Gisteren was een uitzondering, maar wat voor een soort blogs schrijf ik wel als ik andere blogs om me heen waag te lezen. Kan het niet wat aangenamer, wat lichter van inhoud? Hoeft het altijd zo hoogdravend, zo anders dan anders te zijn, alsof ik niet van het dagelijkse leven zou zijn, alsof ik zweven zou en de kleine dingen niet zou zien, of beter, niet zou aankunnen ?
En vandaag, vroeg deze morgen, dacht ik, hoe vreemd het ook moge lijken, aan Dante en het brood dat hij at dat ongezouten was - of was het omgekeerd, was het gezouten, terwijl hij gewoon was ongezouten brood te eten - zoals hij het terloops noteerde, terwijl hij zijn Commedia schreef, dag in dag uit, en het als een verstoteling uit zijn stad, het moest doen in het huis van vreemden, of toch bijna vreemden, en ondertussen te denken had hoe het verder moest met zijn verzen, zijn rijmen, zijn verhaal, zijn zoeken naar de gepaste personen, om die in zijn Hel, zijn Vagevuur of zijn Paradijs te zetten, erop lettend de verkeerde persoon niet te ontmoeten in de verkeerde plaats, en dit, stel je voor, tien jaren of meer lang.
Hoe ik hem tracht te begrijpen, hoe ik ook al jaren, een leven lang, iets stevigs tracht te schrijven, een vast patroon binnen te halen waar ik me zou kunnen aan houden om één doorlopende blog te schrijven en niet meer verplicht zou zijn, omdat ik het niet anders kan, elke dag een nieuw verhaal te beginnen dat wel geen verhaal is, maar een bezinning, een tekst waarin ik soms verdwaal en anderen laat verdwalen.
Weinigen zijn er die me er iets over kwijt willen, noch over wat ik vertel, noch over hun verdwalen in het labyrint dat mijn woorden zijn.
Dat dus de Muze me genadig weze telkens ik ga neer zitten om me wakker te schrijven, terwijl ik verwrongen zit in zinnen en woorden die ik te schikken heb met, gelukkig ditmaal nog op de achtergrond, het vioolconcerto van Johannes Brahms. En, als ik er aan denk, op de muziek ervan, een lang gedicht te schrijven dat, zoals Brahms het schreef in noten op een notenbalk, ik het schrijven zou als een lang verhaal in verzen die kleuren en beweging van gedachten zijn.
Maar de moeilijkheidsgraad ervan schrikt me af, zelfs als ik het concerto van A tot Z uit mijn hoofd zou kennen zoals de schitterende violoniste - ik noteerde haar naam niet - zoals Brahms, mijn woorden breed uitstrijkend over het landschap van Vlaanderen, over de wegen en de landerijen, de bossen, de stromen, in een lang bewegen van woord in woord, er toe zou kunnen komen de aanzet van het concerto, het langoureus weemoedige ervan, weer te geven en het verder uitdiepend, een wereld oproepen van zeeën en wilde stromen die zich van de bergen naar beneden storten om uit te lopen in diepe gronden over valleien en lage landen, wachtend, ogenblikken lang op die éne strijk van de viool waaruit daarna een spettering van klanken barsten zou.
Alsof Ik, dit ooit zou kunnen.
|