 |
|
 |
|
|
 |
07-04-2022 |
Hoe ik mijn dagen. |
Hoe ik mijn morgens vul toon ik op duidelijke wijze, het is dus geen geheim meer voor jullie. maar de laatste dagen valt het me voor het eerst op, dat schrijven de geest te veel bezig houdt en dit niet alleen psychisch maar ook en vooral fysisch, dat de houding bij het schrijven afmattend is, omdat je telkens, na een massa schrijven, verstijfd in de rug opstaat zodat je lichaam pijn is, een pijn die maar niet zo vlug voorbijgaat.
Je kunt er ter verdediging aan toevoegen dat wat je doet, ofwel gek is ofwel nodig is, maar dat het, het restje leven is dat je nog houdt, en dat schrijven voor jou betekent het neerzetten van woorden op de mooiste plaats en in de meest geschikte rondingen.
Hieruit weg vluchten is geen oplossing, nu niet meer, ik had het - had ik wijs geweest - vroeger moeten doen, nu ben ik gedoemd verder te gaan en, te verbazen niet om wat ik doe, maar omwille van mijn regelmaat afgesteld op de regelmaat van de aarde, de handen en de geest, gekneveld en vastgebonden op mijn stoel, woorden ademend.
‘Je moet even stoppen’, zegde me onlangs een goede vriend, ‘stoppen met schrijven om je te herbronnen in nieuwe lectuur’. Ik wil wel, maar de tijd dringt, ik ben geen veertig of vijftig meer om te herbronnen.
En dan, wat kan ik meer vertellen dat wat ik te vertellen heb: mijn kleinburgerlijk leven was wel een oorlog beschoren maar deze liet geen diepgaande indrukken na. H, d gehucht waar ik woonde lag verscholen tussen bossen en velden. de oorlog is eraan voorbij gegaan, zonder een schot, hoogstens een V1 die was afgedwaald en terecht is gekomen op een oude schuur dichtbij; hoogstens het onverwacht bezoek van een paar, het geweer in aanslag, ‘Feldgendarmen’ die de gedroogde tabak bladeren van mijn vader kwamen opeisen; hoogstens een kalf dat werd afgeslacht in de keuken, een eik die werd afgezaagd even na middernacht in het bos, in het putje van de winter en het sneeuwde, en vader en ik de in stukken gezaagde stam door de sneeuwstorm naar huis droegen. Dit is wat me, samen met andere kleine voorvallen, is bijgebleven.
Een terloops gebeuren dat enkel de huiskamer haalde en dat ik nu hier te grabbel gooi, vader gedenkend en moeder en broers en het ouderhuis en de sneeuw en de vrieswinters en, de zondagnamiddagen in de zomer, uitgestrekt in het gras onder de appelaar, dromend, zoals ik nu, weinig meer dan droom ben als ik dit schrijf, ditmaal laat in de nacht.
Ook omdat ik niets anders te schrijven had en omdat de hunker naar die tijd van toen ineens is open gebloeid op flarden uit die jeugd van mij.
Heilzaam, voor enkele ogenblikken een grote stilte in mij neergekomen.
07-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-04-2022 |
Lofzang aan het leven. |
Heb ik woorden achtergelaten, de tijd niet zijnde of de tijd wel zijnde, bij het kloppen van mijn hart, het jagen van mijn bloed: het zijnde, mijn begeestering mijn sacrale wolk waarin ik opgenomen, de tijd niets anders dan mijn schrijven, ik vastgezet, ik de adem van de bomen, ik in osmose met al wat van het leven is, in atomen en elektronen uitbazuinend dat ik meer van de sterren ben dan van de aarde.
Dat ik opgestaan ben uit de volheid van wat niet anders te bepalen is dan de immer stuwende, dwingende kracht die de Kosmos is, die de totaliteit is van al wat is en zijn zal. Niets meer en niets minder, ik, wij allen, dooraderd met de geest die van uit de Kosmos zich heeft vast geankerd in onze leden, dieper nog in onze geest. Wij, allen, als gezegend.
Dat ik erin, dat het totaalbeeld van mijn ik, erin verweven zit; dat ik wel daden stellen kan maar dan dat die daden maar de uiterlijke vormen zijn van wat mijn innerlijke is.
Of, zoals ik elke dag binnenkom bij jullie, gevoed door de poëzie van het woord, ik jullie ermee omhangen wil. Ik, losgelaten lijk een jong veulen dat voor het eerst op de weide komt, tijdloos, zoals ik tijdloos wil al wat ik geschreven heb.
Herhalend wat in mij is vastgehecht van vroeger en zich niet laat verwijderen, zelfs niet door het neerschrijven ervan wat maar een bleke afdruk zou zijn van wat ik meedraag in mijn dagen.
Verwonderd dat ik geworden ben meer inhoud dan wat wordt uitgebeeld, meer het gedicht dan het verhaal dat voorbij vliedt. Meer zijn dan te bestaan als een hoge eik eenzaam in de vlakte, een spiegelvijver tintelend van licht, de adem van mijn dagen, handtekeningen ingelijst.
Sperwer zijn en neerduiken op zijn prooi, happend naar lucht dat leven is, me vermenigvuldigend nu het nog kan in lettertekens over alles heen gegooid, zoals het nimmer was nu nader komend, of de tijd die nog overblijft, zich uitspreidend, vertragend opdat hij nog lang duren zou; nog lange tijd weg blijven zou, hij die komend is, voorlopig nog uit het zicht verdwenen.
Schrijf ik maar. Schrijf ik maar mijn vlug beleven van het ogenblik dat zich opent voor mij lijk een donkere orchidee zich opent om orchidee te zijn, ik schrijvend om meer mens te zijn; niet wetende wat ik beter zou kunnen doen om niet woordeloos achter te blijven, opgesloten in de kamer van mijn lichaam, terwijl buiten in de tuin, in de straten, in de velden van de wereld, lijk een vuur dat de brousse binnensluipt, het grote Leven zich ten toon spreidt in al zijn heerlijkheid, het sacraal gebeuren van elke dag dat onze geest wakker houdt en ons verplicht verder te zien dan wat er te zien is. Gegeven dat het ons werd ingegeven te bereiken wat uiterlijk niet te bereiken is, maar innerlijk geborgen, toch zichtbaar is.
Schrijf maar al wat er te schrijven is, elk woord is een opvang voor de tijd die anders verloren waait in het oneindige.
Vertoon je als een zendeling die de tijd bewaren wil voor als hij, er niet meer zal zijn. Je ogen dicht gehouden, je mond gesloten, maar je woord dat overgebleven, schitteren zal in het vroege licht, dat binnen schieten zal als je de gordijnen openschuift om aan te komen zoals altijd, bij het Woord dat in den beginne was.
Het begin dat tot nu begin gebleven is, want niets is af en niets is voltrokken, terwijl, we houden het zo, de dood een eigenschap van het leven is.
06-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-04-2022 |
Het palliatieve in je dagen. |
De laatste dagen laat ik binnenkijken in het diepste van mijn gedachten, alsof ik geloven zou er de wereld mee te kunnen veroveren, maar denk niet dat ik er niet bewust van ben dat het maar wat zeepbellen zijn die ik de lucht in stuur, met erin de weerspiegeling van mijn geestelijke omgeving waarin droom en realiteit vermengd liggen.
Ik heb dus elke illusie afgelegd, heb de Ugo in mij het zwijgen opgelegd en wil worden wie ik ben, met beide voeten op de grond. Maar ik weet ook dat dit wishfull thinking is dat dit niet lang vol te houden is, dat ik dan beter zwijgen zou als het is om hier gewoonweg en niets meer dan dat, rond te lopen op deze aarde.
Ik herinner me wat Christian de Duve schreef in zijn ‘A l’écoute du vivani’, dat een wereld zonder het sacrale een dode wereld is - wat ikzelf al ettelijke malen gezegd en geschreven heb - en ik beken dat, als ik aldus overkom als een schrijver van ‘vreemde’ zaken, dat het is omdat ik als schrijver bewegen wil in het domein van het sacrale dat ook dat van het kosmische is.
Er gebeurt iets met mij als ik schrijf, iets dat jullie voelen moeten als je me leest. Misschien is het precies of om deze reden dat jullie me blijven lezen of, wat even goed vast te stellen is, dat jullie me niet meer lezen.
Tot daar toe. Het is om mezelf dat het gaat, het is mijn leven dat ik leid en opvoer in mijn geschriften. Ik heb geen lessen te krijgen van anderen, je leest me of je leest me niet, maar verlang niet dat ik me omvormen ga om meer lezers te verwerven. Ik zou het trouwens niet kunnen na al die jaren dat ik bezig ben met in de lucht te schrijven, een ideologische eenzaat in zijn luchtballon die opstijgt elke morgen.
