 |
|
 |
|
|
 |
24-04-2022 |
Kelt zijn, op mijn leeftijd. |
Hij dacht - het was nog nacht of dan toch op de breuklijn van nacht naar licht - aan wat hij gisteren gewaagd had te schrijven. Een gedachte die zo, lijk het licht, komende van nergens, maar dan toch van uit het no man’s land van de geest, dat het mogelijk is dat er van allen die hem elke dag lezen een vreemde kracht uitgaat die hij capteren kan, een vorm van telepathie, die soms fungeert als een aanhef tot zijn schrijven van elke dag.
Al zit hij hiermee op een bizar domein, hij vindt het goed mogelijk dat de gedachten die zijn dagelijkse brief bij zijn lezers opwekt, convergeren in een wolk naar hem toe, die hij binnentreedt als zijn geest tot leven komt.
Dit is immers wat geest is, dit is immers wat de rol is van de minimale, meer vermoede dan reële deeltjes die doorheen de muren, hoe dik ook – er zijn voorbeelden genoeg in de realiteit - het hekken openen of sluiten. Het kan dan ook dat, als een dergelijke soort realiteit ons nu niet meer verwondert, we de kracht van een gedachtenwolk – een wolk geladen deeltjes - zouden zien als totaal onmogelijk, zelfs als een gek iets.
Hij zelf is ingesteld op dergelijke ideeën, hij wil deze maar al te graag aanvaarden en verspreiden; ze hebben iets te maken met de aanwezigheid van een labyrint getekend in de bevloering van de kathedralen van Amiens en Chartres, als in de collegiale van Saint-Quentin. Hij ziet dit als een mogelijke herbronning voor de gewone mens die dit labyrint bewandelt, de plaats waar de fysische elementen van het bouwwerk convergeren in een vortex van krachten, die positief inwerken zullen op hen die deze krachten weten op te vangen. Zoals ook deze, voor ons totaal vreemde, identieke stralingen, het doel waren van constructies als deze van Stonehenge en van de vele onbehouwen dolmen en menhirs, hier verspreid over tal van plaatsen in het westen - ook Jahweh eiste een altaar uit onbehouwen steen - en dan bij uitstek de plaatsen ooit bevolkt door de Kelten. Thomas, de esoterieker en zijn Evangelie met de voor ons moeilijk te vatten woorden van Jezus, was een van hen.
Hij wil die Kelt zijn, hij wil teruggrijpen naar de essentie van het zijn, op ogenblikken zoals deze als de zon op het punt is, maar juist nog niet, de kim te overschrijden; het ogenblik waarop de merel elke morgen zijn gezang aanvangt en we in gedachten de eerste stralen van het licht hebben voelen aankomen.
Wij, komende uit het donkere bos van de nacht, zoals Dante uit het donkere woud, klaar om naar het licht toe, de heuvel op te gaan, ‘sí che il pie fermo sempre era il più basso[1].
[1] Dante Alighieri: Inferno: Canto I, vers 30. Zo dat de stevige (rechtervoet volgens Albert le Grand) steeds de laagste is). Wat betekent dat Dante de heuvel is opgegaan beginnende met de linkervoet. Over het waarom ervan is heel wat te doen geweest. We schreven er al over, op 2 februari van dit jaar en zeker zelfs vroeger. Want de zin houdt ons nog altijd bezig.
24-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-04-2022 |
Hoe we samen werken? |
Het is een lange tijd al dat ik je dagelijks, met de regelmaat van het getik van een oude staande klok in een oude kamer, een brief schrijf en blijf schrijven. En er komt, schijnbaar althans, geen einde aan, noch aan het gestadig getik in de stilte, noch aan de brief die je onder ogen komt op het uur dat je uitkiest, hetzij vroeg in de morgen, hetzij, zoals het gebeurt, laat in de avond, zelfs in het begin van de nacht.
Wat er vreemd aan is, maar dat weten we niet, we kunnen het slechts vermoeden, is dat ik de erop volgende brief schrijf terwijl jij me aan het lezen bent. Er kan dus, in dergelijke omstandigheden, een zekere wisselwerking bestaan tussen ons. Ik denk - maar ik denk altijd heel veel - dat ik uit het feit dat jij me aan het lezen bent, elementen verzamel die uitgaan van jou en mij op weg helpen om e stof te vinden om een nieuwe, andere brief te schrijven. Ik concludeer hieruit dat je als lezer, in reactie op wat ik je voorleg, telkens onbewust meewerkt aan de brief die ik schrijf voor de volgende dag.
Je bent dus in een zekere mate mijn Muze, mijn inspiratie bron. Hoe dit werken kan weet ik niet, maar soms heb ik het gevoel dat die geheimzinnige overbrugging een feit is en dat woorden en zinnen binnenkomen waar ik nog niet aan gedacht had.
Wat er ook moge van zijn, in een zekere zin ben ik je dankbaar als je me leest, omwille het gevoel dat dit achterlaat bij mij, of het nu zo is, of zuivere inbeelding is, het is me om het even, het werkt.
Zolang je er bent als lezer kan er me niets overkomen want, je bent mijn inspirator, mijn steunpunt waar omheen ik me blijf wentelen en aanvullen.
En ook, een brief schrijven is vandaag gemakkelijker dan vroeger, ik hoef niet meer elke dag pen en papier te nemen om te schrijven wat jij, hierover onwetend, me zou dicteren van uit je wereld, om daarna, wat het aller moeilijkste is voor mij, met de brief naar het postkantoor te gaan.
Samen hebben we dus heel wat geluk dat het gebeuren kan op de wijze waarop het gebeurt. We geven er ons eigenlijk geen rekenschap meer van hoe enig, hoe geweldig dit is. Hoeveel vernuft er achter schuilt, hoeveel kennis van uiterst knappe geesten er niet nodig was om te bereiken wat bereikt werd. Ik ben een leek voor dergelijke zaken die me nu, die ons nu, zo maar in de schoot worden geworpen.
In dergelijke omstandigheden is samenwerken een heil en vreugde, ik kan nu mijn brief doorsturen naar de vier windstreken tot in de verste uithoeken van de aarde. Wie had ooit kunnen denken dat dit mogelijk zou geweest zijn? En toch is het, kan het. Wat is het volgende dat ons verrassen gaat?
Dit is dan vandaag het resultaat van onze zoveelste rendez-vous, onze zoveelste verkenningstocht in het landschap van ons beide.
Moge, mijn lezer en mijn vriend, het heel goed gaan met jou.
23-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-04-2022 |
Op een morgen, de merel. |
Eens, op een morgen, vroeg hij zich af wat de merel in de tuin hem te vertellen had vóór het licht opkwam, hij was er gisteren al vóór hem en hij zal er morgen zijn vóór hem. Hij , de merel, wist/weet waarover te zingen maar hij, Ugo wist helemaal niet waarover hij schrijven kon, misschien over het licht dat de duisternis zou breken, of over de tanende maan of het stil bewegen van de dingen in de kamer, de boeken in hun rek. Alles was welkom, maar een vloed kwam er niet, terwijl de merel geen gebrek aan gezangen had.
Vroeg hij zich af of hij van vele zaken hij het juiste bestaan wel had beschreven, of hij niet voortdurend in vreemde oorden had gedwaald, en vreemde dingen had verhaald, of hij niet gezocht had waar er niets te vinden was, niets mee te nemen, al was het maar een stuk rots of wortel, al was het maar de pluim van een vogel of wat zaad van een of andere plant of bloem?
Had hij niet, zijn woorden uitgestrooid, eens ze kwamen, onsamenhangend zich herhalend in kleine metaforen waar hijzelf geen weg mee wist, noch van waar gekomen, noch hoe ze achter te laten op heuvels en in valleien, nameloos getekend en ingekleurd als miniaturen.
Kwam hij telkens niet van uit de duisternis van vele nachten, verrimpeld en vergrijsd, bruine vlekken op de handen, vlekken van neerslachtigheid die hij kennen zou in dagen van wind en regen, als alles op het punt stond zich te verschansen, zich te keren, zich onherkenbaar te wentelen als in water. En hield hij er aan over een handvol zinnen die niet te vatten waren, niet op te hangen, ingekaderd; niet mee te nemen naar waar hij van droomde soms, de bergen en de meren, die hij verlaten had, nu voor een lange tijd al, zoals hij het wist.
Voor altijd getekend met wat van de bergen is en van de zeeën is, de golven met witte randen en de gezangen van wind en water en van oneindigheid die zijn toevlucht was, alsof hij dacht als Ulysses weg te varen tot voorbij waar je best je niet begeeft om er een lange tijd te blijven.
Te verstillen als een dorre bloem in wat aarde opgenomen, wachtend op de regen die niet vlug meer komen zal al is het niet geweten, zodat er nog verwachting is, er nog komen kan, wat er gisteren nog was en in de verre dagen die je aan het vergeten bent.
