk besluit gekomen zijn dat we weten dat ons lichaam sterfelijk is maar dat we absoluut niets weten hoe het gesteld is met die geest van ons; geest waarvan we altijd hebben geweten dat hij immaterieel is, en dus, dat de dood er geen vat op heeft of er op hebben kan dat, wat immaterieel is niet sterven kan.
En dan komt de vraag, als die geest van ons allen, immaterieel is waar zit hij dan, zit hij genesteld, verweven in het materiële van onze hersenen, of, zijn onze hersenen er als instrument, als een ingewikkeld toestel dat in staat is op te vangen wat van de geest is, er op in te gaan, en er op ingaande te weten wat te zeggen, wat te schrijven, wat te doen en wat niet te doen. Dit is één kant ervan, maar het essentiële hier is, waar worden onze herinneringen opgeslagen, waar is het dat deze bewaard worden en hoe is het dat we deze terugroepen kunnen en in een zekere mate, herbeleven.
Dit is een belangrijk aspect van het onbekende, de clou ervan: onze herinneringen, zijn deze gebonden aan de persoon die we zijn, die we waren, of zitten deze in een pool van herinneringen en weten, omheen ons en hebben we enkel toegang tot deze van ons.
Ik zal er niet uitkomen zolang ik niet weet waar al wat van mij is opgeslagen ligt, in mij of buiten mij. Logisch is te denken dat het in ons is, in onze minimaalste deeltjes van ons lichaam is, maar, verder denkend, deze minimaalste deeltjes die eigenlijk van de geest zijn - de geest die onsterfelijk is - sterven die af?
Dit is de hamvraag die beslist over wat de dood is, en niet is. Ik heb hieruit mijn besluit getrokken, ik heb die deeltjes met de geest erin niet laten sterven.
Ik denk er zelfs niet aan, zal er ook nooit aan denken, dat dit fout zou kunnen zijn.
Toegevoegd aan november 2021:
Een gedicht, gelicht - en licht gewijzigd - uit een bundel van tien gedichten, die mijn broer Daniël op 11 december 2002 heeft meegekregen:
Broer, nu je er niet meer bent er geen muziek meer is te horen geen beiaard meer, geen Bach, geen kinderkoren.
Heel wat ging ineens verloren en heel wat tijd nu is er nodig om te weten dat je afscheid hebt genomen en niet keren zult in woud of weide of op een plaats waar je niet meer wordt verwacht:
wij aan elkaar gekluisterd en nu uiteengerukt.
Hoe leeg de wereld zonder, alsof het zelfs geen wereld meer zou zijn, zonder dat wij gezeten in de avond bij een glas wijn, robijn gekleurd en kers gesmaakt, het laatste licht erin, onuitgesproken samenhorigheid van onze dagen toen.
Nu, de koelte in de lucht gekomen de eerste rijm op haag en bomen, later, lente weer en zomer voor zij die leven hier toch voor een tijdje nog
alvorens tot jou te keren.
01-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-10-2021 |
Een parfum van rozen en lavendel en steranijs. |
De tijd loopt vlugger in de morgen dan in de dag, dit is het gevoel dat ik ken, dat steunt wellicht op de haast die ik heb klaar te komen met mijn werk, het schrijven van een blog die ik graag af heb voor mijn dag begint. Alsof het niet behoren zou tot de uren van mijn dagelijks leven, alsof het behoren zou tot een leven dat ik leid buiten het dagelijkse.
Begrijpe wie me begrijpen kan als ik zo iets schrijf en er daarna luchtig aan voorbij ga, maar het is zo, het is van het uur/van de uren dat ik me afzonder om te doen wat ik mijn werk noem, iets dat ik achter mij wil in de dag omdat ik de vrijheid wil hebben te kunnen denken aan wat het de volgende dag worden kan.
Dit heeft iets ‘duivels’ in zich, het is een jacht op iets dat er niet is als dusdanig, maar er toch is als een mogelijkheid er te zijn.
Wie helpt me bij deze jacht op als het jullie niet zou zijn, als het niet de uitdaging zou zijn die uitgaat van jullie er te staan met meer dan een handvol woorden waarmee ik jullie dan vergasten kan.
Ik, het is meestal altijd over mezelf dat het gaat, sta dan telkens voor een gesloten poort die ik te openen heb zonder vooraf te weten welk landschap zich openen zal. Er is dus al een zekere spanning te weten wat me te wachten staat, de spanning die jullie moeten kennen als je me gaat opzoeken, zelfs, vroeg in de nacht, of vroeg/laat in de dag. Tot daar zijn we elkaars gelijken, maar hier ook houdt het op van het ogenblik dat de poort zich opent en te landschap verschijnt, want voor mij is het een totaal blank iets, een leeg veld in een leegte van tijd: een spanningsveld dat zich nu vullen moet met beelden en gedachten die ik haal van een ‘ergens’ waar ik al zo dikwijls al was zonder te weten waar het was of is: diep in mij of omheen mij, maar altijd in het onbekende van het ‘zijn’, dat oneindig is aan mogelijkheden. Het komt er dan op aan een keuze te doen, deze te lezen en te ontcijferen.
Dit is dan mijn opdracht van elke dag, een mogelijkheid te zoeken en te vinden en binnen te dringen in de innerlijkheid der dingen. Deze dingen te zien, als de uitkomst van talloze kleine als grote gebeurtenissen, ingebeelde als reële, verwachte als onverwachte, gebeurtenissen die alle inwerken op elkaar en erop gericht zijn uit te komen waar de woorden me brengen zullen.
Dit hangt ook af van de toonaard, het gemoed, waarin ik schrijf. Het is verhalen over het leven dat ik leef als over dit dat ik leef in gedachten en, vertrekkende van daar uit, een totaal nieuwe persoon te laten geboren worden, staande voor, meestal, een geestelijk landschap, in een soort diepzinnig gemijmer waaraan de wereld van vandaag totaal geen behoefte meer heeft.
Zo gebeurt het dat het landschap dat ik beschrijf met al de krachten me eigen, een loze droom wordt, niet meer dan een droom die uiteindelijk terecht komt, onderaan een lade in een verlaten bureelmeubel, of in het meest gunstige geval op een oude-boekenmarkt.
Hopelijk zullen het dan toch gedachten geweest zijn die in elk geval, zoals de varens, hun sporen zullen hebben uitgestrooid. Zullen ze een eigen leven kennen; zullen ze ‘het ergens’ van de ruimte van de geest binnendringen en er zich verspreiden, zoals een parfum van rozen en lavendel en steranijs; ze zullen opgevangen worden door anderen en hun werk doen, zoals het al gebeurt sedert de eerste woorden van de Gilgamesh en zelfs nog ver ervoor.