Eigenlijk houd ik niet van hem, je mag het weten. Hij dwingt me er te zijn in de allereerste plaats als schrijver van een morgenrelaas dat alle kanten op kan, of moet kunnen, en, ik heb hem te volgen wil ik in leven blijven; wil ik niet wegzakken in het lege van er te zijn zonder er te zijn, verlaten door iedereen en weg in een soort palliatieve toestand zoals thans een goede vriend van mij, waarvan ik hoor dat hij in een dergelijke toestand verkeert - de dokter die hem, een ouderling die hij niet gekend heeft, opgeeft - in de palliatieve afdeling van het ziekenhuis.
Hij heeft enkele maanden minder dan ik, En ik schrijf naar hem toe omdat we samen Schotland hebben verkend tot het meest noordelijk dorp op het mainland; Bourgondië hebben doorkruist, er alle Romaanse kerken hebben bezocht van Brancion tot Chapaize tot Druyes-les-Belles-Fontaines; tot het hoogtepunt, la Madeleine in Vézelay; omdat we samen in Yemen zijn geweest en geslapen hebben op een brits in openlucht aan de oevers van de Rode Zee; tot gedineerd met hem en andere vrienden in de Senaat in Parijs, dit dankzij hem. Alle, zonder uitzondering, grote merkwaardige momenten in ons leven.
Als hij, nu nog levend leven houdt, niet vergaat onder de morfine dan moet hij eraan denken zoals ik er aan denk. Het is, na het sterven, het enige dat we gemeen hebben in morgens zoals deze, hij in zijn palliatieve onzekerheid en hoe vraag ik me af? Ik, hem verliezend als de zoveelste vriend die ging, met mijn woorden erover hem en mijn pijn om hem.
Alsof ik, ik nog een wereld aan leven had.
Of, hoe mijn dag zich zal vullen met hem en met de dagen dat we samen waren, wij als broeders voor elkaar? En, komt hij er nog uit, hoe zal hij het stellen, hoor ik hem nog?
05-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-04-2022 |
Onaf. |
Ik ben geen verteller, ik heb niets te verhalen, mijn elitair gedoe, mijn handel in woorden, zoals ik het cru noemen durf, druipt de muren af en toch wordt het nog gelezen en begrepen. Maar er komen geen drommen op af, men vraagt me geen handtekening, vraagt niet mijn mening over de toestand in dit land. Ik sta dus niet in het middelpunt van de belangstelling. En ook, wat indien het zo ware, wat indien ik bestormd werd met vragen over wat ik schrijf, hoe zou ik reageren, ooit?
Eigenlijk, alles op de keper beschouwd, en ik meen het, is het maar goed dat ik ongekend en onbemind blijf, dit is hier mijn plaats, deze die ik verdien, want ik ben geen Eco, geen Coetzee, geen Hertmans of Nooteboom, ik zal het ook nooit worden. Ik ben maar een arme man die zich nog enkel in zijn gedachten, in zijn herinneringen verplaatst - wat heel weinig is - en verder, gelukkig is soms, met wat hij nog te bieden heeft elke dag.
Nu, gelukkig zijn is veel gezegd als het routine wordt, en dit is het in een zekere zin geworden, een dagelijkse uitdaging, te vertrekken op een bepaalde plaats in de tijd om aan te komen op een andere plaats in een andere tijd. Het is heerlijk om het zo te zien en het zo te beleven als het teken dat ik er nog steeds ben, en het duidelijker weet dat ik er nog ben, als ik schrijven blijf.
En ik tracht nog altijd variatie te leggen in mijn woorden en gedachten. Ik spit - betracht het toch - telkens in andere aarde en wat tevoorschijn komt kan verrassend zijn. Echter ik moet het bekennen, weinig meer dan verrassend, want ik slaag er niet in, al wat ik als vermeende waarheid geschreven heb, samen te vatten in een blok woorden. Ik wou - verbaast het jullie? - zoals Einstein, de essentie van al wat ik al geschreven heb terugbrengen tot één formule die de wereld zou ingaan als in mij ontstaan en in mij gegroeid.
De formule zou, vertrekkende van de plaats van waar we komen, handelen over de plaats die we innemen en de plaats waar we aankomen moeten, over de essentie van het ‘Zijn’ én het ‘Worden’.
Mijn ganse bundel geschriften is een zoektocht geweest en gebleven om hierop een antwoord te vinden. Ettelijke malen heb ik gemeend de correcte formulering te hebben gevonden, maar tot een uiteindelijk vast besluit ben ik nooit gekomen. Het is bij een tasten gebleven, bij de zin van Timotheüs. Maar terwijl Timotheüs het had over de waarheid van wat er was, wil ik het hebben over de betekenis van het ‘Zijn’ dat een ‘Worden’ is, een bewegen naar wat Teilhard noemt, een Omega.
Ik zie het ronduit als een ontstaan uit de Big Bang - ik zou het durven zien als, zelfs in potentie ervoor - toen al waren we er aanwezig in wording en dit in-wording is nimmer gestopt, heeft de tijd nodig gehad om te komen tot het ‘Zijn’, het punt waar we nu zijn aangekomen.
Een beweging evenwel die we nimmer verlaten hebben en nimmer verlaten zullen, we blijven wordend, we zijn als mens niet ‘af’, al zijn we wel onderweg. Maar waren we ‘af’ als mens, waren we in het Omega, er zou geen oorlog zijn in Oekraïne.
Mijn formule is dus dat we er nog altijd zijn als wordende, volledig, tot in het merg, in de greep van de Kosmos. In volle evolutie: in het begin met de zon als centraal punt, daarna met de vraag naar het begin van alles en, van vandaag af, weten dat we met alles verweven zijn, en veel later misschien, dat onze persoonlijkheid versmolten is met deze van het Heelal.
Maar dit laatste ligt (utopisch) heel ver af.
04-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-04-2022 |
Timotheüs. |
‘Leer zo veel je kunt maar de waarheid zal je nimmer kennen’, schreef Timotheüs[1], de gezel of apostel van Paulus, in het begin van onze tijdrekening.
Ik maak ervan: schrijf oude man, schrijf zo veel als je maar wilt, het is toch in het ijle dat je schrijft, je tijd is voorbij om de waarheid te ontdekken, zelfs te benaderen en, al denk je dat je nog vele dagen hebt, ons verrassen met je woorden zul je niet meer.
Dit is dan het soort waarheid, waarachter ik me verschuil, en ook mijn onvoorzichtigheid te volharden in mijn pogen dichterbij te komen, alleen al door met deze blogaffaire door te gaan en te blijven doorgaan alsof het de belangrijkste zaak ter wereld was, alsof ik hiermede de wereld redden kon van de ondergang, die de horizon verduistert.
En vraag ik me af, na al die tijd hoe wordt er neergekeken op mij, is het als iemand die iets te vertellen heeft of als iemand die zich, ongeacht zijn jaren, blijft uitsloven omwille van, niets anders dan enkele lijnen woorden in meer?
Een lijn, een vlucht van woorden die ik, amper geschreven, al moet vervangen door een andere vlucht van woorden, een vlucht, zoals van de reisduiven die vandaag in Bourges en morgen in Angoulême gelost worden, die een ogenblik het licht verduisteren en daarna verdwijnen in de wolken. Zo gaat het ook met mijn woorden, tenminste zo voel ik het nu duidelijk. En als ik dit plaats na wat ik gisteren schreef, of de dagen ervoor, dan is de kleur ervan verschillend maar de inhoud op elkaar afgestemd.
Zo, wat wil ik er mee bereiken in feite?
Wel ik zeg het jullie, open en bloot, zoals het nu gaat - en ik weet het maar ik weet het niet genoeg – mijn ijdelheid strelen en oppoetsen: zeggen, kijk nu eens wat ik kan en hoe ik het volhoud!
En oprecht, ik voel me, soms als een Nooteboom maar ook soms niet; Soms als een sukkel die naar woorden grabbelt om toch maar verder te kunnen en te eindigen waar hij niet dacht te eindigen, zoals het elke dag gebeurt.
Daarom ook Timotheüs, die meegesleurd door de woorden van Paulus, die hij half begrijpt - zoals wij Paulus half begrijpen - die de waarheid zoeken blijft en niet dichter komt, hoe hij ook schrijft, hoe hij ook zijn woorden aan elkaar hecht en welke beelden hij er wilt mee te bereiken, hij zoekt een waarheid om te weten dat wat hij hoort en vertelt wel een waarheid heeft.