De adem van de dagen, zijn intense wereld gebundeld tot struiken van bladeren met ongewone vorm, nog nergens gezien, en tot ruikers van uitheemse bloemen nergens opgetekend in beeld of boek of met klanken omschreven aan Debussy verwant. Hij aarzelde of het goed was, of het te lezen was, ineengedrongen als het was, hoewel tastbaar om niet vlug te vergeten. Zo meende hij te weten.
Al wist hij ook dat eens zijn hart het zou begeven op dagen zoals deze terwijl hij nog heel wat te schrijven had, hij niet verzwakken mocht en dralen uit den boze was, omdat zo vlug de tijd, zo onherroepelijk vlug de tijd, hij hem niet houden kan, hij hem niet vermurwen kan.
Vragen die geen vragen zijn.
22-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-04-2022 |
Poëzie neigend naar het religieuze. |
‘While poetry is not religion, it is not unconnected with religion.’
Dit was de stelregel van T.S.Eliot, het is ook die van mij; er aan voorbijgaan - waar de dichtkunst van vandaag geen zorgen mee heeft - ligt heel moeilijk voor mij. Zij die me lezen moeten dit beseffen en dit geldt niet alleen voor mijn gedichten maar evenzeer voor mijn proza, al wat ik schrijf heeft, maar dan in de ruimste zin van het woord, een religieuze ondergrond of, in mijn geschriften ben ik een religieus mens, zoals de Kelt er een was, zoals de Gotieker er een was.
Niet iedereen begrijpt dit, omdat voor hen het begrip religie verbonden is met wat is van de Kerk, maar mijn religie is wat binnen in mij gebeurt, is wat Lucas ons leert, zijnde het antwoord van Jezus op de vraag waar het Koninkrijk Gods te vinden is[1]:
‘De komst van het Rijk Gods kun je niet waarnemen, men kan niet zeggen: kijk hier is het of daar is het, want het Rijk Gods is binnen in jou.’
Thomas in zijn Evangelie, logion 3, zegt het zelfde met zijn woorden:
Jésus a dit / Si ceux qui vous guident vous disent / le Royaume est dans le ciel, / alors les oiseaux du ciel vous devanceront; / s’ils vous disent qu’il est dans la mer, / alors les poissons vous devanceront. / Mais le Royaume il est le dedans et le dehors de vous…
Het is onze (onzichtbare) spirituele binding met het omringende dat ons levend houdt en dat we niet wegcijferen kunnen of willen omdat we er te zeer van doordrongen zijn.
Zo verlopen onze dagen, we zijn gewoon mens onder de mensen, we handelen zoals gehandeld moet worden, maar eens de geest op het voorplan komt, eens de geest zich openbaart, schuiven we weg uit het dagelijkse, stijgen we op en gaan we een ander landschap binnen, het landschap van de geest, ‘our mindscape’, waar we het liefst vertoeven, omdat we daar zijn wie we moeten zijn, waar onze aard zijn wortels heeft vastgehaakt en zijn voedsel vindt.
Ik schrijf dit en ik herhaal dit, en het is mijn verlies voor de wereld die totaal anders is ingesteld. Als ik een boek opensla en horen moet hoe de simpelste handelingen de bovenhand krijgen in wat er gezegd en geschreven wordt, dan is dit een gebeuren dat ik zelden te verkondigen heb.
Het is mijn verliespunt, wat ik zeg is soms moeilijk om te begrijpen en is het niet te moeilijk, het is gezegd op een wijze die storend werkt omdat het geen zichtbare beelden zijn, geen ‘actualia’, die voorstelbaar zijn.
Dit is wat ik zeg tot mezelf, het is geen verwijt dat ik me toestuur, het is enkel een vaststelling Het is wat ook Maurice Gilliams ons voorhoudt als hij, zoals ik het zo dikwijls doe, Francis Jammes citeert :
‘La poésie que j’ai rêvée / gâta toute ma vie, / Ah qui donc m’aimera?’.
[1] Terwijl Bruckberger in zijn ‘l’Evangile’ categoriek kiest voor het ‘au-dedans de vous’, (het ‘within you’ van de King James’ versie), spreken de Willibrordus-Bijbel en la Bible Osty van ‘midden onder u’. De Osty-Bijbel die aanvoelt dat dit een belangrijke passage is voegt erin een voetnoot aan toe: La traduction ‘au-dedans de vous’, qui exprime une idée juste, semble déconseillée par le contexte. Wat een probleem creëert want waar anders dan binnen in ons, binnen in onze geest, kan het Rijk Gods zich bevinden.
21-04-2022, 04:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-04-2022 |
Over het licht in de morgen. |
Voor mij is wachten op het licht in de morgen gelijk aan het wachten op het woord, beide, licht en woord zijn onafscheidbaar, zitten in elkaar gedrongen, het licht dat van de zon en sterren is en het licht dat van de geest is, het reële en het irreële in osmose in elkaar.
Het verschil tussen beide is een kwestie van opvatting, maar beide hebben zoals ik het wil zien, heel wat gemeen, het ene is van de mens naar buiten, het andere van de mens naar binnen, het bewaarheidt wat van het leven is.
Hiermede zit ik weer op mijn stijgende weg en als ik denk aan stijgen denk ik aan Dante die komende uit het bos dat erger is dan de dood, de heuvel op wil gaan naar het licht. Wat me elke morgen overkomt, los komen van de nacht om uit te komen in het licht.
Het ene is een natuurkundig gegeven: uit de nacht staat het licht op; het andere, binnen gaan in het licht van de geest is niet zo evident, het vergt een inspanning waar we allen mee geconfronteerd worden. Als het boek waar ik aan denk er ooit komt dan zal het gaan over deze overgang, over deze noodzakelijke, menswaardige pelgrimstocht die we te volbrengen hebben.
Zo, ik vind dat we allen geestelijk op weg zijn naar een Compostella welke ook, én op weg naar, en dit is onvermijdelijk, het einde van onze dagen, en tezelfdertijd op weg naar een beter begrip van wie we zijn en wat hier op deze aarde onze functie is, of wat we beogen moeten om volwaardig te leven. Dit is, elke morgen binnen treden in het licht van de geest.
Een boek kan niet anders zijn. Als het is om hier op aarde te blijven, dag aan dag, en te zien wat er gebeurt om erover te kunnen schrijven, is dit voor mij weinig waardevol en ik denk dan onvermijdelijk aan José Saramago - en ik citeer ‘hem’ omdat hij aan de basis ligt van mijn blogperikelen - en aan zijn aanbidding van het ‘nada’, omdat hij, in de geest, niet verder heeft gedacht dan wat voor hem de Kerk was in haar dogmatische instelling, zoals Hugo Claus en zoals zovele anderen die nooit verder hebben gedacht dan het beeld van dit dogmatische[1].
Ik ook heb dit verworpen maar ik heb altijd duidelijk gezegd waarom en ik ben er niet uitgekomen als een ongelovige, ik heb altijd geloofd dat er Iets of Iemand in meer was, dat ik er naar zocht, blijvend naar zocht, binnen in mij als buiten mij, om te beginnen in het leven in de natuur. Saramago, om bij hem te blijven, heeft er niet naar gezocht. Zeker in zijn boeken niet, hij is, zoals geschreven staat op de steen in Lissabon waarin de urne met zijn as werd ingemetst, niet opgestegen maar is hij van de aarde gebleven. Wat er op neer komt te sterven in de hoogmoed van het weten dat er niets is en dat het dus beter is na de dood, op aarde zijn heil te zoeken.
Dit is waar ik elke morgen zou kunnen aan denken, als ik zie in welke schakeringen van kleur het licht zich manifesteert in het oosten en de kleuren keer op keer mijn inspiratie zijn, een opening op wat de dag me brengen zal aan woorden en gedachten: de kleurschakeringen van mijn geest, opgetekend en binnengebracht bij jullie, soms, zoals ik het dan voel, op eigenzinnige wijze.
[1] Ik was verrast toen ik op Paaszondag de massa mensen zag staan op het St. Pietersplein in Rome, waren het allen echte volgelingen van Christus of van de Kerk, vroeg ik me af. En, indien bij machte, zou ik er ooit gestaan hebben om te luisteren naar wat de Paus te zeggen had? Het kon.
20-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-04-2022 |
De eenzaamheid van de schrijver. |
Ik dacht bij het opstaan, aan de tekst die ik gisteren heb laten gaan, eindigend met een ode aan het Zijnde dat zijn tentakels gespreid heeft over de ganse Kosmos. Hiermee heb ik, én het landschap van de theologie bewandeld, én dit van de kosmologie; heb ik gedacht en geschreven in het spoor van de bouwers van Stonehenge en deze van de gotische kathedralen.