31-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2021 |
Vooruitziende. |
Heb nog heel wat te schrijven. Vandaag zeker en morgen ook, als er nog een morgen komt, je weet het nooit op mijn leeftijd, eigenlijk nooit op elke leeftijd; maar ik zie straks de hartspecialist en dat duidt op een mogelijk voorteken. Echter wijzigt dit in niets het feit dat ik nog heel wat te schrijven heb, een gedachte die me te binnenviel bij het opstaan. Ook een gedachte van hoop dat ik er nog toe komen zal het potentiële in mij uit te dragen.
Het is trouwens die hoop die me recht houdt, die me nog een vorm van jeugdige overmoed bijbrengt en maakt dat, van deze plaats uit, de mogelijkheden van mijn geest gespreid liggen tot ver voorbij de horizont, tot in het oneindige zelfs, de plaatsen enkel bereikbaar met de geest. Dit is wat ik hier verkondigen wil.
Aldus, op een morgen zoals deze, dacht ik van de bergen te zijn, dacht ik van de zeeën te zijn, van de oneindigheid van velden en bossen van wolken en luchten te zijn en dat dit alles, het vele was van waaruit ik vertrekken kon. Zo, terwijl ik bij het opstaan een ogenblik dacht van het sterven te zijn, ben ik, in feite, nog altijd van het grote leven en schrijf ik eeuwigheid, omdat ik meen, me aldus situerend, de eeuwigheid even te hebben aangeraakt met de vingertoppen.
Deze blogs van mij, dit gesprek met mezelf - en ook, waarom niet, ten dele met jullie - dat ik, in gedachten weliswaar, uitteken met pen en inkt op vergeeld papier en daarna, hoe raar ook, bewaar op een wijze en in een vorm gelijklopend met verdorde wortel, blad en bloem van een plantje, dat ik raapte op de rotsen en heb ingekaderd, gekleefd naast een oude ets van mij, met een schelpje erbij, een stukje groen glas en nog wat zaad, of nog wat, ‘wat ook’, een ander teken, van mijn doorgang hier op aarde. Een inlijsting die ik bewaar voor mezelf in een hoek van mijn kamer. Geborgen voor de rest van de wereld. Hierover weet ik ook dat mijn heengaan - zo lang kan het niet meer duren - al geschreven staat ergens voorbij de horizont.
Bij dit alles samen, weet dat ik op de grote ogenblikken van mijn late dagen gemeend heb te leven en zeker, te willen leven naar wat T. S. Eliot[1] me aanraadde in zijn verzen:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union, a deeper communion.
Dit is mijn dan mijn leven geweest en nog altijd, gedragen en gevoed door een diepere communicatie met wat het Universum verborgen houdt, een communicatie waarvoor ik – lees: uiteindelijk te weinig - de ingesteldheid heb gekend om te begrijpen wat te begrijpen is, al was het maar voor een korte fractie tijd.
Ik besef nu dat mijn leven zich ontrolde en groeide in het klein dagelijkse en dat de dag zal komen dat alles stil zal vallen. Stil vallen, op het einde van een regel of, afgebroken middenin een woord, maar toch daarna mijn geest verder doorlopend in een tijd die geen tijd meer is, in het ‘Al’ dat we wagen het ‘Niets’ te noemen omdat we niet begrijpen kunnen, zelfs niet benaderen kunnen, dat het ‘Al’ wel iets immens zou kunnen zijn.
[1] T.S.Eliot: The Four Quartets, East Coker, V, 202, Faber & Faber
30-10-2021, 05:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2021 |
Het andere begin. |
Ugo heeft in het bos de plaats opgezocht waarvan hij denkt dat ze hem inspireren zal, een plaats bij de half dichtgegroeide vijver die hij ontdekte toen hij voor de eerste maal in het bos was. Hij zit er lang aan de vermolmde tafel onder de bomen, zijn dagboek open voor hem, klaar om de woorden te ontvangen.
Elke dag, waar hij ook is, gebeurt het zo, hij wacht altijd tot de woorden komen, impromptu, zo voor de vuist weg. Woorden die hij maar te nemen heeft, welke ook hij zal ze bewaren als een kostbaar geschenk. En de woorden zijn er, ineens, en hij schrijft heel lang. Het geruis van de bomen over hem is stil gevallen. Hij verliest elk contact met het bos waar hij zit, zijn beeld weerspiegeld in het water, zoals de bomen en de luchten.
*
Hij heeft geschreven in een lange haal, woorden nemend die lijk bladeren neerdwarrelen, zonder een ogenblik op te zien. Hij wist dat het goed was toen hij ophield, de vingers van zijn rechterhand verkrampt, een vreemd gevoel in hem, hij keek op een man stond op enkele meters van hem, met een jachtgeweer over de schouders. Hij was zo intens bezig geweest dat hij hem niet heeft horen naderen. Hij klapt zijn dagboek dicht en staat voor hem, de pen nog in de hand. De man voor hem verbaasd kijkend naar hem.
‘Mijnheer’, zegt hij, ‘zo vlug en zo lang heb ik nog nooit iemand zien schrijven, en zeker niet hier, aan deze vijver. Ik heb hier trouwens nog nooit iemand zien schrijven’.
De man staat daar met een geweer geplooid over de schouder, in een groen afgeboorde vest en broek, als een boom tussen de bomen, op enkele meters van hem.
‘Bent u een schrijver, is het een boek dat je schrijft hier in het bos?’
En Ugo: ‘Waar ik ook ben schrijf ik, maar in dit bos hier is het de eerste maal dat ik hier kom om te schrijven, het is een bos vol geheimen voor mij, een bos van bomen en, van woorden.’
‘Een bos van woorden is toch iets speciaal, daar heb ik nog nooit aan gedacht en ik loop hier nochtans heel wat uren rond. Sta me toe het te zeggen, maar zo vlug schrijven en dan nog in zo een dik boek vind ik heel raar.’
‘Is het raar voor jou, voor mij is het een goede, passende plaats, maar ik, ik heb u niet horen naderen’.
‘Daar ben ik boswachter voor. Maar man, ik stond hier zeker al vijf minuten en u schreef maar en bleef maar schrijven, zonder op te kijken, ik vroeg me af vanwaar de woorden bleven komen, van uit de bomen misschien?’
‘Het kan, het kan allemaal, mijn beste heer, maar nu ben ik leeg geschreven. Weet u, ik zat hier goed, ik zat hier tussen de bomen en het was een gesprek met de bomen en de wereld van de bomen.
Ja, dit is Latijn voor mij, maar en hij komt dichter bij en steekt zijn hand uit: ‘Ik ben Sander, de boswachter, aangenaam kennis te maken met een schrijver, mijn vader ook was iemand die veel schreef.’
Ugo greep de zware hand voor hem en hield die even vast: ‘Het is me ook heel aangenaam, Sander, ik ben Ugo, Ugo d’Oorde, en ik woon in die oude hoeve aan de rand van het bos’.
‘Ik dacht het, ik dacht het. Man, Ugo, je woont waar ik mijn leven lang heb willen wonen. Het is een huis als gegroeid uit het bos, als vergroeid met het bos.’