Dit is ook mijn geval als ik stellingen verkondig en als waarheid achterlaat. Het is sterker dan mezelf, want ik zie nog altijd niet in, nog altijd niet, wat ik anders nalaten zou in de morgen van welke dag ook.
Het is, maar jullie zullen het begrepen hebben, een poging telkens, dit dal van tranen even te verlaten, gezegend, lijk een arend zwevend in het eeuwig blauwe van de luchten.
Oneindig, even voor een tijd.
[1] Ever learning and never able to come to the knowledge of the truth. (2 Timothy 3, 7, King James’ Bible).
03-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-04-2022 |
Sneeuw in april. |
Hoe kan ik, 365 dagen lang, elke dag mijn blog beginnen met een nieuwe zin?
Ik stelde me nooit deze vraag. ik denk dat ik het kan over een lange periode, maar dat het nu en dan wel eens gebeurt dat ik op een vorige terugval, én, dat je het aanvaarden kunt en zo tactvol bent me er niet op te wijzen.
Laat het ons zo houden, het is mooi zo en het zal wel normaal zijn ook. Wat ik wel weet is dat ik nog nimmer begonnen ben zoals nu, dat dit totaal nieuw is, ook voor mij. Maar dat ik nog niet weet of het iets in meer gaat opbrengen.
Hoe leef ik nog anders dan lijk een wandelende tak in een boom, kleurloos in zijn omgeving, als ik niet zou kunnen spreken over wat leeft in mij, over wat zich nog roert in mij. En deze roerselen verberg ik niet, maken dat ik blijf schrijven en handelen alsof ik nog al de tijd van de wereld heb. Het gebeurt wel dat ik nu en dan eens ontwaak en weet in welke nauwe schoentjes ik me bevind, maar deze ogenblikken zijn voorbijgaande, hebben een korte impact en lossen zich op.
Ik heb evenwel de indruk dat er heel wat personen aanwezig zijn in mij en dat ze allen hun zeg willen hebben en ik hen om de beurt aan het woord laat wat dan resulteert in de verscheidenheid van wat ik overlaat.
Hoe complex de schrijvende mens wel is. Hoe hij aangezogen wordt door het ene en niet door het andere, verward soms door het weinige als door de veelheid aan mogelijkheden en daarenboven kijken blijft, de ogen groot open: gisteren, de stekelbes in bloem, de aalbes, de rabarber opgeschoten, de uitgroei van de haag wild en krachtig. Het hoopgevend deel van mijn wereld, van de dingen die ik opmerk in de dag en zich weerspiegelen in de bedrijvigheid die ik in mij wakker voel terwijl het nu, een etmaal verder, plots aan het sneeuwen is. Hou je vast, grote vlokken sneeuw die gedreven door de wind naar beneden vallen en blijven liggen op het rode van de nieuwe bladeren van de haag, zich vasthaken op de tulpen en in de bloesems van de appelaar.
Zo deze morgen, wakker geworden en beginnen schrijven wat me te binnen viel, de luchten gesloten, met vlekken donker en lichter grijs, zoals de gevoelens in mij, een deel dankbaar, een deel verwarrend, een deel te veel en een deel te weinig.
Het is een dag van het jaar 2022. Het is wat ik deze ochtend* als inleiding op deze dag zal geschreven hebben. Het stille gebeuren van de mens die ik ben, denkend aan de titel van een boek waarmede ik me meer en meer vereenzelvig: ‘De stille man’, van Van Hoogenbemt.
Als ‘stille man’ zal ik nu gaan ontbijten na bijna vijfhonderd woorden geschreven te hebben. Aldous Huxley schreef er elke morgen duizend vóór het ontbijt. Ik houd het bij de helft ervan, meer ben ik niet.
*Deze ochtend van 1 april, zijnde mijn blog van 2 april.
02-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-04-2022 |
A never ending story. |
Ik heb verleerd te lezen zoals ik vroeger las. Mijn geschrijf van elke dag is de veelvraat aan tijd, is een noodzaak, maar is ook, alles samengenomen, de ruiker bloemen van elke dag die ik me aanbied, vroeg ik de morgen.
Waar ik de woorden ga halen weet ik niet, ik heb sterke twijfels - jullie weten het al lang - over de oorsprong ervan, en niet alleen over de oorsprong maar ook en nog meer over de aard ervan, over de reden waarom ik schrijf als over wat ik schrijf.
Maar ik loop geen boekenwinkels meer af, ik kom niet meer binnen in ‘De Slegte’ waar ik een trouwe cliënt was, en de recensies van nieuwe boeken lees ik nog zelden en als ik ze lees blijven ze zonder gevolg, zo heb ik nog altijd niet Stanislas Dehaene opgezocht, vooral omdat hij me weghouden zou van het essentiële dat me in de dag bezig houdt.
Op gebied van lectuur ben ik dus graatmager, want ik sla geen voedsel meer op, mijn laatste was Nooteboom die ondertussen verdween in de schemering van dagen erover.
Niet dat ik niet presteer, niet dat ik niet bezig ben van morgen tot avond, dat ik niet begaan ben met de woorden en de inhoud van wat ik in de morgen heb voortgebracht; dat ik het niet herlezen zou in de namiddag of naar de avond toe, zodat het me de dag door vervolgen blijft tot het ingelogd staat voor de volgende dag.
Ik ben als een schaker die voldoende de tijd neemt om een volgende zet te doen, en eens deze gedacht nog eens nagaat of het wel de goede zet is, al rekening houdend met het antwoord erop.
Of, hoe ingewikkeld ik leef als het op schrijven aankomt. Jullie moeten me al voldoende kennen op dat gebied, ik ben geen vreemde meer, ik ben een vertrouwd iemand geworden die velen onder jullie heel vroeg in de morgen gaan opzoeken alsof het hun ‘matines’ waren die ze nodig wensen om hun dag te beginnen. Zijnde de ogenblikken waarop we elkaar ontmoeten en opgaan in elkaar: mijn gedachten zich mengend met deze van jullie.
Weet dat ik dit in mijn gedachten heb als ik schrijven ga, wat ook niets nieuws is voor jullie, maar ik houd eraan dit te herhalen, ook als een regel voor mij om naar te leven.
Het is ook in deze regels dat ik het lezen heb ontleerd. Ik kom er niet meer toe zoals het vroeger wel gebeurde, op te gaan in een boek, het te ‘verslinden’. En dan zeker niet zoals ik het deed in die verre jeugd van mij, toen ik er zelfs toe kwam me te gaan verstoppen, niet alleen op de hooischelf, zelfs tot in het korenveld, het boek bestoven met stuifmeel dat nu nog aan de vergeelde bladen van bepaalde boeken in de onderste rekken van mijn boekenkast kleeft. Zoals er zinnen en personages uit die boeken –Jules Verne, Karl May, Ernest Claes en vele anderen - als stuifmeel zijn blijven hangen in mijn herinneren, waar ik ze ook regelmatig nog ontmoet als ik even terugzink in de knaap die ik was, zelfs in de persoon die ik werd en wie ik thans ben; evenveel als het ‘stuifmeel’ dat ik opdeed aan gedachten bij schrijvers als Gilliams en Streuvels, als Solzhenitsyn, als Grossman, als Daudet, Bernanos, Borges, Vittorini, om toch Dante niet te vergeten, noch T.S. Eliot, noch Mulisch noch honderd anderen maar, er zijn er duizend en meer nog die ik niet las en dit weet ik met grote zekerheid. Dit is mijn zwak punt.
Ik ben op een bepaald punt in mijn leven, afgedaald in mezelf en ben er verdwaald in een wereld waar ik moeilijk nog van los kom. Ik verwijt het me maar dit verwijt helpt me niet en zal me niet veranderen. Ik zal het moeten blijven stellen met enkele uitzonderingen, een Hertmans, een Nooteboom en verder wat geblader in boeken die ik soms meeneem van boven naar beneden en van beneden naar boven en daarna, ongeopend, terug te plaatsen waar ze horen te staan.
Tussendoor evenwel, een blog schrijvend, en eens deze geschreven, denkend, terwijl ik begaan ben met andere zaken, met andere teksten, aan wat ik zal schrijven voor een etmaal later.
A never ending story.
,
01-04-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-03-2022 |
De laatste dag van de maand |
De laatste dag van de maand, zoals er ooit een andere laatste dag komen zal, deze van het leven, hier en op andere plaatsen; met ‘deze hier’, een hoogtepunt voor jou.