Het is altijd wat ik beoog, aanleunen bij hun gedachtengoed. Eens ik aan het schrijven ben, worden de wegen die ik bewandel ruimer en ruimer, zoals de door de wetenschap gevonden deeltjes, de laatste jaren steeds kleiner en kleiner worden, steeds mysterieuzer, om uiteindelijk, dit is de indruk die ik heb, terecht te komen in wat kan verhaald worden als de bouwstenen van de geest. Wat een boude bemerking is. Echter hoe kan het metafysisch draagvlak waarnaar nu en dan door de wetenschap verwezen wordt, anders uitgelegd worden?
Mijn levenswerk - want dit is het - waar ik voortdurend mee bezig ben en dat ik uitbouw, plaatst me in een uithoek van de maatschappij en zeker ook in een uithoek van het literaire landschap. Ik ben een eenzaat op dat gebied.
Ook Paul Auster voelde die eenzaamheid aan als hij schrijft[1]:
‘Every book is an image of solitude. It is a tangible object that one can pick up, put down, open and close, and its words represent many months, if not many years, of one man’s solitude, so that with each word one reads in a book one might say to himself that he is confronting a particle of that solitude.’
Dit is niet alleen geldig voor een boek maar voor elke particule van poëzie, proza, essay of, van wat ook dat geschreven wordt. Het ontstaat in de eenzaamheid van de schrijver en hij die het leest stapt binnen in die eenzaamheid, hij wordt erin opgevangen en wordt eraan deelachtig, wat onvermijdelijk een band schept tussen schrijver en lezer, echter alleen op voorwaarde dat de inhoud van het geschrevene toereikend geladen is om deze band op te wekken.
En dan, dit indachtig zijnde, stel ik me de vraag, of zou ik me die moeten stellen, is wat ik loslaat als blog, voldoende duidelijk geladen opdat de lezer deelachtig zou worden aan de eenzaamheid waarin ik mijn blog geschreven heb, opdat hij weten zou in welke gemoedstoestand ik me bevond op die ogenblikken?
Schrijven, creëren wat nog niet is, is en blijft het proces van de eenzaamheid, Er is niemand om je heen, niemand om je te zeggen doe het zo of doe het zo, alleen jijzelf kunt het weten of kunt denken het te weten hoe het moet. Zelfs de Muze die je op dergelijke momenten bezoekt aanvaard je blindelings. Het is pas dagen later, maanden later dat je eventueel weten zult dat je verkeerd geluisterd hebt, dit ook maakt dan deel van je eenzaamheid.
Ik vraag me af welke de triomfkreet is geweest van Albert Einstein als hij geweten heeft dat het, het kwadraat van de snelheid van het licht was dat ingebracht moest worden in zijn relativiteitsformule E=mc2?
[1] ‘The Invention of Solitude’, Book nine, The Book of Memory’, 1982
19-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-04-2022 |
Filosofisch sprookje. |
In de tijdloosheid van het zijn is Miguel de Cervantes op de idee gekomen om, te beginnen schrijven over een dolende ridder met schildknaap, handelend op een voor hem normale wijze die door de lezer, en dat wist hij terwijl hij schreef, gezien zou worden als het werk van een halve gare die optrok tegen de windmolens. Misschien, dacht Ugo, word ik ook, als ik zo verder ga met wat ik schrijf, gisteren bijvoorbeeld, door mijn lezers ook gezien als even gek als Don Quijote, als ik blijf beweren dat alles ontstaan is uit de geest. Echter, mij ook zal het niet deren, ik zal geen letter wijzigen aan wat ik te zeggen meen te hebben. Trouwens Don Quijote, was op het einde een nuchter normaal mens geworden terwijl het Sancho was, de schildknaap die nu als een gek man denken en handelen ging.
Hier aan denkend was er een woord dat Ugo te binnen viel toen hij aan zijn ‘onsterfelijk’ - komt van Ovidius - werk begon: ‘incipit’. Hij wou een incipit en zocht de precieze betekenis van het woord op in drie verschillende woordenboeken[1].
Ik wil, dacht hij, mijn eerste zin, ‘In den beginne was het Woord’ als een incipit om duidelijk te onderlijnen wat de draagwijdte ervan is. Ik wil de zin omkranst met een gouden kader met sterren en planeten, met bomen, met mossen en zwammen, bloemen en vogels en insecten. En dit is wat ik wil schrijven hierover:
Het gebeurde, heel lang geleden, dat een schrijver-filosoof in onuitwisbare inkt in het Hebreeuws, drie woorden neerschreef, bereshit bara elohim. Hij tekende dit op in wondere conventionele karakters, die door ingewijden konden begrepen worden en in andere talen, en in tekens andere dan het Hebreeuws, konden worden omgezet. Velen dachten dat de betekenis van bereshit, ‘in den beginne’ was, en dat de drie woorden vertaald moesten worden als: ‘In den beginne schiep God’.
Sommigen gingen wel akkoord met ‘in den beginne schiep’, maar vonden dat ‘Elohim’ een meervoudsvorm was en dan waren het de goden, alle goden die er toen waren, die schiepen in den beginne.
Anderen nog gingen wel akkoord met om het even welke vertaling van ‘bara elohim, maar niet met de vertaling van ‘in den beginne’ voor ‘bereshit’, dat veel meer was dan een in den beginne.
Wat allen echter wel aanvaarden konden, omdat het moeilijk anders kon, dat uit wat geschapen was het Universum was ontstaan, maar zekerheid over wie het geschapen had en hoe of uit wat het geschapen werd had men niet.
Eeuwen later of, vroeger, schreef een andere filosoof, iemand uit het verre oosten, dat de moeder van al wat is Tao was. Niemand echter kon hieruit opmaken, welke vorm Tao had, of wie of wat het was, opdat hieruit het Universum zou kunnen ontstaan.
En de tijd die verder schoof, en de tijd, bracht nieuwe ideeën binnen, formuleringen op het waarneembare afgestemd, zeggende dat in den beginne, er een veld van energie was dat bestond uit minimale deeltjes die de bouwstenen waren waaruit het Universum is ontstaan.
Over dit ontstaan was geen twijfel mogelijk, want het Universum was , en het gebeurde ook dat de wereld van de fysica langzaamaan tot de bevinding kwam, dat de minimale deeltjes die men dacht te kennen, konden worden gesplitst en dat, en dit was onrustwekkend, deze minimalere deeltjes eerder behoorden tot de metafysica dan tot de fysica.
Mogelijks, werd er geopperd, zijn de aller minimaalste, en men dacht aan het Higgs deeltje, deeltjes van het Woord, - het Woord dat ook Tao is - en meende men hieruit te mogen besluiten, dat gezegd mocht worden dat er in den beginne een energieveld van deeltjes in potentie was, dat het Zijnde was, dat er altijd, zelfs vóór de Big Bang aanwezig was. Om te besluiten dat dit nog altijd zo is.
Dat er uit dit energieveld van deeltjes van het Zijnde – of uit de ‘in-vorm’ van het Zijnde – de spanning ineens zo intens is geworden dat met een Big Bang een zichtbaar Universum tevoorschijn is gekomen dat, in feite, altijd in potentie in het Zijnde aanwezig is geweest; dat dit Universum de materialisatie was van het Zijnde en dat er aldus nimmer een schepping van het Universum is geweest, het is er altijd geweest in zijn potentiële vorm, als het Zijnde.
Waaruit kon en mocht besloten worden dat er in het begin het Zijnde was en dat het Zijnde er altijd, altijd, altijd is geweest; dat zonder het Zijnde er niets ware geweest, omdat uit het ‘niet-zijnde’ niets kan ontstaan.
Het Zijnde is gefragmenteerd in miljarden vormen, die alle vormen zijn van het Zijnde. En dat er buiten het Zijnde niets is, zelfs geen God want Hij is het Zijnde.
[1] Van Dale: Lat. : Beginnen, aanvangen, aanhef van een handschrift of boek (incunabel) zonder titelpagina, met behulp waarvan zo’n boek of handschrift toch kan worden aangeduid en geïdentificeerd. Le Robert: mot Latin, 3e pers.sing. de incipire, ‘commencer’. Premier mot d’un manuscrit, d’un livre. Collins English Dictionary: Latin : here begins. used as an introduction word at the beginning of some medieval manuscripts
18-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-04-2022 |
Bestemming. |
Denk niet dat je gisteren een klaagzang heb gehoord, deze van een stervende zwaan, het had er wel de schijn van want de zwaarmoedigheid ging er schuil in. Maar, zo ver js het nog niet, er is nog een stuk toekomst dat ik volproppen wil, hoe weet ik nog niet, maar al wat nodig is, is er in potentie, ik moet het enkel nog schrijven, even wachten nog, het komt er zo aan.
Want er is ook een zeker gevoel van rust over mij, in gang is gekomen, wat ik mijn leven lang heb beoogd. Het is zich aan het voltrekken, bekwame geesten buigen er zich over en mijn vertrouwen is groot, is oeverloos.
