De tijd is een slokop, het tempo van de dagen is bijwijlen ontstellend als je het waagt even achteruit te blikken en te zien de afstand die je hebt afgelegd in zo weinig tijd. Vooral dan als je de indruk krijgt - hij hangt over jou - dat je bijna aangekomen bent waar je nog niet wenst heen te gaan.
Bijna is het je dagelijks onderwerp geworden, of is het dan toch iets dat bij jou tussen de lijnen kruipt. Je wenst het wel niet maar het staat er voor je het beseft en je laat het maar.
Daar zo even, op KLARA, was er César Franck, zijn ‘Sonate in A voor viool en piano’. Er was ook, onvermijdelijk bij mij, de gedachte aan Hubert Van Melkebeek, die me voorafging en misschien nu op mij wacht aan de poort.
Het was in het oude klooster in Deux-Acren, dat we samen een recital bijwoonden. De muren bekleed met gedichten, de tuin, bezaaid met afgevallen bladeren. Ik weet nog hoe puur het licht op de middag, het licht van de glorierijke herfst, een van de laatste herfsten van Hubert. Hoe vlug hij gegaan is daarna. Nu, na al die tijd zit hij nog steeds verweven in die sonate van César Franck die me overvalt, zoals ze ons overviel in de kapel van het klooster, een sonate die aanvangt in pianoroerselen waaruit dan plots, de viool opstijgt, een grandioos gezang van enkele noten, die hernomen worden, onderlijnd door de piano, en zich uiten in arabesken en voluten, in heldere uitgesponnen klanken, zich telkens herhalend, wentelend als in een park vol rozen en struiken sternanijs, waar je stil ontroerd kijkt naar het vallen van de bladeren, zigzaggend over het grasperk.
Ik schreef er voorzeker een blog over want het kan niet dat die middag me niet heeft beroerd. De dood was veraf toen, ook bij mij, mijn gang was nog stevig, maar, als ik nu de lijn volg van de muziek, een lijn die zich mengt met de herinnering aan toen, was hij al aanwezig in de ondertoon. Al wist ik het toen nog niet, maar ik voel het nu aan als ik terugga naar die momenten: de oude muren, de wankele stoelen, het licht gefilterd in het amber van de viool, en de donkere rug van de piano, en in een nevel over de aanwezigen; maar ook licht in de klanken, tekens van het eeuwige opduikend in de donkere tinten van de muziek: César Franck moet gedacht hebben aan de dood toen hij de noten uitschreef op een wit blad. Niet te ontkennen, nu de tijd erover is. Zeggen, dat er toen al de schaduw was van het nakende, maar we zagen en hoorden enkel het verhevene dat een helderheid was.
Hubert en ik hebben er naar geluisterd, de ondertoon was er toen al, pas enkele maanden later hebben we hem ontdekt.
|