Het is nog niet zo ver maar hij komt eraan, er wordt afgeteld, het is het enige dat je weet met grote zekerheid, een zekerheid die verdoezeld wordt door wat is van de belofte van elke nieuwe morgen, want de verwachting is dat hij komen zal in een droom van de nacht. Opgenomen en meegevoerd de luchten in naar Orion, het sterrenbeeld dat je lief is al ken je het niet als plaats om er te verblijven, maar de farao’s gingen er heen, wisten ze, en ze wisten heel wat, de reden waarom ze piramiden bouwden, denken we en een sfinx vooraf.
Je schrijft het over die droom omdat het je nu zo verteld wordt, jijzelf raadde het niet, maar nu het er staat, staat het er heel goed, kun je je fiat geven en afsluiten hoe het laatste van jou verlopen zal, in stilte en in overeenkomst met het nieuwe waar je binnen wordt geloodst, of het zegevierend zal zijn weet je niet, je kunt het hopen, maar beter niet verwachten, zodat je geen ontgoocheling wacht om de hoek.
Wat je er ook over denkt, hoe je, je laatste dag ook tegemoet ziet, het is een bevreemdend iets, het afhaken, het loskomen van het leven dat je bezieling was. Bevreemdend de dingen achter te laten die na jou blijven zullen: het licht dat keert in de morgen, de geluiden van de vogels in de haag, het rumoer van straat en wereld. Ook het middag- en het avondnieuws dat blijven zal, zoals het altijd is geweest, nu ontdaan van jou, dat verder lopen zal dag na dag gelezen. Je het niet meer horen zult, je het niet meer nodig hebt te weten, en al wat is dat blijven zal tot ver na jou, zoals alles gebleven is na mijn broer, toen hij zich heeft laten gaan het laatste uur dat hij uitgekozen had.
Het is even zwelgen te weten dat alles verder lopen zal, de aarde om de zon, de zon een gloed in de morgen en een gloed in de avond en jij er niet meer bij, jij er niet meer neergezeten met een boek of een pen in de hand, je verspreidend in een landschap van woorden in en over jou, innerlijke klanken oprijzend uit dat gemoed van jou, dat afgebroken wordt, de zeilen los in de windloosheid van dagen en eeuwigheid over jou.
Wie zul je nog even zijn in de schaduw van wat het leven was van jou voor anderen om je heen, hoe schuchter zul je er nog wandelen blijven tot je verdwenen bent, opgelost in de tijd die van de wereld blijven zal, jij eruit weggenomen tot de nacht erover van vergetelheid.
Je dringt er niet op aan, je wenst geen beeltenis van jou achter te laten, wat woorden, ja, wat gedachten die er al waren ver voor jou, maar die je hebt opgeraapt waar ze te vinden waren en doorgegeven naar zij die komen zullen, of er al zijn, na jou.
Wat ik nu geschreven heb schrijf je maar eenmaal. Het is iets unieks, een momentum. Maar, niet dat ik er mee slapen ga.
31-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-03-2022 |
De Ceder. |
De Libanese ceder die vroeger in de tuin stond is weggehaald, hij was te hoog gegroeid en betekende een gevaar voor het huis van de gebuur. Ik mis hem, ik mis hem zoals ik nog altijd een vriend mis die me meevoerde met hem.
Ik weet hoe de ceder er stond in de lente, fier en blij, in kleuren uitgebalanceerd, nu, al zijn takken uitlopend in lichtende, geelgroene takuiteinden. Ik groette hem elke morgen als ik het raam opende. Veel zegde ik niet, mijn blik was voldoende en hij wist dat ik er was, dat we er samen waren. Ik meende te zien - of wilde zien - dat hij zelfs even bewoog in zijn takken, en ik dacht onvermijdelijk – een mens wordt opgesmukt met herinneringen – aan de verre, prachtig levende ceder in de hoek van de binnentuin van de abdij van Moissac, alsof beide bomen, zuster bomen waren, komende uit het zelfde zaad en hetzelfde licht. Deze van Moissac treurend nu, zoals ik als gevoelig man erom treur, hem nog altijd zie in gedachten, terwijl er nu een open ruimte is die reikt tot op de Oudenberg waar elke morgen de zon opstaat: een ander gesprek dat ik houd nu, met de oneindigheid.
Verbeelding die ik opzoek als ik schrijven ga en ik bewogen wordt door de complexe wereld waarin we leven, want wat weten we over de vele mysterieuze golfbewegingen van welke aard ook die zich, dwars doorheen ons lichaam, dwars doorheen alle muren - en dit weten we met zekerheid - manifesteren en, in aanraking komen met de golfbewegingen - welke weten we evenmin - van ons lichaam, en meer nog met deze van onze gedachtewereld.
En waarom precies, vraag je me, die ene bepaalde ceder, in Moissac, waar je nooit meer komen zult, je weet zelfs niet of hij er nog staat?
Omdat, zeg ik dan, het de enige was en is, die me iets vertelde over de tijd dat er nog Gregoriaanse gezangen omheen hem geweven werden op vroege ochtenden, vóór het eerst licht, of op late avonden als de schemer nog even draalde vóór de duistere nacht begon.
Hij dus een boom, een ceder was, verschillend van alle andere ceders, geïmpregneerd door deze gezangen, in een zekere zin erdoor geheiligd. En ik hem aldus bewaard heb als een relikwie, een aanhangsel van het goddelijke in de natuur.
De ceder daar tussen de muren, in zijn eenzaamheid van ceder; en toen we er waren, op de grond onder hem, de cederappels met zaad geladen, wachtende op de vreemde man die deze meenemen zou naar andere oorden, waar een nieuwe ceder groeien zou, ontheemd weliswaar. De man had het beter niet gedaan.
De ceder van de abdij van Moissac is ook van de zoveelste vriend die ging. Hij zat er even neer op een plooistoeltje en aquarelleerde hem in enkele lijnen en enkele vlakken kleur met een gleufje wit er tussen, met een stuk muur erbij en enkele kolonnes met kapitelen en, maar dat zag je niet, ze waren erin verscholen, de gezangen die, terwijl hij werkte, tot hem kwamen van uit de kloostermuren. Terwijl ik toekeek, terwijl ik in gedachten werkte aan een haiku, de zoveelste die ik poogde er over te schrijven.
Ook nu nog, is een haiku niet ver af:
De ceder was er nadien, in kleur getekend op een Schoeller blad.
Als je, mijn vriend-lezer, er ooit komen zou, ga en groet de ceder, zeg hem dat een man op hoge leeftijd, vergaan van heimwee, over hem een haiku geschreven heeft, een morgen in de lente.
30-03-2022, 01:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-03-2022 |
De vijver die rust is |
Elke morgen resumeer ik, in een eerste zin, het vervolg op mijn leven. Al heeft het er schijnbaar weinig van, het is terwijl ik schrijf, zo voel ik het aan, ‘toda mi vida’ dat aan het woord komt bij het opstaan. Ik ben dan tegelijk op vele wegen en op vele plaatsen; ik ben dan van hier en van ginds, van landschappen en van ingetogen zijn; ik ben dan, zoals altijd, met woorden gevuld, woorden die zeggen wat er te verhalen valt over mezelf en over de wereld en daarenboven, ikzelf ontvankelijk voor toestanden die er zijn en er beter niet waren.
De weergalm van dat alles blijft komen en keren in golfbewegingen en straalt uit op de plaats waar ik ben. Zo gebeurt het dat, in de late namiddag, de vijver waar we zitten, stilte en bewegen is, zoals wij, rust en roerselen van hart en geest, en ook, inzicht en toevlucht er te vertoeven.
en een stukje eeuwigheid te zijn, in ons neergekomen, omdat het goed is er te zijn onder vrienden, er neer te zitten, te denken aan en te spreken over kleine dingen die voorbij gaan en andere, die te zwaar zijn, te verzwijgen, omdat er geen plaats voor is, geen oordeel over te vellen is.
En wat meer is, wat het sacrale benadert, er rond te lopen met open blik, innerlijk vertederd, de grassen te zien groeien en de bloemen die al opgekomen zijn op het punt zich te openen en bloeiend al, de witte dovennetel, boterbloem, en iris en begin van eendenkroos, duizendblad en koekoeksbloem en andere waarvan ik de naam vergeten ben, omwille van mijn jeugd die zo ver af al ligt - hoewel eigenlijk nog dichtbij - om het hart ervan terug te roepen toen ik in de wijde wereld waar ik woonde, in de weide liep achter de vlinders aan, nameloos kind en niets meer, verrukt om het vele.
Maar we zijn hier wel, in peis en vrede vandaag. En ook hebben we gezien wat is van het licht naar de avond toe, als de wind gaat liggen en het water zich effent tot een spiegel, met nog in de hoeken bloesemblaadjes, zoals het altijd moet geweest zijn, in de jaren ervoor, en de luchten soms regen waren die de aarde daar zo nodig heeft om uit te lopen in een tapijt van groen tot geelgroen in de bomen en tot in het diepste van wij die er zijn.
Wij die luisteren. Het ruisen van de luchten stil gevallen en kijken hoe het licht wordt opgeslorpt, wordt uitgedund en weg geveegd, donkerte die komt en gaan zal om als licht terug te keren.
Zo is het ook dat nu de vijver inwerkt op wat ik schrijf, dat ik dit ogenblik niet zou zijn wat of wie ik ben, ware er de vijver niet, waren er de vrienden niet, jong nog en krachtig en vol beloften en ik hun woorden, hun tekens en houding overnemend en gemengd met die van mij. Menend hun ouderdom te houden, hun gelijke te zijn in jaren, ogenblikken, bij een glas wijn uitgelaten.
De vijver zal er zijn tot ver na ons, onaangeroerd, gestold in de tijd en, denken we, iets blijft erover van wie we zijn en waren, al was het maar een tak gebogen, een korrel zaad er achtergelaten, veel hoeft het niet.
Maar hoe het morgen zal zijn weten we nu nog niet: de avond lijk een tulp gesloten.
29-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2022 |
Leven en het lot ons beschoren. |
Wat ik gisteren achterliet was pure waanzin, waren de gedachten van een zeer oud man die aan het zweven was, die veel, veel verder dan halverwege, bijna op het einde van de weg, gekomen, en een droom van hem meende te moeten uitschrijven, een angstdroom maar niets meer dan een droom in deze holle tijden, hol omdat ze uitgehold worden en ook omdat ik niet weet hoe ze gaan eindigen en, of ze nog gaan eindigen.
Ook omdat ze mijn gedachten, als die er nog zouden zijn, overhoop halen en me blijven beroeren van morgen tot avond, tot nacht. In dit smalle licht in de duisternis, wie ben ik nog, welke waarden verdedig ik nog, waarvoor sta ik nog in de bres? Ik heb me nooit in mijn leven zo lamlendig gevoeld als nu, moedeloos, sprakeloos, zonder zin in iets, vooral dan zin om verder te gaan met dit schrijven hier, ware het niet voor jullie; voor mijzelf hoeft het niet meer. Ik ben de leegheid zelve.
Hoe verhaal ik me in de wereld van nu; wie was ik die ik gisteren was en wie ben ik nu? Weinig meer dan een mengeling van negatieve dingen die over mij blijven hangen, die ik niet schikken kan naar de mindere toe om enkel deze, de minder negatieve, over te houden.
Toch, toch is het van de resurrectie, van de opstanding dat ik de smaak kennen wil vooraleer hier af te sluiten, is waar ik naar toe schrijven wil om geen ontgoocheling te zijn. Ik heb voorlopig alleen het beeld van mijn zwaktes getoond, niet dat van mijn sterktes die onderhuids gebleven zijn, half versmacht maar wachtende op een moment van genade.
Tot hier dus waar ik deze morgen, in de meer dan vroegte gekomen ben. Maar dan ook niet verder. Zoals ik corona achter mij heb gelaten wil ik ook het geval Poetin, dan toch in de mate van het hoogst mogelijke, achter mij laten.
Heb dan in gedachten, geloof me, deze morgenschemeringen opgehangen aan een draad in het volle licht, de letters ervan zijn een na een losgekomen en weggewaaid met de wind. Enkel, hoe weet ik niet, de klank van het onuitgesprokene is nog gebleven, voor een tijd.
Ik weet nu dat ik, waar ik ook sta, in welk gemoed ik ook verkeer, de wolken hoogst nodig heb, de nachten en de maan en de planeten en de sterrenstelsels, alle toekijkend tot het bevruchtende eruit tot mij komt en mijn bezieling wordt.
Een gebeuren dat me niet ontglippen mag. Ik omhels het, en ik vergrijp me eraan, keer op keer. Dit is wat mijn leven is, het overige zijn maar flarden van ongemakken die me bereiken en me benevelen met een onevenwichtigheid die me doet wankelen.
Ademend en, de tijd geklemd houdend van het zaad dat kiemt, van de bloem die zich opent, van de vrucht die rijpt en de vrucht die valt.
Het bewegen van het bewegingloze, of het ongeziene omgezet, om te begrijpen wat is van de dingen; het niet aanraken ervan omdat het niet aan te raken is dan alleen met wat inhoudelijk ingehouden woordenleemtes.
Houden en niet houden, aftasten en niet aanraken, bespieden wat niet bespied kan worden, al weet je dat het er is, zijn machteloosheid verscholen in zijn woorden. En te mijmeren over wat er was en over wat er niet was en wat er nog aan toegevoegd kan worden, in nieuwe woorden en in andere tekens. Al wat van het leven is, al wat van de natuur is in ons, nu meer dan ooit in stilte en ruimte, overweldigt met geuren en kleurklanken die zijn én van het leven én, van de dood die niet wijkt en nimmer wijken zal.
Impressies die van de wereld zijn om aan te tonen wat er te vinden is als je het woord even oplicht om te zien wat er onder ligt, de dronken dromen van onze aanwezigheid hier op aarde, die zich nimmer sluiten zullen.
28-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2022 |
De arme ouderling die ik ben. |
Als Zelenski zijn wil krijgt en er in alle steden - beginnen we met deze van het Westen - op donderdag 31 maart een betoging op gang komt, dan zou het er een moeten zijn gebaseerd op Westerse maatstaven, liefst hoogstaande, daarom, met enkel als klankborden de namen van grote Russische componisten, schrijvers, geleerden of andere namen met betekenis.
Het is een idee van deze nacht. Ik stelde me, meer dan eens de vraag, hoe een optocht in stilte - of eventueel onderlijnd door de muziek van een Russische componist - door de starten van de hoofdsteden, overkomen zou, welk effect zou dit hebben indien enkel gezwaaid zou worden met de namen erop van Strawinski, Rachmaninov, Shostakovich, Poesjkin, Tolstoj, Pasternak, Sholokhov en noem maar op, er zijn er genoeg, samen met één grote slogan in het Russisch: Niet Poetin, wel … gevolgd door een resem namen die de kern uit maken van de ziel en de geest van het Russische volk.
Het zou het beeld zijn van de oorlog van het Westen tegen Poetin, het beeld van de rede tegen de kanonnen en de destructie van Poetin. De enige die we voeren kunnen deze van de geest, de geest die overwinnen kan.
Waarom vermeldt Charles-Michel dit nooit, waarom spreekt Biden dit nooit uit, denken ze er niet aan zich te richten tot het Russische volk opdat doordringen zou tot hen dat we niet hun ondergang willen, zoals hun machthebbers beweren, maar dat ze deel uitmaken en blijven uitmaken van onze cultuur en we dit zo houden willen?
Hoe kan ik deze boodschap verspreiden opdat ervan enig effect zou te zien zijn in de optochten - als deze zouden plaatsvinden - en opdat ze, hoe ook, hun weerklank zouden krijgen in Rusland zelf, maar dan niet als ‘faked propaganda’ maar als een sterk teken van de ingesteldheid van het Westen tegenover het Russische volk?
Ik vraag het jullie: hoe dring ik door tot mensen zoals Alexander De Croo, zoals tot om het even wie met de nodige zeggingskracht hier in het Westen.
Hoe zeg het me. Opdat we oorlog kunnen voeren op onze wijze.
27-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2022 |
Brief aan mijn achterkleinkinderen. |
Het is mijn echtgenote die me er op wees dat ik enkel ‘zotte’ dingen schrijf die weinigen begrijpen/lezen, maar dat het tijd werd dat ik eens iets schreef voor mijn achterkleinkinderen die ik niet zal zien opgroeien zoals ik het wel willen zou.
Wat ik gisteren schreef zijn maar schemergedachten, zijn maar mogelijkheden die mettertijd een verdere, ruimere uitstrijk zullen krijgen. Twintig, dertig, vijftig jaren verder zullen we de realiteit van wat ons lichaam is duidelijker onder ogen hebben. We zullen het gaan zien als een sterrenstelsel in het klein, een wolk van minieme deeltjes, innig met elkaar verbonden en even innig inwerkend op elkaar, een wolk gelijk, zonder duidelijke omlijning/grenzen. In een dergelijk beeld kunnen de ‘energievelden’ waar ik met goochel, aanvaardbaarder opgenomen worden.
Ik meen dus er te mogen op vooruitlopen en te schrijven wat ik schreef, nogmaals, hoe onwaarschijnlijk dit ook moge zijn. Vele zaken zijn onwaarschijnlijk als men zijn gedachten onbeperkt en onkritisch volgen blijft, als men laat gaan wat op jou afkomt, ongeacht wat het is en hoe het overkomen kan. Je maakt altijd gebruik van de vrijheid die je gelaten wordt als schrijver, er wel de nadruk op leggend dat het gedachten zijn van het ogenblik en op andere ogenblikken gewijzigd kunnen worden, dat je de waarheid niet in spé hebt.
Wat ik hen, mijn achterkleinkinderen, hiermede heb willen duidelijk maken is het feit, dat mijn wereld van kennis maar een deel -deeltje misschien - zal zijn van de wereld die zij zullen kennen in normale omstandigheden. Alleen weet ik niet, gezien de toestand waarin deze zich thans bevinden of deze omstandigheden normaal blijven zullen. Ik sluit mijn ogen en mijn verstand als ik dit schrijf, maar er lopen hier gekken rond, niet zoals ik, die spelen met gedachten maar anderen die spelen met de meest barbaarse wapens. Dit wijst ook op de wereld waarin ik schrijf, de angst om wat er te gebeuren staat, indien.
Ja, indien om het even wat, alles kan aangegrepen worden als een dreiging in deze dagen. Het ergste is dat ik het ergste vrees.
Ik schrijf dus met enerzijds de gedachten gelogeerd in wat van de Kosmos is en enkel van hem, en de gedachten uitkijkend naar wat van de mens is, een bepaald individu die is opgestaan onder ons.
Alles is dus wankelbaar, onvoorzienbaar de toekomst die op ons afkomt en ons meeslepen zal in welke richting dit ook moge zijn. Mijn leven is er een van vrede geweest in het Westen, enkele minieme jeugdjaren uitgezonderd voor mij. Mijn vrees is groot dat je jeugd er ook door getekend gaat worden.
Eerder doffe vooruitzichten voor een overgrootvader die aan zijn volgelingen denkt. En dit voor weinige keren dat ik openlijk en vrij aan jullie denk. Vergeef het me als ik het te onachtzaam zou geschreven hebben.
26-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2022 |
Energievelden. |
Er hebben altijd heel wat boeken op mij liggen wachten. Nu ook van Stanislas Dehaene, zijn ‘Face à face avec son cerveau’, dat ik aarzel om te kopen omdat er, dagelijks, ook nog heel wat te schrijven én te herzien valt. Echter, het lezen biedt me nieuwe inzichten, leert me hoe anderen er in slagen hun schrijversproblemen op te vangen, maar ik zou nu vier uren per dag moeten werken om te doen wat ik gepland heb, en bij ondervinding weet ik dat vier uren intens bezig zijn gedurende een etmaal zeer uitputtend is voor mij. Ik heb dus weinig keuze.
Het feit hier is dat Stanislas Dehaene me zeer intrigeert omwille van een bepaalde reden, en ik hem toch opzoeken wil om zijn antwoord te kennen op een blijvende vraag van mij: waar zijn onze herinneringen opgeslagen, in of buiten onze hersenen?
Ik vind dat het goed is dit te weten, omdat ik stelselmatig heb verklaard dat onze herinneringen in een wolk omheen ons lichaam drijven en ze ons, van tijd tot tijd, als ze het passend vinden, benaderen, zoals dit gisteren bij mij het geval was. Waarom het precies deze waren weet ik niet, maar ze waren er zo sterk dat ik, als gedwongen, ze genomen heb.
Iemand zoals ik die elke morgen vertrekt met heel weinig bagage heeft er nood aan die ingevingen - want dit zijn ze - te volgen en mee te nemen op zijn tocht.
Ik sta dus voor mijn publiek op de planken, telkens aangekleed met wat ik in mijn leven heb gelezen, ontdaan van al wat ik niet gelezen heb en dit is ontmoedigend veel. Aldus ben ik aangewezen op de ideeën die in mij zijn ontstaan, ideeën zoals deze die ik hier verkondig ontstaan uit wat de Kosmos en bijna uitsluitend deze, me leerde.
Heb ik het bij het rechte eind, of neem ik hiermede een te hoge vlucht of nog, zijn het maar wat zinsbegoochelingen, wie zegt het me, Stanislas Dehaene?
Er is weinig, maar toch een kleine, en wellicht enige kans, dat mijn achterkleinkinderen deze woorden hier van mij, ooit lezen zullen, twintig jaar of meer, verder. Ze zullen geconfronteerd worden met ideeën die ontstonden ver voor hun tijd, in een periode dat de opgang in kennis met exponentiële snelheid vooruit schoof. Wellicht zullen ze meer dan wij ingesteld zijn op het feit dat alleen het meest onwaarschijnlijke in de natuur waar kan zijn. Ik zie dus dat ze me volgen zullen en een beeld hebben waar hun overgrootvader mee bezig was. Een van ‘God’ verweesd man achtergelaten in de catacomben van het leven.
Want het is een wereld in ‘vreemde’ wording die ik zal achterlaten, die ik, als de tijd me nog enkele seizoenen gunt, ondergaan zal, om daarna met nog wat resten van resten over te blijven, een naam in een register als die zou overgebleven zijn.
Maar je weet maar nooit. Wat ik deze morgen in de lente van 2022 hen zeggen wil is, - en ik denk stevig aan hen als ik dit schrijf - dat alles wat ik ben en was beschreven ligt, niet in mijn hoofd of hersenen, want dan kan het sterven, maar in de energievelden omheen mij, velden die me niet verlaten zullen.
En dat, wat ik vandaag neerschrijf uit dit energieveld is opgerezen, louter voor hen.
25-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2022 |
Hoe de dag zich schrijven zal. |
Het land is openheid, is bloei, is blijheid, een festijn dat aanvangt om niet meer op te houden voor een lange tijd. Erin ondergedompeld spat ik open in een veld elektronen, in lijnen en ovalen en cirkels. Kringelend, als het leven dat weegt op het water van de vijver, heb ik alles lief wat ik ken en hoop te kennen. Tot de winden komen, de blauwe luchten, de wolken en de regenbogen; heb ik alles lief wat is en wat gezegend nu tevoorschijn komt.
Kortstondig is de tijd van het ogenblik.
Onbevangen wachtend op de beelden die zich uitstorten over mij, ineengedrongen in trillingen van ingetogenheid, waaruit ik niet meer ontsnappen wil omdat het is zoals het nooit is geweest. Behalve.
Behalve toen ik, op de hoogte naar Kawkaban[1] toe, dacht aan jou die mijn geliefde is en ik, naar de diepte toe, je naam toen riep in een zevenvoudige echo naar mij terug gekeerd, alsof je me hoorde en je ogen een kreet om me nimmer te vergeten.
Zo weet je nooit - zeker vandaag niet - hoe je dag zich schrijven zal, hoe je woorden eindigen zullen op wat je nalaten zult, jij, door de gewilde stilte binnen in jou, opgeslorpt, geborgen als je gebogen zit tussen de plooien van je herinneren. Hongerend naar het voorbije dat niet te stuiten is.
Als je diep in jou gekeerd, overlopen zult hoe het was en hoe het leven zich ontwikkeld heeft. Het wijde land van je jeugd, de bossen en de velden je bedekkend met hun geuren en hun energieën die je o zo goed gebruiken kunt om je los te rukken van het beeld van de wereld over jou, de wereld die eeuwen oude relieken tot stof verpulveren wil.
Alles, een tijd maar blijvend, verstrengeld sedert dagen nu wat is van jou en van die gek en zijn gebeuren, aanwezig op de achtergrond van je gedachten. Je hem niet wegdenken kunt.
Kortstondig is de tijd van elk ogenblik.
Echter, niet nu. Nu ik als knaap nog altijd wandel aan de hand van grootmoeder, de hand die bleef, ik nog voelen kan, ik nog denken kan aan de hand die bleef; ik barrevoets in het mulle zand - waar is dat wegje nu gelegen? - van de holle weg, de bermen begroeid met de intense geur van tijm, van duizendblad, van kamille, in de zomers van toen, met onvermijdelijk hier ook, en meer dan op andere plaatsen, het gezoem van vliegen, van bijen, van vlinders lijk zeepbellen. Jij haar hand houdend, en toen ze een kaars aanstak in de kapel midden de velden en ze bidden ging opdat niet geschieden zou wat al gebeurd was. Jij, nu getekend door de jaren zoals zij toen getekend was, teruggegaan langs die holle weg die er nu niet meer is, ook geen thymus meer, geen gegons van bijen meer, naar die kapel en die brandende kaars van haar, de weg van vele tijden terug genomen, ootmoedig gebeden om niets meer te vragen, enkel om er nog te zijn. een laatste maal.
Al weet je niet hoe je bidden zult na al die jaren.
[1] Dorp in het vroegere, eeuwige Yemen. Voor Kamal Salibi, het Bijbel land. Nu een sukkelstaat, zoals er zovele zijn en wij machteloos toekijkend.
24-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2022 |
Hoe de geest leeft in ons. |
Is het verkeerd als ik me blijf verdiepen in de wetenschap er te zijn, met de nadruk op mijn ‘hier-rondlopen-op-aarde’, mijn ‘hierzijn’?
Er is geen alternatief, wil ik dit blijven kunnen dan moet ik meer vrijheid geven aan de Ugo in mij, de dromer, de uitloper, de fantast. Moet ik hem terughalen uit de catacomben van het verleden en hem laten optreden in tijd en ruimte, ademend als een jonge knaap onder de ruisende populieren van de laatste weide waar ik voor de laatste maal - zoals ik het me herinner - neergelegen heb in het gras tussen boterbloem en margeriet en koekoeksbloem, met de gonzende bijen over mij, de vlinders en de kevers, en wat verderaf de grazende koeien. Werelden geleden, toen ik pas was opgestaan uit mijn jeugd op weg naar mijn volwassenheid die er stilaan aankomt nu, tenware deze al voorbij zou zijn.
Verlossing van het oude, het verweerde: waar het op aankomt in deze dagen als het licht door de staalgrijze luchten breekt, tere vlakken getekend op de planten in de tuin, lijk bundels gedachten, lijk samengesnoerde tuilen van verwachtingen die zich mogelijks realiseren zullen - de Nooteboom in mij die spreekt.
Zo is elk opnieuw beginnen, het binnendringen in wat van vroeger was of het buitenkomen uit parken bomen die bossen zijn van uitgelaten leven, opstijgend uit humus en mossen, uit salomonszegel en dalkruid, uit geurende varens die hun sporen laten waaien tot op mijn woorden, tot in mijn hart.
Me vermengend met al wie ik ooit was, waar ik ooit gekomen ben, zoals deze morgen, ik plots terug was op een plaats in de bergen, op weg in die oneindige sneeuwvlakte die we te kruisen hadden, komende van de cabane du Grand Mountet naar de voet van ‘la Pointe de Zinal’ en er aangekomen, treden moesten gehakt worden in de sneeuw en in het ijs om in de wand hoger te komen, waar ik hing, de voeten in de gehakte treden, de handen bevroren, en het niet meer houden kon, los ging laten verdoofd van de koude, tot Robert, de gids, zag dat het zonder ijsvijzen te gevaarlijk en te moeilijk het was hoger te klimmen.
Plaatsen die ik meer dan ken, waar de vreugde er te zijn en de pijnen om er te komen zich oplosten, ondanks alles, in een immens geluk te zijn waar ik was, losgebroken van al wat me gevangen hield, unieke momenten van het zijn, zelfs en vooral als een inbreuk op wat is van het dagelijkse van het bestaan.
Zo ook is een woord, een zin, een beeld, genoeg om weg te schieten in oorden en dingen die waren en waar je nu niet meer komen zult, die lijk speldenkoppen op een landkaart geprikt, te wachten liggen in je geheugen.
Dit is dan wat ik heb bereikt, denkend aan de Ugo in mij en hem toch het woord niet latend terwijl de tijd is voorbij geschoven, hij, Ugo verborgen tussen de lijnen van waar hij soms opduikt uit een stolling van de geest, een kiem uit een zaadbol.
En ik teruggaan moet tot mijn prille begin, en verder nog, oneindig verder nog, en toch zo dichtbij, tot wat in den beginne was, het zijn van het zijnde dat nog altijd wordend is, waaruit ik eveneens gans in de beginne ben ontstaan toen er enkel aanwezig was, onder een of andere vorm van aanwezigheid, niets meer dan het allerprilste begin van wat wordend is.
Ik, en jullie erin aanwezig in het eeuwig potentiële.
23-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-03-2022 |
Filosofie |
Terugblikken op vroeger en, het vroegere evalueren en aanpassen waar het kan of moet, zodat het einde maar steeds verschoven wordt in het deeltje toekomst dat er nog is voor mij, nu ik, met een onzinnige belager in mij en een nog onzinnigere in de verte, er, in feite, twee bressen te slaan heb in de muur waar ik voor sta.
Nochtans stel ik vast, dat er nog heel wat te doen valt én, dat de tijd me ontglipt, me verrast me keer op keer door de akelige snelheid die hij kent om te gaan, zoals gisteren, op zijn manier van dag naar nacht. De slaap die ik zo nodig heb is er te veel aan, wat een onlogische uitspraak is; het is wat ik nog zou willen doen dat te veel is, dat ik herleiden moet tot wat haalbaar is, de enige manier om de tijd te temmen, de tijd zelf te verrassen.
Of, hoe het leven, in al zijn vormen, in al zijn stellingnames, lijk het raderwerk in een klok, me in elkaar heeft gestoken, ja, toegetakeld, het woord dat ik gisteren gebruikte preciezer gericht.
Als ik tracht te concluderen, hoe ik me heb laten uit bloeien, niet alleen als schrijver van blogs, maar als mens die niets anders meer kan dan schrijven, met verwaarlozing van al het andere dat mijn hart - vandaag om te beginnen - verzadiging zou bijbrengen, berusting al was het maar om de 4.000 blogs van minstens 500 woorden die te lezen staan op mijn Blog-side, is dan het moment niet gekomen om het te doen?
Het is me wat, woorden en nog woorden, zijnde mijn levensader, en als ik het naga tot in de diepte, heb ik in the mean time, nog niet genoeg geschreven over de naam die niet uit ons te branden is: de gedachte ‘God’, wie Hij is, en als Hij is, hoe Hij er is, hoe ik erover denk?
Een zaak is zeker ik ben niet ‘pregalileiaans’, niet zoals zovelen die het gebleven zijn wat hun religieuze ingesteldheid betreft. Zoals ook de Kerk het gebleven is. Terwijl ondertussen door de Kwantum Fysica een totaal nieuwe Bijbel geschreven werd. Een Bijbel die ik tracht te lezen en te begrijpen. En hoe dieper ik erin wegglijd, hoe meer al wat me omringt in de natuur, en de processen in de natuur, een wonder wordt, een on-begrijpbaar, onvatbaar, onvoorstelbaar wonder. En hiermede is het meest bijzondere gezegd.
Zo, als ik gefilosofeerd zou hebben dan ligt alles verweven met de idee God, met mijn visie over het leven en, met wat er is van het leven na de dood. En dit laatste, dit allerbelangrijkste, gedragen door mijn visie op het wonder dat het leven is, en hier uit voortvloeiend, het wonder dat de dood moet zijn.
Dit is de kern van mijn filosofie, een andere is er niet, een andere hoeft er niet. Vandaag niet en morgen niet.
22-03-2022, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-03-2022 |
Toegetakeld. |
Ik kom niet los van Oekraïne, vooral dan bij volle maan, zoals deze nacht als ik denk dat er gevochten wordt bij maneschijn. Het zal er wel geen volle maan geweest zijn over de stukgeschoten steden in Oekraïne zelf, maar op andere nachten wel. Ik stel me dan vragen bij de gevoelens van jonge soldaten en andere met vrouw en kinderen thuis, waar kunnen die aan denken als het niet zou zijn er heelhuids van af te komen, als het niet zou zijn zich terug te trekken in alle stilte indien ze wisten waarheen te gaan achteraf.
En dit alles en nog oneindig meer, omwille van de beslissing van een mensdier, een absurd geval van het 'Dasein'.
Of, zijn ze al afgestompt, zien ze niet, of willen ze niet zien de miserie die ze veroorzaken onder de bevolking, de vrouwen, de kinderen, de ouderlingen? Voelen zij zich dan ook zo veilig, weten ze dan niet dat het ook hen kan overkomen, eerder vroeg dan laat.
Oorlog voering in de maneschijn, wie denkt eraan ware hij Poetin niet, zoals ik hem noem, het mensdier, heb ik geen andere naam voor een gek en een leugenaar die durft te beweren dat het liefde is voor de evenmens als je de kogel opvangt die bestemd is voor je vriend. Wat weet hij ervan als hij er staat als een leugenaar wat al de rest dat hij vertelt betreft. Hij maakt me ziek die man, zieker dan ik al ben, hij verwaarloost mijn gedachten, hij herleidt me tot een iemand die rondloopt met wraakgedachten en ik ben voorzeker niet de enige, en ik, ik heb geen nood aan dergelijke gedachten.
Ik heb dus, en het spijt me, sedert hij zijn wil heeft doorgedreven, elke morgen een bres te slaan in de muur die hij opgetrokken heeft in mij naar het gewoon dagelijkse
als ik begin te schrijven. En wie ben ik dan met het stof van de geslagen bres verspreid over mijn haren en mijn leden; hoe kom ik eruit tevoorschijn, met welke gedachten nog, als het me al heel wat moeite heeft gekost om de bres te slaan. Vooral dan bij volle maan, zoals het deze nacht het geval was, als ik het gordijn wegschoof hoe helder, even voorbij middernacht, de morgen al was. Een voorgevoel dat ik kende, de roep van de maan zelf die ik meende te horen, staande precies boven de nok van het huis van de gebuur, alsof ze er op speciale dagen, zoals deze, niet van afwijken wil.
Ik het gordijn heb opengelaten op de nacht, met de maan vanwaar ik lag, precies in de rechter bovenhoek van het raam, maar verdwenen in het eerste morgenlicht.
Maar de impressie van de maannacht is me bijgebleven, ik dacht dat het geen nacht was om te doden of huizen kapot te schieten, de straten vol steengruis en stukken glas. Hebben de Russische soldaten dit niet meer gedacht dan de Oekraïense het gedacht hebben?
Absurd, schreef ik, wat er gebeurt in deze dagen, in deze tijden van heel wat hoogtepunten in een beschaving die nu aan het wankelen is geslagen. Het zijn gevoelens die me meer besmetten dan corona of covid of welke ziekte ook.
Hopelijk besmet ik er jullie niet mee.
Een zaak is zeker Poetin heeft me toegetakeld in mijn laatste dagen.
21-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-03-2022 |
Je weet maar nooit. |
Ik schrijf in vreemde woorden over vreemde dingen, bevreemdend is het wel. Nochtans ik ben zeker niet Jorge Luis Borges, ik ben niet iemand om te zijn wie ik niet ben. Ik ken mezelf en enkel mezelf als ik schrijf, wanneer ook en hoe ook.
Ik testte positief op corona. Ik vermoedde het al enkele dagen, het begon donderdag - zo ziek en zo moe als, ja, als wat? - maar te moe om de trap op te gaan. Ik bereikte nu toch al zaterdagvoormiddag, er is hoop op beterschap, maar ik kan het niet onbesproken laten omdat het me omsingeld en insluit, omdat het me neerhaalt, en het is voor enkele ogenblikken de robot in mij die overneemt.
Deze heeft niet die preciesheid, is niet geschoold om alles af te werken zoals het hoort, hij laat zich te gemakkelijk verleiden, verschuift de dingen verder de dag in, de nacht die komt aankloppen in. Hij is echter niet geprogrammeerd en ik sukkel maar wat, zoek naar iets waar ik naar zoeken kan en vind niet altijd de weg, en als ik de weg vind dan is het niet altijd een lange uitgesponnen weg, eerder een weg die doodloopt.
Noem het zoals je wilt, maar eigenlijk blijf ik de man behind the robot. Want de man achter de robot heeft niets gemeen met een robot, hij kan hem wel zien als een hulp die optreedt in zijn plaats, maar hij vertrouwt hem niet, hij kan hem niet vrij laten handelen want waar zal hij uitkomen, eens op hol geslagen?
Laat hem zwijgen dus zodat ik me loswrikken kan en de man worden - vergeef me mijn verbeelden - van eenvoud, en toch een grote man van wijde luchten, over uitgestrekte velden, van boterbloem en hazelaar, rabarberstruiken en, van zaden die ik strooide en van nieuwe planten die bloeien zullen mettertijd.
Als een vreemde man in een vreemd lichaam schrijf ik over hem. Ik noem hem niet. Wie me leest en hem kent weet over wie het is dat ik schrijf. Ik zie hem als een gelukkig man, hij bezit alles wat hij nodig heeft, van vrouw tot dochters, tot vijvers en tot vrienden die hem lezen en hem brieven schrijven, over het groene van Ierland bijvoorbeeld. Hij hen dankbaar is.
Hij bezit ook een wereld van boeken en muziek. Ondanks corona, eenzaam is hij niet. Hij denkt nog niet verder dan waar hij nu al staat, toch niet bij dit schrijven hier. Zelfs al weet je maar nooit.
*
Er aan toegevoegd om 11.24, uit de Sterrengids 2022: Zondag 20 maart (www.stip.media):
15.33 Universal time, lente equinox, begin van de astronomische lente. De zon heeft nu de ecliptische lengte van 0° en hij staat recht boven de evenaar en overschrijdt de hemelequator van zuid naar noord. Dag (zon op) en nacht (zon onder) duren vandaag overal op aarde even lang, 12 uur.
20-03-2022, 10:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-03-2022 |
Sibelius. |
Ik heb niet herlezen wat ik gisteren heb laten gaan, ik was in een lethargische toestand, overrompeld door de koorts, griep of corona. Hoe vaart het met mij vandaag is de vraag die ik me blijf stellen, waar kom ik uit, mijn geest onstabiel, mijn geschrijf onzeker; hoe kom ik aan bij mijn laatste lijnen en wat laat ik na dat niet te maken zou hebben met het koortsig gevoel dat me nog niet verlaten heeft.
Mijn morgen heeft geen goud in de mond, maar zorg en kwelling, mijn leeftijd helpend is er een vraag die oprijst, die ik dan toch terzijde liggen laat, het is voorbijgaand, het is nog niet wat ik denk dat het zou kunnen zijn, wel een voorbode. Waar ik het bij houden moet.
Mijn God, hoe bloot ik me geef, hoe gul ik ben niet met het diepste van mijn gedachten, maar met de achtergrond ervan, mijn fysische gesteldheid die me omkneld houdt neigend naar het negatieve, mijn zuiverste ik gevangen in een wurggreep.
Hoe verzet ik me opdat ik, het ellendig gevoel op zij schuivend, me verbergend achter een ondoorzichtig gordijn er zou staan, niet zoals gisteren, maar ondanks alles, vernieuwend en sprankelend in glanzende woorden de realiteit overstijgend.
Tijdloos, vluchtig over wat nog komen moet en niet geweten hoe het kon, tot Sibelius in de snaren, hoog trillend in solo en verankerd in het gebed van het orkest, in koor opgevangen en doorgegeven: lente en herfst en tederheid die van lippen is en van handen neergelegd als bloemen op een koude grafsteen, stengels geknipt en samengehouden met een veelkleurig lint, in kleur van avonden in donkere lanen; dovend wat van gisteren was en ook wat van veel vroeger was, verwachting erin bloot gelegd, en vingers en strijkstok die snaren beroeren alsof het klanken waren van ebbe en vloed, afwisselend de klaroenen die we hoorden tot de sterren en verder nog.
Wat weten we van wie Sibelius was als hij zijn vioolconcerto schreef, hoe hij neergezeten of staande, hoe hij in de morgen of laat in de nacht, de volle maan een klankbord of het donker ruisen van de bossen, schrijvend was, opsommend de geluiden die hem bereikten, deze zich mengend met de gevoelens in hem, die hij maar kennen zal als alles geschreven staat en de viool en het orkest het hem vertellen zal, hoe hoog en hoe ver hij geklommen is. Zichzelf uitdovend.
Zoals ik het niet weet hoe ver ik gegaan ben met wat er al geschreven staat en ik wachten moet, denkend aan wat nog kommen kan, vandaag of morgen, als ik er nog ben, en zoals het gebeuren kan, soms, denkend aan wat er zijn zal als ik er niet meer ben, maar dan niet zoals Sibelius en zijn vioolconcerto dat er nog zal zijn.
Wat me bereikte als verhaal, is wat voorbestemd was er te zijn en er achtergelaten te worden. Ik heb er niets aan gewijzigd, ik heb het genomen zoals het kwam, aarzelend eerst, daarna doordrijvend omdat er geen alternatief was dat me helpen kon.
Mijn geest nog altijd door koorts beneveld.
19-03-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |