Grensoverschrijdend gedrag: dagelijks, al een hele tijd, van vroeg in de morgen horen we erover, echter helemaal niets over grensoverschrijdend gelach van de actoren op TV, of grensoverschrijdende baarden van slordigheid of kleding of grensoverschrijdende misbaksels van programma’s. Alles kan de dag van vandaag, ook de grensoverschrijdende woorden die gebruikt worden.
We staan er machteloos tegenover, zo ik noteer het maar, het is eigenlijk mijn ding niet, helemaal niet als ik maar op CANVAS, met volle teugen kan genieten van de documentaire over het dirigeren van Bernard Haitink en zijn voorliefde voor Mahler én, de Zevende Symfonie van Anton Bruckner. Dit compenseert heel wat.
En dan, toevallig op een ander programma op TV 4 ‘Stukken van Mensen’, waar gevestigde kunstkenners geconfronteerd worden met kunstwerken van een dame, en niemand zich uitspreken durft omdat haar naam niet gevestigd was zoals deze van een Fabre of een Panamarenko, of een Tuymans, hoewel het werk me even kunstig toescheen als al het andere dat te berde komt in dit programma. Aldus, ‘What ’s in a name?
Ik herinner me dat ik ooit, uit een bundel van Ilja Leonard Pfeiffer[1] volgende regels te lezen kreeg:
Gebraden hanen reeg je aan het spit alsof het daarmee iets wilde beweren je greep met harde hand naar schorseneren en raapte stengels met ontbloot gebit.
Ik kan wel ‘gissen’ wat hiermede wordt bedoeld; maar hoe goed het allemaal rijmt en in sonnetvorm dan nog wel – de dichtbundel mag dan nog als geschenk zijn bedoeld – maar ik zoek het poëtische in rijmwoorden gaande van ‘spit tot gebit’, van ‘beweren tot schorseneren’. Ik sta er lang bij stil. Ik kijk om me heen maar ik ben zeker, hij lacht me uit om wat ik ooit schreef:
Schrijf maar wat gedichten opdat je niet te vlug zou sterven als je dood zult gaan.
Als je maar naam hebt in de media, kun je je alles permitteren. We leren er mee leven. Vaste maatstaven in de literatuur – evenmin als in elke andere kunstvorm - zijn er niet, eerder is het de naam van de schrijver/de maker die bepalend zal zijn, want eens de naam verworven is, beantwoordt wat ook, tot een woord of een ‘gegriffel’ op een stuk papier toe, aan de maatstaven van de huidige kunstwereld, het wordt verkocht, en hoog in prijs, tot beschamends toe.
Maar, en hier wringt het schoentje in de wereld van de kunst is het oordeel van het ‘bekoren’, niet aan mij gelegen, ben ik er niet de oorzaak van dat die poëzie me niet ligt en is de plaats waar ik mijn woorden zoek wel de juiste plaats?
Het gedicht dat ik gisteren bracht is van een totaal andere soort dan de gedichten die nu, sedert jaren in zijn. Ik heb die stroming niet gevolgd, ik ben blijven hangen waar ik ben opgestaan, decades terug, met het gevolg dat ik het fenomenologische in een gedicht heb blijven offeren, onder invloed van T.S. Eliot vooral, aan het filosofisch elitaire. Van iemand die schrijft wordt verwacht dat hij evolueert. Ik, ik heb dit niet gedaan. Ik ben van vóór de tijd van de huidige tijd, en wellicht zal ik het blijven.
[1] Ilja Leonard Pfeiffer: ‘Giro giro tondo’. De titel is ontleend aan een Italiaans kinderliedje.
|