‘Ja, ik heb het gevoel dat de wortels van de bomen zijn doorgegroeid tot onder het huis, maar het huis is oud geworden en moet onder handen genomen worden of het vergaat zoals de vijver hier’.
‘Het zal wel, de vijver is wat nog rest van een kasteel dat hier stond. De grondvesten ervan zijn nog te vinden dieper in het bos, maar alles is overgroeid. Ik zag onlangs op TV, lijk donkere lijnen in de aarde, de ruïneresten van een verdwenen stad, wel, hier moeten de grondvesten van het kasteel, alhoewel overgroeid met struikgewas en bomen, ook nog zichtbaar zijn’.
Ugo is verbaasd dit te horen: ‘Ah, ja? Interessant zo iets’
‘En, weet je, er was hier dichtbij nog een nonnenklooster maar dat is helemaal verdwenen. ‘Mijnheer Ugo, je woont hier in een streek met geschiedenis. Je zou er iets moeten over schrijven . Als je wilt breng ik je al wat ik erover bezit aan oude geschriften en plannen om het eens in te zien, maar daarna wil ik het terug, want het is nog van mijn vader die alles opgezocht heeft. Mijn vader deed aan heem- en familiekunde. Hij heette Cesar, zoals de keizer’.
‘Sander, mijn man, je bent als gezonden door de God van de mensen die schrijven, die veel schrijven zoals ik. Je bent welgekomen met je documenten’.
‘Mijnheer Ugo, als je wilt breng ik ze je morgen in de voormiddag’.
‘Ugo is voldoende, laat het mijnheren, maar het is heel goed, Sander, morgen in de voormiddag, liefst rond elf. Ik verwacht je’, en hij stak hand uit om weg te gaan.
Sander hield zijn hand even en zegde: ‘Maar in die God van jou geloof ik niet, ik, geloof in de natuur, de natuur is mijn religie.’
Ugo dacht eraan hem te zeggen dat het een uiterst vreemde dag was, dat zijn ontmoeting met iemand wiens religie de natuur is, goed is om een boek mee te beginnen, maar hij zweeg hierover: ‘Goed dat ik je ontmoet heb, Sander, dus tot morgen, elf uur.’
‘Ik zal er zijn, wees gerust, ik breng je de bundel documenten van mijn vader over het kasteel dat hier vroeger stond, je moet ook weten dat Sanderus, in de zeventiende eeuw erover geschreven heeft, en dat het bos en het goed vermeld staat in zijn Flandria Illustrata?.’
*
In de morgen, vóór het licht er was, is Ugo opgestaan. Hij heeft de haard aangestoken, heeft een bol melk verwarmd en is beginnen schrijven. Hij zou er, met tussenpozen, jaren aan werken, maar over het kasteel en Sanderus heeft hij niet gesproken, hij had te veel andere zaken om over uit te weiden.
*
29-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2021 |
'Moving' naar... Ja naar wat? |
‘Moving’ naar… Ja, naar wat? Heb ik deze ‘move-gedachte’ wel goed begrepen, als ik schrijf, op het gevoel af, wat ik denk/weet van ‘Move’, waar ik het terloops gisteren over had, met te vermelden wat ik op Google vond erover: een strekking, ‘promoting cultural mobility in all its forms’, en ik me afvroeg welke andere vormen dan deze die we altijd hebben gevolgd en blijven volgen, er in meer zouden kunnen zijn.
Het moet dus gaan over heel wat meer dan de culturele beweging/evolutie die wij kennen in het Westen, want het is duidelijk het Westen en zijn cultuur die hier geviseerd worden. Ik heb er eigenlijk als dusdanig niets mee te maken, ik voel me goed in de Westerse cultuur, maar ‘ze’ willen hier nu ‘a fairer sector’ beslaan, hier opgang maken, veel meer te zeggen hebben. In een woord, ze willen het cultureel gedachtengoed van het Westen, ondergeschikt aan dat van hen. De vraag is dan wie zijn ze die dit willen?
Wat mij betreft, mijn leeftijd heeft niet meer de ‘jus’ om er tegen op te tornen. Ik houd me er volledig buiten; Niet dat ze me niet raken, wel dat ik ze vrees; niet dat ik ze niet begrijpen kan, wel dat ik vind dat ze als beweging een racistische ondergrond dragen, uitdagend, afgunstig op wat het Westen bereikt heeft en dan denken ze niet aan de geest van de romaanse kerken en van gotische kathedralen, dan denken ze, en ligt er een schijn van veroordeling in hun denken, vooral aan de machtpositie van het blanke mensenras. Een positie die ze op de achtergrond willen, die ze voortaan zelf beogen.
In één woord, zij van Move vinden dat we vastgeroest zitten in Bach en Beethoven, in Rubens en Rembrandt, in Chateaubriand en Proust en dat er andere geluiden zijn die waard zijn een plaats te verwerven, hier bij ons, komende uit andere delen van de wereld.
Alsof we geen oog zouden hebben van wat er gebeurt in hun wereld, de Nobelprijswinnaars van de laatste jaren zijn er het bewijs van, maar ze willen meer, ze willen meesterschap.
Als ik er bijneem wat ik las op de schitterende Weblog van Philippe Clerick - zeker een bezoek meer dan waard - en lees hoe hij zich opstelt tegenover de Move-aanhangers, dan voel ik aan dat er een strijd gestreden wordt om de betekenis van de Westerse cultuur te minimaliseren ten overstaan van deze van de meer ‘donkere’ wereld.
In feite denk ik niet dat we, wat betreft kunstwaardering - kunst van welke aard ook - ons iets te verwijten hebben. We zitten niet vast in bestaande maatstaven ons overgeleverd vanuit het begin der tijden, we evolueren met de tijd, we zijn niet statisch gebonden aan wat van vroeger was. We kennen wel onze waarden waar we niet van afwijken omdat deze diep in ons geankerd zitten, wat ons evenwel niet belet oog te hebben voor de waarden ons toegestuurd door andere volkeren en rassen.
Anders is het als het gaat om wat Move ons voorhoudt: het verwijt te zijn, wat of wie we zijn, en vooral, ons beeld van schoonheid gaaf te willen houden. Zij speculeren op de vernietiging van onze waarden, om die van hen in de plaats te stellen. Donkere machten die verduistering willen opdringen.
We staan sterk genoeg om in te zien wat hun opdracht is, ons murw te houden, murw te slaan, onze geesten uit te hollen om beter vat te krijgen op ons en vooral, op de opkomende geslachten. De ondergrondse, wellicht meer dan de bovengrondse Islam ligt op de loer om ons bij de nek te grijpen, Move is er een beginstadium van.
Welke verdediging hiertegen houden we aan of murw als we zijn, houden we de ogen gesloten?
Heb ik het juist als ik mijn gal uitspuw over wat Move is. Of heb ik er niets van begrepen; is alles wat ik heb aangeklaagd kortzichtig en van echtheid gespeend of spreek ik van uit het gestoelte van een al half verslagene in zijn manier van zijn en denken?
