De laatste dagen laat ik binnenkijken in het diepste van mijn gedachten, alsof ik geloven zou er de wereld mee te kunnen veroveren, maar denk niet dat ik er niet bewust van ben dat het maar wat zeepbellen zijn die ik de lucht in stuur, met erin de weerspiegeling van mijn geestelijke omgeving waarin droom en realiteit vermengd liggen.
Ik heb dus elke illusie afgelegd, heb de Ugo in mij het zwijgen opgelegd en wil worden wie ik ben, met beide voeten op de grond. Maar ik weet ook dat dit wishfull thinking is dat dit niet lang vol te houden is, dat ik dan beter zwijgen zou als het is om hier gewoonweg en niets meer dan dat, rond te lopen op deze aarde.
Ik herinner me wat Christian de Duve schreef in zijn ‘A l’écoute du vivani’, dat een wereld zonder het sacrale een dode wereld is - wat ikzelf al ettelijke malen gezegd en geschreven heb - en ik beken dat, als ik aldus overkom als een schrijver van ‘vreemde’ zaken, dat het is omdat ik als schrijver bewegen wil in het domein van het sacrale dat ook dat van het kosmische is.
Er gebeurt iets met mij als ik schrijf, iets dat jullie voelen moeten als je me leest. Misschien is het precies of om deze reden dat jullie me blijven lezen of, wat even goed vast te stellen is, dat jullie me niet meer lezen.
Tot daar toe. Het is om mezelf dat het gaat, het is mijn leven dat ik leid en opvoer in mijn geschriften. Ik heb geen lessen te krijgen van anderen, je leest me of je leest me niet, maar verlang niet dat ik me omvormen ga om meer lezers te verwerven. Ik zou het trouwens niet kunnen na al die jaren dat ik bezig ben met in de lucht te schrijven, een ideologische eenzaat in zijn luchtballon die opstijgt elke morgen.
Eigenlijk houd ik niet van hem, je mag het weten. Hij dwingt me er te zijn in de allereerste plaats als schrijver van een morgenrelaas dat alle kanten op kan, of moet kunnen, en, ik heb hem te volgen wil ik in leven blijven; wil ik niet wegzakken in het lege van er te zijn zonder er te zijn, verlaten door iedereen en weg in een soort palliatieve toestand zoals thans een goede vriend van mij, waarvan ik hoor dat hij in een dergelijke toestand verkeert - de dokter die hem, een ouderling die hij niet gekend heeft, opgeeft - in de palliatieve afdeling van het ziekenhuis.
Hij heeft enkele maanden minder dan ik, En ik schrijf naar hem toe omdat we samen Schotland hebben verkend tot het meest noordelijk dorp op het mainland; Bourgondië hebben doorkruist, er alle Romaanse kerken hebben bezocht van Brancion tot Chapaize tot Druyes-les-Belles-Fontaines; tot het hoogtepunt, la Madeleine in Vézelay; omdat we samen in Yemen zijn geweest en geslapen hebben op een brits in openlucht aan de oevers van de Rode Zee; tot gedineerd met hem en andere vrienden in de Senaat in Parijs, dit dankzij hem. Alle, zonder uitzondering, grote merkwaardige momenten in ons leven.
Als hij, nu nog levend leven houdt, niet vergaat onder de morfine dan moet hij eraan denken zoals ik er aan denk. Het is, na het sterven, het enige dat we gemeen hebben in morgens zoals deze, hij in zijn palliatieve onzekerheid en hoe vraag ik me af? Ik, hem verliezend als de zoveelste vriend die ging, met mijn woorden erover hem en mijn pijn om hem.
Alsof ik, ik nog een wereld aan leven had.
Of, hoe mijn dag zich zal vullen met hem en met de dagen dat we samen waren, wij als broeders voor elkaar? En, komt hij er nog uit, hoe zal hij het stellen, hoor ik hem nog?
|