Wat het worden zal weet ik nog niet, maar dit ook is in potentie al af, mijn ganse leven is al af in potentie. Psalm 139 zegt dat het geschreven staat in het ‘boek’, het potentiële is de toekomst en dag na dag voltrekt zich dit potentiële. In deze zin heeft ook Rupert Sheldrake gelijk: het is de toekomst die het heden bepaalt.
Ik houd dit staande ondanks het bevreemdende ervan en herhaal het keer op keer - ettelijke malen al in mijn geschriften - het is maar hoe je het bekijkt, maar alles verloopt zoals het verloopt, er iets aan wijzigen kun je niet, want elke wijziging die jij er zou aan aanbrengen is begrepen in dit verloop, dus we ondergaan de toekomst, al is het maar schijnbaar, we ondergaan de omstandigheden waarin we terecht komen
In welk vaarwater ook, het is het enige dat voor ons bestemd was. Afgesteld op, wat anderen van hun leven hebben gemaakt in het verleden als in het heden, het raakt je altijd in mindere of meerdere mate al naar gelang het aantal via-via’s het heeft meegemaakt, komende van waar ook en in welke richting het verlopen is.
Ik denk dat alles met alles verbonden is, dat een gebeuren in het verre Oekraïne een impact heeft op het gebeuren in ons land, en de vele gebeurtenissen in ons land die hierdoor ontstaan ons uiteindelijk raken, weliswaar in een bepaalde mate die groot kan zijn of amper merkbaar.
In elk geval, de rust die over mij is neergekomen heeft zijn wortels ver in de tijd, ik heb er van dag tot dag naar toe geleefd, niet wetende dat ik nader kwam of er verder van afweek. Ik weet zelfs niet of dit gevoel van rust blijvend is, of het niet wankelen zal op een dag, alles beweging zijnde kan het heel goed.
Wie zijn we dan en hoe leven we onze dagen, onderhevig als we zijn aan gevoeligheden, aan omstandigheden?
17-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-04-2022 |
Hoe het gesteld is met mij |
Ik sukkel elke dag verder met mijn woorden, maar meer nog met mijn lichaam, met de stramheid ervan. Ik was gisteren in een ‘copy center’ om een lang geschrift te laten kopiëren. Hoe oud ik me voelde, hoe ongemakkelijk in mijn bewegingen, vooral hoe onzeker, van het binnengaan tot het wachten, tot het buitengaan, beschaamd ook over mezelf. Werkelijk ik ben een oud man geworden in een paar dagen tijd.
Ik zie de maand mei nader komen, de zomer nader komen, de herfst, de winter, ik zie de eindigheid van alles op mij afkomen, het eeuwige zelfs. Ik onderga de tijd, elke dag sterf ik een weinig, een weinig dat een veel kan zijn, een laatste greep naar adem. Toch vertrouw ik, in elk van mijn handelingen, nog genoeg tijd over te houden voor mijn geschriften die eens de laatste zullen zijn. Ik wil me er op voorbereiden opdat jullie, mijn verre en dichtbije vrienden weten zouden in welke toestand ik verkeer als ik je toespreek vroeg in de morgen, zo klaar en duidelijk mogelijk mijn gevoelens tonend, niet om medelijden op te wekken, verre van, maar om jullie te verwittigen hoe het aanvoelt als je, je leeftijd aan het overschrijden bent en - en dat is het werk van de geest - in de waan bent dat je nog heel wat tijd voor jou hebt, niet om te verspillen maar wel om die zo goed mogelijk te gebruiken. Een gedachte als een mistige wolk over de dingen, over de dagen, over wat ik schrijf, eerder armzielig.
Ik schreef het al en als ik het nog niet schreef, ik denk er regelmatig aan, de koestering die ik nog heb is wat ik schrijf elke dag, is de zorg van mijn echtgenote voor mij elke dag, de zorg van enkele vrienden. Ik zit geborgen in die zorg en in wat ik nog schrijven durf.
Ik zeg dit vanmorgen omwille van hoe ik er gisteren rondliep als een oud man en ik me bezig zag, stuntelig, onwezenlijk onhandig in mijn bewegingen. Ik dit beeld vergeten wil maar het toch behouden wil om te tonen aan jullie wat er nog, in mijn ogen, rest van mij.
Hoe kom ik tevoorschijn als ik ooit optreed in volle ornaat van woorden?
Meer hoeft er niet vandaag ik ben er nog en dit is het voornaamste dat me overkomen kan, er te zijn in een krans van woorden, welke ook.
16-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-04-2022 |
Weten wie we zijn en waarom we hier zijn. |
Terwijl het drama Oekraïne verder loopt trachten we normaal te denken en te schrijven, weliswaar met een bitterheid op de achtergrond, een donkere wolk.
*
Ibn‘Arabi 1165-1240, een Arabische islamitische theoloog uit moslim-Spanje, theoreticus van het soefisme - toen de Islam nog filosofische kern telde - keek de Kosmos in, vele eeuwen vóór het Westen er toe kwam, en stelde dat de mens het doel, de reden, het waarom was van het Universum.
Dit is, in de tijden van nu, een kolossale, ver dragende uitspraak, maar ik denk die te mogen onderlijnen, ik heb dit in de jaren dat je als lezer me kent al ettelijke malen geschreven, het is ook mijn vaste overtuiging dat zonder de denkende, de van een levend geheugen voorziene mens het gebeuren dat het Universum is, een gebeuren is zonder inhoud, zonder merg in de ruggengraat. Het is de observerende mens die hiervan een gebeuren maakt met inhoud: het Universum is een actief geheel, het is nog altijd wordende dus, ook de mens als deel ervan is wordend..
Ik kan het niet genoeg zeggen en herhalen, omdat, als ik om me heen kijk, hier niets over hoor. In het gewone leven kijken we niet zo ver, heeft het niet de minste draagkracht. Je moet iemand zijn die elke morgen bedelt om iets te zeggen te hebben en zich dan beweegt in de Kosmos in plaats van op de enge aarde, om erover uit te weiden. Ik ken me dus een beetje.
En ik zegde het al, als ik ga schrijven stijg ik op, verlaat ik mijn veilige schelp en kom ik uit waar weinigen uit komen.
Ik ben een vreemde man als ik zeg dat het Universum groeit in de mens, dat het er aan het groeien is sedert het ontstaan ervan en dat deze groei nog altijd doorloopt, maar het groeit niet in elke mens in een gelijke mate omdat de levensomstandigheden verschillend zijn, daarom ook vertel ik hierover uitzonderlijk, enkel en alleen als ik me heb neergezet binnen in mezelf en Ik onderhevig ben aan een dubbele persoonlijkheid - een beeld van Joseph Brodsky - het ‘erzijn’, gewoonweg, en het ‘erzijn’ als eenzame en het is die eenzame die schrijft.
Ik blijf dan ook denken dat we als voornaamste reden van ons bestaan bestemd zijn om het kosmisch gebeuren te ontcijferen, te zoeken naar de betekenis ervan, om te ontdekken dat het spirituele hierin centraal staat.
Fysisch zijn we, is de mens, een schakel zoals alle leven in plant en dier een schakel is; psychisch is hij een functie, een werktuig en draagt hij bij tot de spirituele evolutie in de Kosmos – of Damien Hirst hiertoe bijdraagt met de schedel van ‘Adam’ te bekleven met diamanten is een andere zaak – maar al wat ik doe op het vlak van mijn schrijven is het uitoefenen van de functie die ik heb als mens, zijnde evolueren in de richting waarin het Universum evolueert, in de richting van een steeds dieper bewustzijn van mijn gebonden-zijn aan het ‘In-Universum’, aan ‘ le dedans de l’Univers’.
‘Conoscete a ti mismo’, ken je zelf en weet, weet dat het Universum er is opdat jij er zou kunnen zijn, en dat het kosmisch gebeuren er is omwille van jou en jij, mens, deelachtig aan dit gebeuren, omcirkeld door dit gebeuren. We zijn dus heel wat.
Zo, wat ben ik en ook wie ben ik, veel verschil is er niet.
15-04-2022, 05:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-04-2022 |
Poëzie van de plaatsen die je kende. |
Hoge bazuinen jagen aan de vijver de reigers weg, de aalscholvers en de merels, toch heb ik deze dag uitverkoren om er te zijn zoals ik er zijn wil, ineens uitgelaten en intens, alsof nieuw geboren.
Voel ik me met voile omhangen en beschermd, besproeid met wijwater, met walm uit het wierookvat en de geur van kaarsen, eens uitgedoofd, om me heen, maar toch nog niet klaar om af te reizen.
Heb nog heel wat af te maken, heel wat te voleindigen, na van vele zaken geweten dat geduld en nederigheid de hartslag is, maar het niet altijd toegepast, verwikkeld als ik was in vreemde theorieën over hoe het Heelal ontstond, hoe de mens erin verweven, hij, het toch nog niet klaar en duidelijk zag, later dan misschien, als zijn tijd gekomen is.
Ik, mijn kleine, onopgemerkte ik, nu nog altijd zweer bij plaatsen die ik ooit kende, aan zee en in de bergen en, bij de huizen en de straten al waren het maar de Romaanse kerken van Brancion en Druyes-les-belles-Fontaines; al waren het maar dankzij de boeken die ik las, de zinnen die ik ooit schreef, een pijniging van te hoog gegrepen woorden die afkwamen op mij lijk met schuim omrande golven of, lijk zwermen ‘chouka’s’* in de bergen, krijsend.
Al wat van die tijd toen was, ik nu terug ben gekeerd naar het land waar ik geboren ben, ik, de plaats terug gewonnen: de holle weg begroeid met thymus, absint en duizendblad waar ik was, het licht als une symphonie des psaumes.
Als levende tekens woorden predikend, genadeloos aanhoudend dat de dood een nieuw beginnen is, een voortzetting van wat was voor we er waren. Alsof dit zo vreemd zou zijn, zo ongerijmd, zo uit de lucht gegrepen. We beter hier nog wat blijven om te zijn wat we tot op heden nog niet waren, een baken van poëzie die ons brengen zal, ons voeren zal inwaarts de zeeën en de oceanen, de vlakten van de geest en van oneindigheid. Hopende te keren waar we vroeger waren, betoverd en omringd met koralen van Johan Sebastian Bach.
Tegenwoordig zijn er boeken die nog verder reiken, al kennen we ze niet, om bij te dromen en aldus te vernemen dat we uit de Grote Geest geboren zijn om er ook te keren eens de weg hier afgelegd.
Het is tot deze woorden hier dat ik geraakt ben deze morgen. Heb er niet lang over nagedacht of ze passend zijn. Je kunt niet alles schrijven dat ontvankelijk is, je kunt er soms eens naast zitten, eens te ver gewandeld in het onbestaande bestaan van de droom die je meenam naar waar je nog niet bent geweest, een plaats die je later kennen zult als de sluizen van het leven zich sluiten zullen op jou en je geschriften.
Elke triomf overbodig zijnde.
*kauwen
14-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-04-2022 |
Dante en het zout in het brood van anderen. |
Enkele dagen terug schreef ik in mijn blog over Dante Alighieri wat hij vertelde over het brood, gezouten of ongezouten, dat hij als banneling te eten kreeg. Ik zocht die passage op, ze komt uit zijn Paradiso, waarin hij schrijven zal:
‘Je zult alles waarvan je het meest hield achterlaten en dit is de eerste pijl die de boog van de verbanning afschiet. Je zult de smaak kennen van zout in het brood van anderen en hoe hard het is de trap van anderen af te komen en op te gaan.[1]’
Hoe we het ook interpreteren: het zout van anderen of, het zout in het brood van anderen, er zijn er vandaag heel wat die hier rondzwerven met deze gedachten en in een meer tragische toestand nog, die have en goed en familie verloren en hier aankomen in vreemde aarde en ontvangen in een vreemde taal. Die zeker niet zoals Dante, ingesteld zijn om diep in hen weg te zinken om hun toestand weg te schrijven in verzen, meer woorden en ideeën zoekend dan naar een bed en een dak boven het hoofd.
Tot vandaag zijn we nog niet een van deze ontheemden, we kennen nog het geluk in peis en vrede rond te lopen en slapen te gaan in een warm bed met onze kleine zorgen van elke dag. We kennen het einde niet van ons geluk te leven in een gemeenschap die geen bedreiging is, we hebben de vrijheid te zijn wie we zijn, te zeggen wat we te zeggen hebben en het ook te schrijven. Komt het ooit dat we, opgejaagd, hier rondlopen zullen?
Gelukkig denk ik dan, wordt er minstens aan gedacht niet een stap te ver te zetten opdat zo iets ons niet plots overvallen zou.
Ik schuif dit tussen mijn geschriften door, gehaast en in sourdine - ook met een zekere tegenzin - enkele lijnen maar om het lot niet volledig uit te schrijven en ook om zeker het niet te provoceren.
Zo ik zette het neer om daarna te vergeten dat ik het ooit geschreven heb. Zwartgalligheid ligt me niet, het lot van velen wil ik niet als spiegel voor mij houden en dan vooral niet, denkend aan kinderen zoals Roosje, welke hun lot zou kunnen zijn of worden. À propos, ik hoorde, Roosje is twaalf en niet elf.
Ik heb in feite niets te verbergen, niets te vertellen, niets vooruit te zien, ik heb niet een inzicht te hebben in wat ooit komen kan. Ik heb enkel te zijn vandaag, met morgen nog ver af en, het kan gebeuren dat morgen ook vandaag zal zijn en ook de volgende dagen, niet zoals van hen die opgejaagd verschijnen aan onze poorten.
Aldus gebeurt het dat mijn blogs soms toch iets gemeen hebben met de blogs ervoor, wat vandaag het geval is. Alles hangt af van gebeurtenissen/gedachten die er aan vooraf zijn gegaan, en vandaag is er nog de echo nog van mijn dag van gisteren.
Dit is dan mijn vrijheid te schrijven over wat me te binnen valt, ongeacht wat het is.
[1] Tu lascerai ogni cosa diletta / più caramente; e questo è quello strale / che l’arco dello esilio pria saetta./ Tu proverai sὶ come sa di sale / lo pane altrui, e come è dura calle / lo scendere e ‘l salir per l’altrui scale (Paradiso : Canto XVII: 55-60)
13-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-04-2022 |
Poetin de verschrikkelijke. |
In mijn goede dagen heb ik ooit vooropgesteld dat de evolutie die plaatsvindt in het Universum, niet alleen een uiterlijke, zichtbare evolutie is, maar dat er ook een ander aspect van evolutie is, gekenmerkt door een dieper en verder doordingen tot de geest van de mens, wat neerkomt op een verbreding van die geest. Deze verbreding had als gevolg dat, in de loop van de voorbije millennia, de mens geëvolueerd is van aap tot Neanderthaler tot ‘homo sapiens’. Ik beweer dus dat dit een evolutie is die de mens ‘ondergaan’ heeft en niet zelf heeft bewerkstelligt.
Wellicht is dit een boude uitspraak die inhoudt, dat deze evolutie in de mens, zich verder zetten zal om uiteindelijk uit te monden in een ‘homo sapiens, sapiens’.
Wat dit betekenen kan is, dat de mens een betere, ruimere kijk krijgt op het Universum en zich meer en meer voelen zal als een deel ervan. Dit betekent ook dat we sedert het ontstaan van de homo sapiens, we ons meer en meer verbonden voelen met de mensen om ons heen en dat het respect voor onze evennaaste, blijvend, in welke mate dit ook moge zijn, toenemend is naarmate we verder en verder binnenglijden in de tijd.
Dit ervaart elk van ons, het is een ‘kosmische’ eigenheid - en geen andere - die zich genesteld heeft in onze gevoelswereld.
Me hierop baserend zeg ik dat wie dit, op de dag van vandaag, niet in zich ervaart om ernaar te leven, zich afzondert van deze kosmische lijn, zich zelfs uitsluit als mens, een onmens wordt, een ‘negativiteit’ die niet waard is te leven want hij bevindt zich voortdurend buiten de kosmische lijn van verbetering, hij gaat er zelfs tegen in.
Een eerste voorbeeld ervan was Caïn de moordenaar van zijn broer Abel die hiertegen inging en velen hebben hem hierin gevolgd in de tijden erna toen het begrip van een kosmische inbreng nog niet ver genoeg was doorgedrongen.
Waar ik met mijn betoog er wou toe komen is wat er vandaag te zeggen valt over Poetin, hij ook stelt zich op totaal buiten de lijnen uitgezet door het Universum, hij is niet het leven dat in hem opborrelt waardig, hij is loslopend wild, en de wijze waarop hij loslopend is, is duidelijk onmenselijk.
Poetin heeft zich uitgesloten uit wat we de mensheid noemen, hij is niet meer één van ons, hij is niet meer van de Kosmos.
*
Ik dacht, terwijl ik deze tekst schreef aan ‘East of Eden’ het boek van John Steinbeck, en wel aan de fameuze passage erin, de woorden van de ‘Lord’ gelicht uit Genesis 4: 6 en 7 uit de King James’ versie van 1611:
‘Why art thou wroth? And why is thy countenance fallen? If thou does well shall thou not be accepted? And if thou does not well, sin lieth at the door; And unto thee shall be his desire, and thou shallt rule over him[1]’
Het is het Hebreeuwse woord ‘Timshel’ dat centraal staat in ‘and thou shallt rule over him, het laatste deel van de zin, dat ook centraal staat in ‘East of Eden’.
Over de vertaling ervan wordt lang gediscussieerd. Ik herinner me de geschiedenis ervan, een groep Chinezen die Hebreeuws zijn gaan studeren om de precieze vertaling te vinden en uiteindelijk tot het besluit komen dat het laatste deel van de zin vertaald moet worden door ‘thou mayest rule over him’[2]. Wat betekent dat de mens de vrijheid heeft zelf te beslissen over goed of kwaad. Hij kan dus zelf kiezen of hij deel is van de lijn uitgezet in de Kosmos of niet.
Poetin koos voor dit laatste. Hij zette zich buiten de Kosmos, hij is niet meer een van ons.
[1] Genesis 4: 6 en 7: ‘Zult gij hem meester kunnen blijven? (Willibrordus Bijbel) / ‘te rendras-tu maître de lui ? (Whatch tower Bible and tract Society of Pensylvania) / ‘y a qui tienes que dominar’? (Biblia de Jerusalen)/ ‘mais à toi de dominer sur lui’.(Bible Osty.)
[2] ‘East of Eden’: But ‘Thou mayest’! Why, that makes a man great, that gives him stature with the gods, for in his weakness and his filth and his murder of his brother he has still the great choice. He can choose his course and fight it through and win.” Lee’s voice was a chant of triumph.
12-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-04-2022 |
Schrijven zoals Brahms. |
Gisteren was een uitzondering, maar wat voor een soort blogs schrijf ik wel als ik andere blogs om me heen waag te lezen. Kan het niet wat aangenamer, wat lichter van inhoud? Hoeft het altijd zo hoogdravend, zo anders dan anders te zijn, alsof ik niet van het dagelijkse leven zou zijn, alsof ik zweven zou en de kleine dingen niet zou zien, of beter, niet zou aankunnen ?
En vandaag, vroeg deze morgen, dacht ik, hoe vreemd het ook moge lijken, aan Dante en het brood dat hij at dat ongezouten was - of was het omgekeerd, was het gezouten, terwijl hij gewoon was ongezouten brood te eten - zoals hij het terloops noteerde, terwijl hij zijn Commedia schreef, dag in dag uit, en het als een verstoteling uit zijn stad, het moest doen in het huis van vreemden, of toch bijna vreemden, en ondertussen te denken had hoe het verder moest met zijn verzen, zijn rijmen, zijn verhaal, zijn zoeken naar de gepaste personen, om die in zijn Hel, zijn Vagevuur of zijn Paradijs te zetten, erop lettend de verkeerde persoon niet te ontmoeten in de verkeerde plaats, en dit, stel je voor, tien jaren of meer lang.
Hoe ik hem tracht te begrijpen, hoe ik ook al jaren, een leven lang, iets stevigs tracht te schrijven, een vast patroon binnen te halen waar ik me zou kunnen aan houden om één doorlopende blog te schrijven en niet meer verplicht zou zijn, omdat ik het niet anders kan, elke dag een nieuw verhaal te beginnen dat wel geen verhaal is, maar een bezinning, een tekst waarin ik soms verdwaal en anderen laat verdwalen.
Weinigen zijn er die me er iets over kwijt willen, noch over wat ik vertel, noch over hun verdwalen in het labyrint dat mijn woorden zijn.
Dat dus de Muze me genadig weze telkens ik ga neer zitten om me wakker te schrijven, terwijl ik verwrongen zit in zinnen en woorden die ik te schikken heb met, gelukkig ditmaal nog op de achtergrond, het vioolconcerto van Johannes Brahms. En, als ik er aan denk, op de muziek ervan, een lang gedicht te schrijven dat, zoals Brahms het schreef in noten op een notenbalk, ik het schrijven zou als een lang verhaal in verzen die kleuren en beweging van gedachten zijn.
Maar de moeilijkheidsgraad ervan schrikt me af, zelfs als ik het concerto van A tot Z uit mijn hoofd zou kennen zoals de schitterende violoniste - ik noteerde haar naam niet - zoals Brahms, mijn woorden breed uitstrijkend over het landschap van Vlaanderen, over de wegen en de landerijen, de bossen, de stromen, in een lang bewegen van woord in woord, er toe zou kunnen komen de aanzet van het concerto, het langoureus weemoedige ervan, weer te geven en het verder uitdiepend, een wereld oproepen van zeeën en wilde stromen die zich van de bergen naar beneden storten om uit te lopen in diepe gronden over valleien en lage landen, wachtend, ogenblikken lang op die éne strijk van de viool waaruit daarna een spettering van klanken barsten zou.
Alsof Ik, dit ooit zou kunnen.
11-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-04-2022 |
Bezieling bij de jeugd. |
Wat bezielt een kind dat componeert in beeld en kleuren alsof het de noten waren voor een sonate of zelfs voor het begin van een symfonie, noten zo uit haar opgestaan lijk een veld waterlelies uit de vijver.
Hoe is ze al ingesteld als ze een wit blad neemt en begint te tekenen, welke drang zet haar ertoe aan, de eerste lijnen, de eerste vormen neer te zetten van wat ze nog niet weet wat het worden zal.
Ze heeft een vaag idee en eraan werkend, erover nadenkend, leeft en groeit de idee: het aangezicht van kinderen, dat ze in elkaar schuift en neerzet in één gelaat in elkaar gegoten, perfect op haar manier, heerlijk overkomend: ogen uit alle windstreken die kijken, open en vrank, een blik die vraagt naar wat er van de wereld is, en wat zij ons te zeggen hebben.
Veel tijd heeft ze niet nodig, uit de aangezichten groeit het overige veld, harmonisch en kleurrijk gespreid over het blad en het wordt een tekening in klank en beweging.
Ze is elf en haar naam is Roos.
Ze is haar eigen meester, het is haar creatie, een geschilderde tekening, enig, lijn na lijn, kleur na kleur, beeld na beeld in detail opgesteld. Spontaan heeft ze genomen al wat bij haar, eraan werkend, is binnen gevloeid, haar hand, haar vingers glijdend over het blad en er is ontstaan, zonder de minste hapering, wat ze wou dat ontstond omdat ze uitzonderlijk de vaardigheid bezat om het te doen. Ze was niet meer een leerlinge, ze deed het op een wijze, o, zo lichtvoetig en toch zo gevoelig en veelzeggend in een palet van kleuren eigen aan een groot meester.
Ze verraste haar ‘omie’ ermee. Deze zag het gebeuren onder haar ogen, deze niet begrijpen kon dat ze op haar leeftijd al tekende wat op korte tijd ontstond, dat kleine ding van een meisje, de parel van haar dagen, Roosje, die even maar een tekening opzette en voltooide in een mum van tijd.
Het was ook mijn verrassing toen ik de tekening binnen kreeg van de ‘omie’. Het sprankelende erin is enkele dagen blijven liggen in mijn gedachten tot ik er achter kwam dat de tekening me vergezelde op mijn wandelingen in het landschap van het woord.
Hoe rijk de tekening is opgebouwd, hoe vlot het spel van lijnen én van kleuren, een versnapering in de wereld die van het beeld is, niet de wereld van het kind-zijn, maar van een beginnende volwassenheid.
Doe ik er verkeerd aan haar talenten op te hemelen, brengt het haar iets bij?
Ik weet het niet, ik ben afgegaan op de, mag ik het zeggen, de verering van de omie, en met reden, voor de kunst van haar kleindochter, Roos Goorman.
Ze is de parel die zij er in ziet en die wij, als toeschouwer, in een zekere zin ondergaan.
Het treft mij in het bijzonder omdat ik er mezelf in terug vind. Ik ook sta elke morgen voor een wit blad dat ik vullen moet met het in gang zetten in mij van een creatief proces.
Ik zeg haar hier, en ze kent me heel vaag, bravo Roos, kleine meid maar grote kunstenares.
Bravissimo!
10-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-04-2022 |
Een God die zich niet laat vermurwen. |
Ik sta verbaasd dat er nog schrijvers zijn die God lichtzinnig zien als zijnde ‘iemand’ die het voor het zeggen heeft, die zou optreden als het hem bevalt, en zich wegtrekken als zijn tussenkomst het meest dringend is, en, zoals vandaag, waarom hij zich niet duidelijk zichtbaar opstelt tegen Poetin en consoorten.
Ik denk dat de Paus het al weten moet dat gebeden hier niet helpen, dat de God die we aanroepen, eigenlijk niet veel zaaks is, maar liefst - zijn rang staat op spel - het altijd nog niet laat blijken en verder gaat in wat we het ongewisse zouden kunnen noemen en dit, zelfs met zekerheid.
Waarom, antwoord ik hen, waarom niet, al was het maar één ogenblik, denken dat God een metafysische God is, dat zijn uiterlijke, zijn lichaam, het ganse Universum is en er ook noodzakelijkerwijze, een binnenste moet zijn, dat enkel geest kan zijn.
Zoals ons lichaam een mini universum is met er binnenin of er omheen, het deeltje - eruit overgenomen - spiritueel vermogen dat ons eigen is.
Ik zelf kan, in elk geval, leven met deze idee. Al had ik wel gewild dat er nu een God was die Poetin meer dan op de vingers tikken zou, weet ik, zonder de minste twijfel, dat ik deel ben van dat uiterlijk én innerlijk Universum en dat ik dat innerlijke, God zou kunnen noemen ware het niet dat die naam zich verankerd heeft in de Bijbel waarin hij voor komt als een God die handelend optreedt en, zoals ik zie en hoor, vandaag, definitief uitgeschakeld wordt, zijn kerken leeg gehouden of als goddeloze ruimtes gebruikt.
Dus, waarom, als er nog over ‘in God geloven’ gesproken wordt, men het altijd heeft over de God die, vanuit zijn observatiepost in de wolken, gesitueerd boven de aarde, ons in het oog houdt.
Heeft men nog steeds niet ingezien dat het precies die God is, waarover zij, die er niet in geloven, spreken en dat ze niet verder denken dan aan die God, als over Hem geredetwist wordt?
Persoonlijk vind ik het achterlijk, is het pregalileïaans, deze God uit te dagen, want natuurlijk heeft de schrijver gelijk als hij zegt dat deze niet bestaat.
En, dit is eigenlijk alles wat ik er nogmaals over kwijt wil, omdat ik een zoveelste blog te schrijven heb en ik zeggen wil dat het gebruikelijke gebed in niets helpen kan.
We beginnen dit te weten, dan toch heel wat onder ons. De waarheid over het bestaan van een God, vooral dan deze van Spinoza, wordt ons duidelijk, hoewel het voorbarig is zich te wagen aan een te definitief afgelijnde voorstelling. Want elke zekerheid die naar voor wordt geschoven is slechts een pogen, zoals trouwens die van mij, om nader te komen tot wat ooit – indien dit ooit komen zou – als De Waarheid kan gebeiteld worden in het hardste marmer.
Ik ben dus weinig verder gevorderd met een definitieve uitspraak over die fameuze God, waar al duizenden jaren over geredetwist wordt.
We zien de echte niet, omdat we blind geslagen zijn door die God die moet aanbeden en uitgedragen worden onder een baldakijn over straten met lentebloesems bestrooid: de God van onze jeugd.
Gelukkig echter dat Hij er was (er geweest is), want wat we ook doen Hij zit in onze genen, en meer bij diegenen die hem afstoten dan bij diegenen die zijn aanwezigheid stilzwijgend, onder een hen eigen vorm, niet alleen dulden maar met de hoogste verwondering waarnemen.
En als Michel Onfray in zijn boek over de ‘ateologie’[1], ik kocht het destijds en las het in Spanje, elk magisch denken verbiedt – impidiendo el pensamiente magico - dan had hij moeten beginnen met het lezen van de ‘QED, Quantum Electrodynamics, the strange theory of light and matter’, van Richard Feynman[2]. Pas na Feynman kun je eventueel beginnen denken wie God is en wat Hij is, en niet na de Bijbel te hebben gelezen.
Voor mij is het in het domein van de metafysica dat wetenschap en religie zich moeten ontmoeten. Komt die ontmoeting er niet dan vrees ik het ergste, want een beschaving zonder het sacrale bloedt leeg, is ten dode opgeschreven.
Ik denk dan ook aan hen voor wie de God van oudsher, hun redding is, hun hoop en hun sterkte en die ik, zij het van ver, volgen blijf met, ik beken het, een zeker heimwee.
[1].Michel Onfray: ‘Tratado de ateología’, traducción de Luc Freire, Editorial Anagramma, Barcelona 2006. [2]Richard Feynman ‘QED’, Penguin Books, 1985
09-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-04-2022 |
Terwijl we bezig zijn. |
Terwijl ik even de ogen sluit op het drama Poetin-Oekraïne heb ik een taart gebakken. Veel zaaks is het niet, een taartvorm en erin gelegd een cirkel bladerdeeg, met erover, wat bloem uitgestrooid en wat olie (nodig of niet?) uitgestreken, en dan de gedroogde pruimen geopend zoals een chirurg het zou doen, of beter, de steen, het hart, eruit genomen, het vlees van de pruim in reepjes gesneden en, na wat gaatjes in de deeg geprikt, zo mooi mogelijk geschikt op de bladerdeeg, terwijl de oven opwarmt.
Je bent bezig, al je aandacht gaat er naar toe, maar toch denk je aan Bernanos, aan die zin van hem, die zin die je nimmer verlaat van le curé de Crécy: ‘les petites choses n’ont l’air de rien mais elles donnent la paix’.
En je denkt, ze brengen ons niet alleen innerlijke rust maar ook wat gefilosofeer over de stenen die ik overhield en die daar liggen op een hoop, klaar om weggegooid te worden, en elke steen houdt een pit en ik weet dat de smaak van de pit licht bitter is en ik weet vooral dat elke pit een pruimelaar in potentie is. Ik ben dus eens te meer geconfronteerd met het wondere van een pit die boom kan worden, die in zijn structuur, in de kleinste van zijn particules een boom is met bloesems in potentie, bloesems met stampers en meeldraden, en dat er na het bevruchten, het wondere van de natuur, een nieuwe pruim met steen en vlees tot stand zal komen.
Het wonder van het wonder, dat we helemaal niet meer als een wonder - waarom zouden we? - zien: een pruimelaar in bloei, het op elkaar ingaan van stuifmeel en stamper, dat meest precieze ogenblik van het bevruchten.
Van het denken aan het wonder van het bevruchten, verlos me Heer, want het houdt me bezig. Maar ook verlos hen die dit niet meer zien. Zo zeg me Heer, wat er is van het zich verstrengelen van stamper en meeldraad.
En, wat zal ik aanvangen met de stenen die overbleven? Als er ooit in de ruime strook grond tussen Noord- en Zuid-Korea, dat verboden terrein is, een pruimelaar aanwezig was, dan moeten de vruchten door de vogels uitgedragen geweest zijn over de ganse strook, dan moeten er vandaag duizenden pruimelaars over die strook verspreid, aanwezig zijn. De natuur heeft de mens niet nodig om haar werk te doen, liefst niet. Maar, de mens is er toch om waar te nemen en getuige te zijn van het werk van de natuur en er zich vragen over te stellen hoe het komt dat alles zo geregeld werd en hoe het geregeld werd, hoe alles op elkaar is afgesteld, wat wijzen moet op een Regelaar van al wat is, die uit ‘niets-aan-materie’ vertrokken is om de materie te doen ontstaan.
Wat kan het ‘niets-aan-materie’ dan anders geweest dan geest, spirit, kennis, uitzicht op wat het Omega zijn zal.
Een pruimentaart bakken is dus niet zo eenvoudig, het is ook nadenken over wat is en wat komen kan, zelfs als wij er niet meer zullen zijn.
08-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-04-2022 |
Hoe ik mijn dagen. |
Hoe ik mijn morgens vul toon ik op duidelijke wijze, het is dus geen geheim meer voor jullie. maar de laatste dagen valt het me voor het eerst op, dat schrijven de geest te veel bezig houdt en dit niet alleen psychisch maar ook en vooral fysisch, dat de houding bij het schrijven afmattend is, omdat je telkens, na een massa schrijven, verstijfd in de rug opstaat zodat je lichaam pijn is, een pijn die maar niet zo vlug voorbijgaat.
Je kunt er ter verdediging aan toevoegen dat wat je doet, ofwel gek is ofwel nodig is, maar dat het, het restje leven is dat je nog houdt, en dat schrijven voor jou betekent het neerzetten van woorden op de mooiste plaats en in de meest geschikte rondingen.
Hieruit weg vluchten is geen oplossing, nu niet meer, ik had het - had ik wijs geweest - vroeger moeten doen, nu ben ik gedoemd verder te gaan en, te verbazen niet om wat ik doe, maar omwille van mijn regelmaat afgesteld op de regelmaat van de aarde, de handen en de geest, gekneveld en vastgebonden op mijn stoel, woorden ademend.
‘Je moet even stoppen’, zegde me onlangs een goede vriend, ‘stoppen met schrijven om je te herbronnen in nieuwe lectuur’. Ik wil wel, maar de tijd dringt, ik ben geen veertig of vijftig meer om te herbronnen.
En dan, wat kan ik meer vertellen dat wat ik te vertellen heb: mijn kleinburgerlijk leven was wel een oorlog beschoren maar deze liet geen diepgaande indrukken na. H, d gehucht waar ik woonde lag verscholen tussen bossen en velden. de oorlog is eraan voorbij gegaan, zonder een schot, hoogstens een V1 die was afgedwaald en terecht is gekomen op een oude schuur dichtbij; hoogstens het onverwacht bezoek van een paar, het geweer in aanslag, ‘Feldgendarmen’ die de gedroogde tabak bladeren van mijn vader kwamen opeisen; hoogstens een kalf dat werd afgeslacht in de keuken, een eik die werd afgezaagd even na middernacht in het bos, in het putje van de winter en het sneeuwde, en vader en ik de in stukken gezaagde stam door de sneeuwstorm naar huis droegen. Dit is wat me, samen met andere kleine voorvallen, is bijgebleven.
Een terloops gebeuren dat enkel de huiskamer haalde en dat ik nu hier te grabbel gooi, vader gedenkend en moeder en broers en het ouderhuis en de sneeuw en de vrieswinters en, de zondagnamiddagen in de zomer, uitgestrekt in het gras onder de appelaar, dromend, zoals ik nu, weinig meer dan droom ben als ik dit schrijf, ditmaal laat in de nacht.
Ook omdat ik niets anders te schrijven had en omdat de hunker naar die tijd van toen ineens is open gebloeid op flarden uit die jeugd van mij.
Heilzaam, voor enkele ogenblikken een grote stilte in mij neergekomen.
07-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-04-2022 |
Lofzang aan het leven. |
Heb ik woorden achtergelaten, de tijd niet zijnde of de tijd wel zijnde, bij het kloppen van mijn hart, het jagen van mijn bloed: het zijnde, mijn begeestering mijn sacrale wolk waarin ik opgenomen, de tijd niets anders dan mijn schrijven, ik vastgezet, ik de adem van de bomen, ik in osmose met al wat van het leven is, in atomen en elektronen uitbazuinend dat ik meer van de sterren ben dan van de aarde.
Dat ik opgestaan ben uit de volheid van wat niet anders te bepalen is dan de immer stuwende, dwingende kracht die de Kosmos is, die de totaliteit is van al wat is en zijn zal. Niets meer en niets minder, ik, wij allen, dooraderd met de geest die van uit de Kosmos zich heeft vast geankerd in onze leden, dieper nog in onze geest. Wij, allen, als gezegend.
Dat ik erin, dat het totaalbeeld van mijn ik, erin verweven zit; dat ik wel daden stellen kan maar dan dat die daden maar de uiterlijke vormen zijn van wat mijn innerlijke is.
Of, zoals ik elke dag binnenkom bij jullie, gevoed door de poëzie van het woord, ik jullie ermee omhangen wil. Ik, losgelaten lijk een jong veulen dat voor het eerst op de weide komt, tijdloos, zoals ik tijdloos wil al wat ik geschreven heb.
Herhalend wat in mij is vastgehecht van vroeger en zich niet laat verwijderen, zelfs niet door het neerschrijven ervan wat maar een bleke afdruk zou zijn van wat ik meedraag in mijn dagen.
Verwonderd dat ik geworden ben meer inhoud dan wat wordt uitgebeeld, meer het gedicht dan het verhaal dat voorbij vliedt. Meer zijn dan te bestaan als een hoge eik eenzaam in de vlakte, een spiegelvijver tintelend van licht, de adem van mijn dagen, handtekeningen ingelijst.
Sperwer zijn en neerduiken op zijn prooi, happend naar lucht dat leven is, me vermenigvuldigend nu het nog kan in lettertekens over alles heen gegooid, zoals het nimmer was nu nader komend, of de tijd die nog overblijft, zich uitspreidend, vertragend opdat hij nog lang duren zou; nog lange tijd weg blijven zou, hij die komend is, voorlopig nog uit het zicht verdwenen.
Schrijf ik maar. Schrijf ik maar mijn vlug beleven van het ogenblik dat zich opent voor mij lijk een donkere orchidee zich opent om orchidee te zijn, ik schrijvend om meer mens te zijn; niet wetende wat ik beter zou kunnen doen om niet woordeloos achter te blijven, opgesloten in de kamer van mijn lichaam, terwijl buiten in de tuin, in de straten, in de velden van de wereld, lijk een vuur dat de brousse binnensluipt, het grote Leven zich ten toon spreidt in al zijn heerlijkheid, het sacraal gebeuren van elke dag dat onze geest wakker houdt en ons verplicht verder te zien dan wat er te zien is. Gegeven dat het ons werd ingegeven te bereiken wat uiterlijk niet te bereiken is, maar innerlijk geborgen, toch zichtbaar is.
Schrijf maar al wat er te schrijven is, elk woord is een opvang voor de tijd die anders verloren waait in het oneindige.
Vertoon je als een zendeling die de tijd bewaren wil voor als hij, er niet meer zal zijn. Je ogen dicht gehouden, je mond gesloten, maar je woord dat overgebleven, schitteren zal in het vroege licht, dat binnen schieten zal als je de gordijnen openschuift om aan te komen zoals altijd, bij het Woord dat in den beginne was.
Het begin dat tot nu begin gebleven is, want niets is af en niets is voltrokken, terwijl, we houden het zo, de dood een eigenschap van het leven is.
06-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-04-2022 |
Het palliatieve in je dagen. |
De laatste dagen laat ik binnenkijken in het diepste van mijn gedachten, alsof ik geloven zou er de wereld mee te kunnen veroveren, maar denk niet dat ik er niet bewust van ben dat het maar wat zeepbellen zijn die ik de lucht in stuur, met erin de weerspiegeling van mijn geestelijke omgeving waarin droom en realiteit vermengd liggen.
Ik heb dus elke illusie afgelegd, heb de Ugo in mij het zwijgen opgelegd en wil worden wie ik ben, met beide voeten op de grond. Maar ik weet ook dat dit wishfull thinking is dat dit niet lang vol te houden is, dat ik dan beter zwijgen zou als het is om hier gewoonweg en niets meer dan dat, rond te lopen op deze aarde.
Ik herinner me wat Christian de Duve schreef in zijn ‘A l’écoute du vivani’, dat een wereld zonder het sacrale een dode wereld is - wat ikzelf al ettelijke malen gezegd en geschreven heb - en ik beken dat, als ik aldus overkom als een schrijver van ‘vreemde’ zaken, dat het is omdat ik als schrijver bewegen wil in het domein van het sacrale dat ook dat van het kosmische is.
Er gebeurt iets met mij als ik schrijf, iets dat jullie voelen moeten als je me leest. Misschien is het precies of om deze reden dat jullie me blijven lezen of, wat even goed vast te stellen is, dat jullie me niet meer lezen.
Tot daar toe. Het is om mezelf dat het gaat, het is mijn leven dat ik leid en opvoer in mijn geschriften. Ik heb geen lessen te krijgen van anderen, je leest me of je leest me niet, maar verlang niet dat ik me omvormen ga om meer lezers te verwerven. Ik zou het trouwens niet kunnen na al die jaren dat ik bezig ben met in de lucht te schrijven, een ideologische eenzaat in zijn luchtballon die opstijgt elke morgen.
Eigenlijk houd ik niet van hem, je mag het weten. Hij dwingt me er te zijn in de allereerste plaats als schrijver van een morgenrelaas dat alle kanten op kan, of moet kunnen, en, ik heb hem te volgen wil ik in leven blijven; wil ik niet wegzakken in het lege van er te zijn zonder er te zijn, verlaten door iedereen en weg in een soort palliatieve toestand zoals thans een goede vriend van mij, waarvan ik hoor dat hij in een dergelijke toestand verkeert - de dokter die hem, een ouderling die hij niet gekend heeft, opgeeft - in de palliatieve afdeling van het ziekenhuis.
Hij heeft enkele maanden minder dan ik, En ik schrijf naar hem toe omdat we samen Schotland hebben verkend tot het meest noordelijk dorp op het mainland; Bourgondië hebben doorkruist, er alle Romaanse kerken hebben bezocht van Brancion tot Chapaize tot Druyes-les-Belles-Fontaines; tot het hoogtepunt, la Madeleine in Vézelay; omdat we samen in Yemen zijn geweest en geslapen hebben op een brits in openlucht aan de oevers van de Rode Zee; tot gedineerd met hem en andere vrienden in de Senaat in Parijs, dit dankzij hem. Alle, zonder uitzondering, grote merkwaardige momenten in ons leven.
Als hij, nu nog levend leven houdt, niet vergaat onder de morfine dan moet hij eraan denken zoals ik er aan denk. Het is, na het sterven, het enige dat we gemeen hebben in morgens zoals deze, hij in zijn palliatieve onzekerheid en hoe vraag ik me af? Ik, hem verliezend als de zoveelste vriend die ging, met mijn woorden erover hem en mijn pijn om hem.
Alsof ik, ik nog een wereld aan leven had.
Of, hoe mijn dag zich zal vullen met hem en met de dagen dat we samen waren, wij als broeders voor elkaar? En, komt hij er nog uit, hoe zal hij het stellen, hoor ik hem nog?
05-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |