Anders, is er niet zoveel méér nog waarover je nog filosoferen kunt, en het is, dit ene, dat je zeggen wilt vandaag, want je hebt meer en meer het gevoel weg te schuiven in de tijd en stilaan te verdwijnen, eens je woorden nutteloos geworden, eens je je toevlucht neemt tot wat ongerijmd uitgepuurd vertelsel waar geen man wijs uit wordt. Maar je laat het, omdat het van vroeger is toen de tijd niet zoveel betekenis had , toen je het geluk kende, ver weg te zijn, in een klein oud dorp in de bergen bij vrienden die met jou de simpelheid van het leven deelden als je samen waart met hen, ergens op grote hoogte in een berghut, en je kende er enkele, onderweg op een pad er naartoe, of vertrekkende van daar uit naar een of andere top die je beklommen hebt, die je niet noemen wilt omdat er zo vele zijn geweest, over de maanden augustus gespreid.
Dit was voor jou het grote leven, waarbij je alles vergat, als je met een touw verbonden aan Robert Panchard, de gids en Gustave Cotter, je gezel, hoger klom - ze zijn er nog zonder er te zijn, ze zitten in je bloed - tegen de bergwand aan, uren lang opschuivend, roepend naar elkaar in de ijle lucht, tot je de top bereikte, uitgeput, maar, als een gelukzalige gedaan te hebben waar je je leven lang zult blijven aan denken, tot je, neergelegd in de aarde, zoals Henry Purcell het wist, het aanvoelde, het componeerde: ‘When I am laid down in earth’.
Je kreeg het te beluisteren, een paar minuten geleden en de melodie hangt nog in je hoofd of omheen je hoofd terwijl je verder schreef dat je aan het klimmen waart tegen de rotswand gekluisterd, en je dacht tezelfdertijd aan het moment dat je zult verdwijnen, neergelegd in de aarde of opgegaan in de vlammen, dat armtierig geworden lichaam van jou, dat je nog houdt voor een tijd en dat je nog volop schrijven laat wat je vertellen kunt.
Maar het ‘when I am laid down in earth’, heeft je te pakken nu. Je bent afgedwaald op weg naar waar je niet zijn wilt, op de weg die altijd evenwijdig blijft lopen naast de gewone weg die je nemen wilt en plots opduikt.
Ook toen je je gedicht van gisteren herlas en enkele woorden ervan wijzigde, want gisteren wist je al toen je het inlogde, dat het niet perfect was, dat niets - of dan toch nu en dan iets - van wat je schrijft perfect is, al zoekt je telkens de perfectie te bereiken, maar die is er nooit zoals je het willen zou.
Je weet soms heel veel als je begint, maar je bekomt minder en minder, zo waarom zou men zoeken je verder te lezen als je het waardevolle dat er is, niet waardevol brengen kunt?
Je schrijft maar zo lang je geest niet beneveld wordt door de toestand van het lichaam, wat nog niet het geval is, al gaat het die richting uit.
Ja, het is zo, als je het vraagt. ‘When I am laid down in earth’, is er nog, licht beneveld nu.
|