Terwijl ik even de ogen sluit op het drama Poetin-Oekraïne heb ik een taart gebakken. Veel zaaks is het niet, een taartvorm en erin gelegd een cirkel bladerdeeg, met erover, wat bloem uitgestrooid en wat olie (nodig of niet?) uitgestreken, en dan de gedroogde pruimen geopend zoals een chirurg het zou doen, of beter, de steen, het hart, eruit genomen, het vlees van de pruim in reepjes gesneden en, na wat gaatjes in de deeg geprikt, zo mooi mogelijk geschikt op de bladerdeeg, terwijl de oven opwarmt.
Je bent bezig, al je aandacht gaat er naar toe, maar toch denk je aan Bernanos, aan die zin van hem, die zin die je nimmer verlaat van le curé de Crécy: ‘les petites choses n’ont l’air de rien mais elles donnent la paix’.
En je denkt, ze brengen ons niet alleen innerlijke rust maar ook wat gefilosofeer over de stenen die ik overhield en die daar liggen op een hoop, klaar om weggegooid te worden, en elke steen houdt een pit en ik weet dat de smaak van de pit licht bitter is en ik weet vooral dat elke pit een pruimelaar in potentie is. Ik ben dus eens te meer geconfronteerd met het wondere van een pit die boom kan worden, die in zijn structuur, in de kleinste van zijn particules een boom is met bloesems in potentie, bloesems met stampers en meeldraden, en dat er na het bevruchten, het wondere van de natuur, een nieuwe pruim met steen en vlees tot stand zal komen.
Het wonder van het wonder, dat we helemaal niet meer als een wonder - waarom zouden we? - zien: een pruimelaar in bloei, het op elkaar ingaan van stuifmeel en stamper, dat meest precieze ogenblik van het bevruchten.
Van het denken aan het wonder van het bevruchten, verlos me Heer, want het houdt me bezig. Maar ook verlos hen die dit niet meer zien. Zo zeg me Heer, wat er is van het zich verstrengelen van stamper en meeldraad.
En, wat zal ik aanvangen met de stenen die overbleven? Als er ooit in de ruime strook grond tussen Noord- en Zuid-Korea, dat verboden terrein is, een pruimelaar aanwezig was, dan moeten de vruchten door de vogels uitgedragen geweest zijn over de ganse strook, dan moeten er vandaag duizenden pruimelaars over die strook verspreid, aanwezig zijn. De natuur heeft de mens niet nodig om haar werk te doen, liefst niet. Maar, de mens is er toch om waar te nemen en getuige te zijn van het werk van de natuur en er zich vragen over te stellen hoe het komt dat alles zo geregeld werd en hoe het geregeld werd, hoe alles op elkaar is afgesteld, wat wijzen moet op een Regelaar van al wat is, die uit ‘niets-aan-materie’ vertrokken is om de materie te doen ontstaan.
Wat kan het ‘niets-aan-materie’ dan anders geweest dan geest, spirit, kennis, uitzicht op wat het Omega zijn zal.
Een pruimentaart bakken is dus niet zo eenvoudig, het is ook nadenken over wat is en wat komen kan, zelfs als wij er niet meer zullen zijn.
|