Wat hier ook staat, het is het aanvoelen van een bedreiging die op komst is en al wortel heeft geschoten in het Westen. Evenwel, zo ‘n vaart zal het wel niet lopen, dat ik er nog zou in betrokken worden. Het zal dus geen strijd zijn die ‘ik’ te strijden heb. Hoogstens zou ik nog kunnen betrokken worden in het graven van de loopgraven
28-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2021 |
Over wat er is zonder er visueel te zijn |
Hoe ik er toe kwam, de zwaartekracht te zien als de Geest van en in het Universum, trachtte ik gisteren aan te tonen. Als ik er nu op terugkom dan is het vooral omdat ik weet en voel dat het een boude uitspraak is. Alles samen genomen echter meen ik dat iets, zoals de zwaartekracht, zo maar niet ineens kan bestaan komende uit het niets, zelfs niet uit het iets; dat het is zoals het karakter van een mens dat hij meekreeg van de sterren en de planeten, een immaterieel iets. Ik meen dus dat die kracht er al ‘moet’ geweest zijn vóór er iets van het Universum er was. Ik zit dus eens te meer in een onderwerp vast dat mijn stokpaard is. Mijn reden van bestaan.
Ik herschrijf hier wat ik vooropstel, de zwaartekracht is niet te ontcijferen, noch door Brian Cox, noch door om het even wie anders, ze is het teken van de Geest.
Zoals, wat ik dankzij een tip van een vriend lezer, zo-even beluisterde, de eerste symfonie van Gustav Mahler, gesproten uit de geest van Mahler en nu, zoals ik het aanvoelde, met de tranen in de ogen, geïmpregneerd met de geest van de dirigent Yannick Néget-Ségain. Wat hij er van maakte, wat hij eraan toevoegde, de ziel van het werk, kwam van hem omdat hij er stond zoals Mahler er zou gestaan hebben, groots, wijd uitgespreid en ook zo subtiel onvergankelijk, de oneindigheid rakend.
Dit is van het hoogste, het meest waardevolle dat de westerse mens ooit bereikte, zo wat het werk zelve betekent, als wat de uitvoering ervan betreft.
Deze gevoelens van mij, van de dirigent en van Mahler, zijn zoals de zwaartekracht, niet te beschrijven, niet te bepalen, totaal los staande van al wat is.
Dat men ons dit nooit ontneme.
Zeker niet de beweging die zich stilaan aftekent als een beweging ‘on the move’, een volgens mij gevaarlijk iets als ik lees wat Google erover weet: ‘a commitment to promoting cultural mobility in all its forms while striving for a fairer sector.
Ik kom er wellicht ooit op terug want wat zit er verscholen achter ‘promoting cultural mobility in all its forms.’ Wat is het dat ze ons willen aansmeren of opdringen?
Vandaag echter is het Mahler die me overheerst, het kosmische in zijn werk past volledig in mijn stelling ‘Zwaartekracht = Geest’. Ik laat het jullie ter overweging.
Eigenlijk zijn er twee, laat ik jullie over aan twee werelden, die ook deze van mij zijn, twee totaal tegengestelde werelden, deze van de mens in zijn wereld en deze van de mens geconfronteerd met de geest in het Universum.
Ik hoop er morgen terug te zijn. In afwachting geef ik jullie de hyperlink naar Mahlers Eerste Symfonie:
https://www.youtube.com/watch?v=K-Pwh5Y5z14&list=RDK-Pwh5Y5z14&start_radio=1
PS.Voor wie me las in de nacht, of heel vroeg in de morgen van 26 oktober, hebben niet de essentie ervan gelezen, een groot deel van mijn geschrift was weggevallen. Ik heb dus de tekst ervan hernomen zodat nu, de volledige tekst van blog 26.10.2021 te lezen staat.
27-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2021 |
Deeltje waarheid??? |
De Canadese dirigent (en pianist), Yannick Néget-Ségain, in een documentaire over hem op CLASSICA, is én tevreden over zijn prestatie als dirigent én ook ontevreden omdat hij meent dat hij het nog beter had kunnen doen.
Ik volg hem hierin, ik ook ben tevreden over de blog die ik schrijf elke dag, maar ik ook denk telkens, eens ik hem heb laten gaan, dat ik het beter had gekund, dat ik er langer had moeten aan werken en mijn standpunt uiteengezet met eenvoudigere woorden.
Zo pogen we altijd verder te gaan dan we gaan kunnen, altijd meer van ons te eisen, terwijl er een maat is aan de mogelijkheden, een maat aan wat gezegd kan worden en hoe het gezegd wordt. Zo blijven we de perfectie zoeken in al wat we schrijven al weten we dat de perfectie zich niet altijd tonen zal.
Ik weet dat we dit allen denken, dat ook Johan Sebastian Bach dit dacht maar dat we als luisteraar weten dat het niet beter geschreven kon, wel beter uitgevoerd, wat dan het geval was van onze dirigent Yannick Néget-Ségain, zelfs al bereikte hij de perfectie. Of hoe we oordelen over ons zelf en hoe we beoordeeld worden.
Eigenlijk, zag ik gisteren twee grote persoonlijkheden aan het werk, een eerste was de dirigent Yannick, die ik volgde en zag hoe hij de muziek beleefde en hoe hij stond tegenover zijn uitvoerders, de mens en de kunstenaar in hen, en, hoe zij stonden tegenover hem - wat bij momenten ontroerend was - en een tweede was Professor Brian Cox die het had over de zwaartekracht in het Universum. Ik hing aan zijn lippen, ik zag de beelden, maar bleef verweesd achter, ik had noch Cox, noch Einstein begrepen en zeker niet voluit, het begrip tijd-ruimte, waar ik nog altijd naar tast al meen ik een glimp ervan gevat te hebben zonder het te kunnen verwoorden.
Ik ben geen wetenschapper, ik doe geen vaststellingen, ik maak geen berekeningen. Ik bekijk het Universum niet van buiten uit, ik bekijk het op mijn manier, ik bekijk het van binnenin, waar weinig of geen gegevens over bestaan maar waar ik mijn gedachten vrije loop kan geven om te trachten wat onbegrijpelijk is te begrijpen, altijd, met het ‘in den beginne was het woord’, als vertrekpunt.
Of altijd vertrekkende vanuit het begrip ‘geest’ die er moet geweest zijn vóór alle beginnen.
Het kan voor mij dus heel goed dat de zwaartekracht de geest is die er was en die er gebleven is, een niet te verklaren IETS aanwezig in alles, van het minimaalste dat er is tot in het meest complexe dat er is. Iets dat is en er altijd is geweest en er altijd zijn zal, Iets dat het mysterieuze is van ‘tijd-ruimte’: het Zijnde.
Ik zou deze laatste paragraaf in hoofdletters moeten schrijven omdat hierin een verklaring geboekstaafd staat die niet te begrijpen is, en wel, omdat we nog altijd trachten te begrijpen wat zichtbaar is maar niet trachten te begrijpen wat onzichtbaar is, en het enkel in het onzichtbare is dat de Waarheid aanwezig IS.
Wat me nu - dit nu van het nu - te binnen viel, ‘al schrijvend’ is ineens gekomen, ik heb er niet over nagedacht ervoor of erna, het is een momentopname, een inzicht plots opgestaan in mij. Ik heb dus genomen wat me werd ingegeven. En het is als dusdanig te lezen.
Weet, dat ik er voor het ogenblik tevreden over ben. Niet meer, maar zeker ook niet minder, dan anders.
Zeg ik nog dat het een vreemde morgen was voor mij. Vreemder dan anders. Jullie lezen erover, niet vroeger dan nu voor mij, morgen 26 oktober van het jaar 2021.
26-10-2021, 04:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2021 |
I was here too. |
De morgen zal zich vullen op een identieke wijze als de morgens ervoor. Het licht in het oosten, al ver naar het zuiden toe, zal me aanwakkeren. Ik zal eens te meer in woorden opstaan uit de dromen van de nacht - die zijn er altijd - en traag maar zeker vorm geven aan wat er zal staan voor een dag, om daarna achtergelaten te worden en te verkwijnen, opgelost, in wat ik schrijven zal de dagen erna. Tenminste, zo er nog dagen zijn voor mij, maar we hopen en het is deze hoop die ons rechthoudt op de bres.
Waarom ik recht blijf dacht ik te weten, maar eigenlijk weet ik het niet, hoef ik ook niet, misschien enkel en alleen zoals Barnes[1] het wist als hij schrijft:
‘A novelist might hope for another generation of readers – two or three if lucky – which may feel like a scorning of death, but it’s really just scratching on the wall of the condemned cell. We do it to say: I was here too’.
Veel meer is het niet: mijn morgen vandaag, zoals bij Barnes, het bewijs zijnde, én dat ik er was én, tezelfdertijd, het bewijs dat ik er nog ‘altijd’ ben. En Ik schrijf dit niet ‘as a scorning of death’, een minachting van de dood, maar eerder als een dankwoord voor het feit dat ik nog altijd verder mag gaan en kan gaan.
Zo blijf ik, ondanks en omwille van het vele dat ik al geschreven heb, luisteren naar wat mijn dagen zijn geweest, naar de echo van al wat ervan overblijft: impressies gestapeld, huizen hoog, waar ik heen kan gaan wanneer ik het wil om er te verblijven voor een tijd.
Vandaag echter ben ik er niet op ingesteld om ergens heen te gaan. Geen herinneringen liefst. Kijken naar de bomen voor het raam, ze staan er nog vol in het blad, ze staan er stoer, ze groeten me als het gordijn openschuift en ik ze zie, zoals deze morgen, donker getekend tegen een hemel in vuur, en op KLARA was er Gustav Holst (1874-1934) die overleeft in zijn ‘Planets’. Hij bekoorde me even als ik hem beluisterde, en wat meer is, zijn geest zette me aan het schrijven. Ik aldus met woorden, hij met klanken.
Het verschil is heel klein, het komt uit de ongrijpbare, onverklaarbare geest die over de dingen is, erover en er binnenin is: velden, stromen, zeeën, bergen, steden en dorpen zijn ervan doordrongen. Want Geest is alom. Al zien we hem niet, we weten het en weten is voldoende om er naar te leven.
Waarom denk ik dan, eens te meer, aan ‘De stille Man’ van Albert Van Hoogenbemt, iemand van mijn generatie. Wie herinnert zich nog zijn naam, wie zijn boek, wie de eerste zin erin. Hij ook was er, zoals Gustave Theodore von Holst er was. Deze echter stapt hier groot levend binnen, en morgen ook nog misschien, KLARA zorgt ervoor.
Zo gaat het met wat geschreven staat, Proust vermeldt men nog, maar hem lezen? Van Hoogenbemt, heel, heel uitzonderlijk.
Ik denk dan aan mijn naam, nochtans, I was here too.
[1] Julian Barnes, ‘Nothing to be frightened of’, Vintage books, 2008, page 205.
25-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-10-2021 |
Mahler in de morgen. |
Ik ontwaak met Mahler, wat uitzonderlijk is zo vroeg in de morgen, maar dan toch een groot moment, een pure verrassing - wat bezielde KLARA? - een Mahler zoals ik hem leerde kennen, meer dan zeventig jaar geleden, toen ik ‘Das Lied von der Erde’ voor het eerst hoorde, er niets van begreep, maar voelde dat het iets enorm was, iets totaal nieuw, nieuwer dan ‘le Sacre du Printemps’ die ik had leren kennen dankzij de film ‘Fantasia’ van Walt Disney. Een film die ik tweemaal na elkaar zag, in Aalst, op de dag dat ik er medisch onderzocht werd en goed bevonden voor mijn militaire dienst.
Het was niet alleen mijn kennismaking met de geplogenheden van het leger maar ook mijn intrede, mijn overweldigende intrede in de wereld van de klassieke muziek, van Ponchielli tot Moessorgski, tot Dukas, tot de wondere Bach en Beethoven, tot Tsjaikovski én, Strawinski en zijn ‘Sacre’.
Mijn God, mijn toeverlaat, wat een spektakel het was, alles was nieuw voor mij, totaal nieuw, een wondere klankenwereld die ik niet kende, die niets gemeen had met mijn muziek van toen; maar muziek die van dan af mijn leven heeft veranderd.
Gustav Mahler is later gekomen, heeft me in het begin heel wat moeite gekost om hem te aanvaarden, maar een vriend, ik noemde hem al, Leonard Hoendervangers, hij woonde in Kapellen aan de grens met Nederland, die vriend was vol van hem, hij kon er niet over zwijgen, hij zwoor bij Mahler en ik heb hem hierin gevolgd na een tijd, na ettelijke malen das Lied von der Erde en zijn andere liederen gehoord te hebben.
En deze morgen, de slaap nog in de ogen, voluit, met hoorngeschal en pauken, de stem van de alt erboven uit:
Schon winkt der Wein im goldnen Pokale, Doch trinkt noch nicht, erst sing ich euch ein Lied! Das Lied vom Kummer soll auflachend in die Seele euch klingen.Wenn der Kummer naht…
En ik dronken van de klanken en van de herinneringen, mijn kennismaking met ‘Das Lied’, hoe die tot stand gekomen is, wat het me gekost heeft om vertrouwd te geraken met zijn muziek. Hij is een baanbreker op dat gebied, meer nog een revolutionair, een zonderling, een wonder iemand en zijn muziek, zijn klanken zijn enig, vol kleur en spanning; zijn gebruik van soorten instrumenten is overrijk, is alles beproevend, is verrassing bij hem. Hij staat er alleen als componist, even alleen als Eric Satie die het zuivere tegengestelde is van Mahler.
Wat een mogelijkheden die ons geboden worden, aankomen in een wereld van klanken onderlijnd met woorden of omgekeerd, en erin opgaan, er zichzelf in verliezen. Woorden en klanken verankerd voor eeuwen en voor de zoveelste maal binnen geschoven in je leven.
Of het geluk dat ik ken, mijn morgens te beleven, te ontwaken en binnen te stappen, in de wereld van een Mahler, een Beethoven, een Ravel, dat een binnenstappen is in mijn jaren, getekend door mijn ontmoetingen met het werk van die componisten en van vele anderen, zoekers zoals ik, naar de diepere zin van het leven. Waar jullie die me lezen, voortdurend mee geconfronteerd worden.
En nu, zoals jullie, in de dag, binnenstappen in mijn woorden, ben ik binnengestapt in de muziek van Gustav Mahler. En Mahler ook, is een zoeker. Hij is geen ‘Freude, schöner Götterfunken, Tochter aus Elisium, Wir betreten feuertrunken, Himmlische, dein Heiligthum’. Hij zwerft niet uit in de richting van de Negende van Beethoven. Hij is van de aarde en van de mens op aarde en zijn binding met het leven op deze aarde. Elk woord is ervan doordrongen, de zorgen ervan de donkere kanten ervan en ook de lichtende uitgelatenheid ervan. Google en de Gustave Mahler Stichting toont jullie de woorden van ‘Das Lied’, poëzie vertaald uit het Chinees eerst naar het Frans, daarna he door Hans Betghe naar het Duits, waar Mahler heel dankbaar gebruik heeft van gemaakt.
En hoe voldaan ik me voelen kan: ruim te leven in de wereld van de muziek en van het woord; de wereld waar ik me elke dag in ophoud en hoe begeesterend als ik mijn dag kan beginnen met Mahler, zoals vandaag of, met Grieg of Bartók of Vivaldi om daarna af te dalen in de boeken van Julian Barnes en te verdwijnen, opgenomen in wat ik schrijven ga.
Opgenomen in mijn tijd, de tijd die het me vergt.
24-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-10-2021 |
Het bos in gedachten. |
Ik ontwaak uit een nacht van regen en windstoten, eigen aan de herfst die zijn tentakels heeft in mijn lichaam en vanmorgen, enigszins tot in mijn geest is doorgedrongen. Ik wil mijn geschriften van de vorige dagen ver achter mij, want wat ik vandaag het liefst zou doen is een verhaal schrijven, een verhaal voor grote mensen. Voor kinderen schreef ik er een over een reiskoffer met koperen hengsels en geheim slot, jaren geborgen op zolder onder het stof, maar het einde van het verhaal was niet het einde dat ik wenste, het was gekopieerd op de geest van - ja van wie? - gevangen in een fles die eens bevrijd vele dingen vermag; die van mij wou ik gewoon bevrijd. Het was de geest van Antigone die haar broer Polinice begroef, al wist ze dat het haar dood betekende. Het zou een Antigone in meer geweest zijn na al de ‘Antigones’ beschreven door George Steiner[1].
Maar een verhaal voor grote mensen is niet mijn sterkte, trouwens de wereld zit vol met ‘faits divers’ die als verhaal verteld worden, voor mij is fictie de oplossing, een verhaal dat zich afspeelt in mijn verbeelden, maar dan eerder in de diepte dan aan het oppervlak, zo over het bos waar ik was, zonder er te zijn, of, ik was er wel maar zonder het bos, zodat ik er niet was.
En toch, ik, gefascineerd door bomen in het bos omheen mij, vanaf mijn kindsheid, zodat ik kan spreken met hen. Je zegt zo iets: het kan gebeuren, het kan dat je, je opgenomen voelt, vastgehouden door de bomen, bomen om je goed bij te voelen, terwijl bladeren, als delen weemoed, in alle traagheid neerdwarrelen om je heen in een wondere stilte, deze van je dagen, alles gezegd zijnde.
Jij ook een deel boom geworden, meer boom dan de ‘ik’ in jou. Hoe het kan weet je niet maar het is een gedachte die je houdt kijkend naar de bosjes salomonszegel aan je voeten die een boodschap hebben voor jou. Zoals je las van Jacques Lacan dat hij, kind zijnde, op een dag in de zomer gefascineerd werd door de weerkaatsing van het licht op een conservenblikje op het water en dat hij de nette overtuiging kende dat het blikje hem fixeerde en een boodschap had voor hem. Zo dacht jij dat de salomonszegel je iets te vertellen had over hoe je dagen waren, en hoe de herfst zich nestelen zou in jou, voor een tijd nog, naar de winter toe en naar de lente. Jij het geloven wou, het in de handen hield als een belofte voor je schrijven tot over de winter de lente in. En de wind in de bomen, de bladeren die bewegen, en je denkt aan de jonge Zhivago die voor een boom stond, en de boom beval zijn bladeren stil te houden en zag dat de kruin gedurende een korte tijd beweegloos bleef. Zo wist Boris Pasternak. Jij wou dat niet vragen, jij wou het houden zoals het was, het ruisen een gezang voor jou dat je mee kon nemen waar je ging of waar je je ophouden kon, zelf boom zijnde, neerkijkend op de man met de witte haren die daar, verloren en verlaten, te kijken staat naar en bosje salomonszegel aan zijn voeten.
Die er staat, vergroeid met de aarde en de geuren van de aarde, alles omvattende met de geest, van mos tot struik tot boom, tot water en tot lucht en hij het leven voelt het leven in hem dat ook het leven is van het bos in de velden, van de velden in het heuvelende landschap, met er boven de zon verscholen achter de wolken en de sterren, wachtend op het licht van de nacht, zoals hij wachtende is op de woorden die hem omkringen en hem bevruchten, hem bevloeien lijk water.
Jij, je weet niets van wat is, noch van wat komt, je staat er als een boom gegroeid in de aarde, stil, ademend, de armen uitgestrekt om het leven te omhelzen, te koesteren, te bezitten en uit te dragen, zelfzeker en onaantastbaar.
Je zult er lang verblijven, je zult al wat van de Kosmos is in je opslaan, je ermee vermengen om ook Kosmos te zijn, tot je ontwaken zult tot het ‘ganz Andere’, dit waar Horkheimer het over heeft.
[1] George Steiner: ‘Les Antigones’, traduit de l’ Anglais par Philippe Blanchard. Ed. Gallimard, 1986.
23-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-10-2021 |
Eens we weg zullen zijn. |
Onze gedachten behoren tot de Kosmos’, een gewaagde stellingname waarmede ik gisteren eindigde. Het scheen me logisch, gezien wij er toebehoren, zijn ook onze gedachten er deel van. Dit is slechts te begrijpen als we ons zien als een massa deeltjes, verspreid over en verbonden met de andere deeltjes van de Kosmos, ver van ons of dicht bij ons. Ik heb er geen beeld van, zelfs geen vaag beeld van maar ik denk dat het zo is en dat mijn gedachten en herinneringen zich in die deeltjes, deze van mij, genesteld hebben.
Ik kan er niets meer over zeggen, het is een zoveelste ingeving waarover nagedacht kan worden, maar zoals ik gisteren besloot, als er waarheid in schuilt dan betekent ons sterven enkel het verlies van de controle erover. Maar dan, wat is het nut achteraf van al deze in de elektronen of in andere particules opgesloten elementen, leven die verder op een of andere wijze?
Hier stopt mijn redenering dus, tot mijn spijt.
Julian Barnes is veel voorzichtiger dan ik, hij gaat niet zo ver, hij haalt er de ‘New Physics’ niet bij. Hij zegt niet zoals Jean Emile Charon - mijn blog van 30 augustus 2021 - dat elke elektron van ons lichaam alle weten en alle herinneringen van ons bewaart. Ik herinner me in elk geval niet, het bij hem gelezen te hebben.
We houden het vermelde dus ‘en suspens’, als een mogelijkheid, ene die me passen zou, trouwens het is om deze reden dat ik ze hier heb achtergelaten.
Ik heb al meer dergelijke opvattingen naar voor gebracht, wellicht nemen jullie ze met het nodige korreltje zout. Het loont in elk geval de moeite er eens over na te denken, uit te werken of categoriek te verwerpen. Je weet dat ik jullie schrijf van uit mijn ivoren toren. Nu en dan komt er iemand op bezoek, ditmaal was het Julian Barnes, een schrijver die ik waardeer, een van de weinigen die ik nog frequenteer; een vorige was Cees Nooteboom die diepzinnige gedachten schreef waar ik naar opkeek, maar ook hij waagde zich niet om te spreken over het ‘au-delà de la mort’ op een wijze waarbij de Nieuwe Fysica wordt ingeroepen.
En het woord ‘wagen’ is hier wel gepast, Nooteboom en Barnes kennen een immens publiek, ze moeten veel voorzichtiger zijn dan ik in wat ze publiceren, hun diepste gevoelens houden ze voor zichzelf, of ontbloten ze enkel in hun gesprekken met vrienden op wie ze vertrouwen kunnen.
In mijn beperkte kring van vrienden kan ik me laten gaan, kan ik zeggen wat ik denk, zelfs al zou ik er naast zitten, ik loop niet het gevaar bekritiseerd of zelfs, uitgescholden te worden, Onder vrienden doet men zulks niet.
Ik blijf dus over met een gedachte die me regelmatig nog zal bezighouden: wat rest er nog van de elektronen van mijn broer Daniël, van mijn vader en moeder, van mijn beide grootvaders, van mijn vriend Guy Maeyens, van de velen die ik gekend heb en die zijn heengegaan naar de wereld der gedachten die bestaan zou, ergens: een nergens op aarde, maar een ergens in de Kosmos.
Of hoe we er naar snakken om een glorierijke opening te vinden eens we wegglippen uit het aardse, zegerijk.
22-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-10-2021 |
Het gedachtenveld. |
Ik kreeg gisteren een zin toegestuurd, volgens Julian Barnes,van uit het Universum en ik betwijfel het niet. Maar deze uitspraak kent gevolgen, want als ons gedachtenveld zich bevindt buiten ons lichaam, in een soort van elektron- of neutrino-gordel omheen de aarde of, verspreid over de ganse Kosmos, dan kan ons sterven geen impact hebben op dit gedachtenveld zelf, enkel het contact ermede wordt verbroken.
Dit is iets waar ik nog niet aan gedacht had, iets totaal nieuw en iets moois. Mijn gedachten blijven voortleven, blijven aanwezig, ergens, dat een soort van aards nergens is, om vroeg of laat opgenomen te worden door iemand anders en verder uitgewerkt door hem, zoals ik die gisteren geplukt heb komende uit het gedachtenveld van iemand voor mij. Zo zullen anderen na mij, ideeën putten uit mijn velden.
Is dit dan het bewijs van onze onsterfelijkheid? Want wie of wat zijn we eigenlijk? Het is niet ons lichaam, dit is ons uiterlijk, dit veroudert en sterft; maar innerlijk, wie zijn we als het niet onze gedachten zouden zijn?
Als het niet zou zijn de wijze waarop we kijken op onze aanwezigheid hier op aarde en de aanwezigheid van de aarde in de Kosmos?
Als ik dit schrijf dan redeneer ik als geïntegreerd deel van de Kosmos, dan is het, het deel Kosmos in mij dat nadenkt over wie of wat de Kosmos is of, de Kosmos zelf die zich vragen stelt over zijn eigen bestaan. Dit is wat ik afleid uit de stelling van Julian Barnes die ik onderschrijf: de Kosmos, het Universum is een peinzend iets, is ‘je pense donc je suis’. En wij, de peinzende mens zijn er om dit te bewijzen. Dit is de rol die we te vervullen hebben.
Ik verontschuldig me bij jullie met deze woorden die je te verorberen krijgt, bij enkelen zelfs, komende uit de nacht en vóór hun ontbijt. Anderen krijgen dit zo maar, verwacht of totaal onverwacht, voorgeschoteld terwijl ik er een ganse morgen heb aan gewerkt, vertrekkende van, ja van waar? Wellicht van de eerste dagen van mijn bestaan als ‘je pense donc je suis’, de dag van mijn geestelijke ontplooiing, mijn geestelijke ontpopping.
Moet ik verder gaan vandaag, is wat er geschreven staat voor de dag van 21 oktober 2021 niet voldoende om je dag te vullen, om je namiddag te kleuren terwijl de zon ondergaat?
Ikzelf heb me niet verveeld, geen fractie van een ogenblik had mijn leeftijd vat op mij, ik schreef, drijvend als een gedachtenwolk, boven de aarde, zoals op het schilderij, hierboven in de tekst ingekaderd, van Johan Souffriau. Het komt uit zijn ‘schilderdagen’, terwijl hij nu een metaal bewerkend bedrijf leidt.
Hem heb ik leren kennen via zijn vijver, die een stuk van mijn dagen werd, voor hem een groot stuk van zijn leven.
Uiteindelijk, moraliteit: onze gedachten horen tot de Kosmos.
21-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-10-2021 |
Julian Barnes: missing God. |
Een blog is soms een werk van dagen, de tekst wordt aangezet en dan, zoals het gebeurt op zij geschoven wachtend op het goede ogenblik om er verder mee te gaan of om hem binnen te schuiven in een andere aanzet. Het is een gedachtenproces dat nimmer stopt en opduikt vóór het eerste licht. Er is dus onvermijdelijk een overlapping niet alleen van ogenblik naar ogenblik maar ook van ogenblikken die terugblikken naar vorige ogenblikken, of blogs die binnendringen in vorige blogs of een aanloop zijn naar toekomstige.
Zo, na je ‘steenhistorie’ van de vorige dagen is er nog altijd Julian Barnes die in je hoofd speelt en wel zijn ‘Nothing to be afraid of’[1], zijn ‘funniest and frankest work ’ met de passage waarvoor je het boek uit zijn rek hebt genomen, waarin een specialiste ‘in consciousness’ weet te verklaren, dat er geen centraal punt is in onze hersenen, geen punt dat we zien kunnen als het ‘ons zelf’ en, dat onze notie van ziel of geest, moet vervangen worden door een ‘distributed neuronal process’. Wat betekenen zou dat de woorden die voor het ogenblik uit mij komen, niet herkomstig zijn uit dat kleine ‘ik’ in mij maar ‘emanating from the entire universe just doing its stuff.’
En Barnes, de grote, wijze Barnes gaat hierop verder, en dit ook is meer dan het overwegen waard:
‘… There is no separation between ‘us’ and the universe, and the notion that we are responding to it as a separate entity is a delusion’.
Het is voor mij altijd een invraagstelling geweest waar ik de gedachten haalde, om elke dag een blog te schrijven en, als er gedachten waren, hoe ik erin slaagde om deze om te zetten op een wijze dat anderen deze konden begrijpen.
Dat het ‘bevreemdend’ is - ‘weird’ zoals Barnes het uitdrukt - is ons duidelijk want dat er geen scheiding is tussen ons zelf en het Universum, op het vlak van het mini-minimale, is heel aanvaardbaar, maar dat mijn gedachten, met een absolute zekerheid, voortkomen uit het Universum dat handelend op zou treden, is moeilijker te aanvaarden, al ligt het wellicht dichter bij de waarheid dan dat de gedachten uit mij zouden voortkomen, want waar zouden deze alsdan gesitueerd zijn in mij?
Julian Barnes zelf is van oordeel, dat onze gedachten ingegeven worden door ‘the universe doing its stuff’, dus door wat binnenin het Universum actief aanwezig is, wat een boude uitspraak is maar wie durft die, als zijnde onmogelijk, tegenspreken.
De vraag is hiermede maar half opgelost. Alhoewel een tipje van de sluier schijnt opgelost, blijven we in een twijfeltoestand die zich uitstrekt naar ons eindpunt toe. Want als ons gedachtenveld zich bevindt buiten ons lichaam, in een soort van neutrino-gordel omheen de aarde of verspreid in de ganse Kosmos, dan kan ons afsterven geen impact hebben op dit gedachtenlandschap zelf, enkel het contact ermede is verbroken.
Ik trek hieruit geen conclusies. Ik weet enkel dat op het einde, een lichtende on-indenkbare, onvoorstelbare verrassing niet uitgesloten is, integendeel.
En Barnes, ik zegde het al, een wijs man: 'I don't believe in God, but I miss Him'.
[1] Julian Barnes : ‘Nothing to be afraid of’, Vintage edition, 2008. ‘A meditation on mortality and the fear of death, a celebration of art, an argument with and about God, and a homage to the French writer Jules Renard.’ Aldus Google hierover.
20-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-10-2021 |
Woorden en hun spel. |
De herfst is binnengedrongen tot onder mijn huid, het gevolg ervan is dat wat ik gisteren waagde te schrijven, vertederd door een stukje rots dat ik meenam, een souvenir aan betere, vollere tijden. Al was het maar une bagatelle, ik had er toch nood aan, de volheid van de herinnering voluit gebruiken om het te zien als een belangrijke gebeurtenis in mijn leven.
Wat het niet was natuurlijk, het was slechts een klein gebeuren dat ik nu volop in het licht wil plaatsen omdat me weinig anders - behalve het vallen nu en dan - overkomt in mijn dagen. Ook, omdat de kleine dingen, die we, bij momenten heel belangrijk achten, ons rust geven. Weet dus dat ik me goed voelde bij wat ik gisteren schreef. Een herinnering die herleefde in mij: een blik op een bijzondere plaats op de alp naar de Lona toe, hoog boven het dorp Grimentz, een plaats die leeft in mijn gedachten.
Het steentje is de tocht ernaartoe, houdt al de details van de weg als van de inspanning die gevraagd wordt. De wegel vanaf het donker gebrande kruis op de Marenda alp naar het zuiden toe dan de stroom over; verder naar het zuiden het pad volgend om daarna abrupt naar rechts te nemen, het pad in de bergflank, om, na een lange klim, eens boven op de Lona-alp, die fameuze plaats te bereiken.
Het steentje draagt al deze herinneringen, ik zegde het niet maar het heeft deze eigenschappen van de weg die ik neem, van de stroom die ik oversteek, van de lange wegel in de rotsen waar ik overloop en dan mijn aankomen boven, op de alp, met links van mij een moerassige plaats met een enorme variëteit aan mossen en lichen en bloemen, een droomplaats van de natuur.
Dit alles is die steen voor mij en ook, de verrassing van de sneeuw in augustus en het zicht van de sneeuwvlokken die hangen bleven op het blauwe van de gentiaan en het gele van de arnica.
Niemand weet dit, niemand leest dat erin, kan het zich indenken hoe het was. Voor hen is het een niemendalletje, een onooglijk iets, voor mij is het een stuk leven dat ik niet kwijt wil, dat me vergezellen zal tot het einde van mijn dagen; voor mij is het, wat ‘a rosebud’ was voor Orson Welles als Citizen Kane.
Was het waard hierover een weinig zeggende blog te schrijven en dan nnog een vervolg erop om de betekenis ervan op te hemelen tot waar jullie me waarschijnlijk niet meer volgen kunt?
Het is maar dat ik deze morgen toen ik ontwaakte, er niet aan dacht om er iets meer over te schrijven, integendeel het was aan Julian Barnes dat ik dacht, maar toen ik mijn blog bezocht, omdat ik er een ‘PS’ wou aan toevoegen, ben ik terug gaan zweven en heb ik in gedachten de plaats opgezocht en de weg ernaartoe; ben ik gaan neerzitten voor mijn klavier en heb ik de woorden gevolgd die lijk sneeuw in augustus, neerdwarrelden over mij. Ik werd erdoor opgeschrikt zo hevig was de vloed aan woorden, zoals je zien kunt nu.
Ik wil en ik kan, wat ik schreef en enigszins dubbel gebruik maakt met mijn geschrift van gisteren, niet deleten. Ik heb niet de moed ertoe, je hebt het dus te nemen zoals het er staat, zoals de Ugo die schrijft het heeft vernomen van mij.
Voor Barnes ook was het een probleem te weten vanwaar de gedachten kwamen die hij verspreidde. Bij mij komen ze vandaag uit mijn herinneren, echter waar dat herinneren zich bevindt weet ik niet. Laat ons stellen dat het van de Lona-alp kwam waar ik even terug naartoe ben geweest om er een heel bijzondere steen op te rapen, waar ik later - maar dat wist ik toen nog niet - op een dag in de herfst, ook de herfst van mijn leven, over schrijven zou.
19-10-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |