Voor mij is wachten op het licht in de morgen gelijk aan het wachten op het woord, beide, licht en woord zijn onafscheidbaar, zitten in elkaar gedrongen, het licht dat van de zon en sterren is en het licht dat van de geest is, het reële en het irreële in osmose in elkaar.
Het verschil tussen beide is een kwestie van opvatting, maar beide hebben zoals ik het wil zien, heel wat gemeen, het ene is van de mens naar buiten, het andere van de mens naar binnen, het bewaarheidt wat van het leven is.
Hiermede zit ik weer op mijn stijgende weg en als ik denk aan stijgen denk ik aan Dante die komende uit het bos dat erger is dan de dood, de heuvel op wil gaan naar het licht. Wat me elke morgen overkomt, los komen van de nacht om uit te komen in het licht.
Het ene is een natuurkundig gegeven: uit de nacht staat het licht op; het andere, binnen gaan in het licht van de geest is niet zo evident, het vergt een inspanning waar we allen mee geconfronteerd worden. Als het boek waar ik aan denk er ooit komt dan zal het gaan over deze overgang, over deze noodzakelijke, menswaardige pelgrimstocht die we te volbrengen hebben.
Zo, ik vind dat we allen geestelijk op weg zijn naar een Compostella welke ook, én op weg naar, en dit is onvermijdelijk, het einde van onze dagen, en tezelfdertijd op weg naar een beter begrip van wie we zijn en wat hier op deze aarde onze functie is, of wat we beogen moeten om volwaardig te leven. Dit is, elke morgen binnen treden in het licht van de geest.
Een boek kan niet anders zijn. Als het is om hier op aarde te blijven, dag aan dag, en te zien wat er gebeurt om erover te kunnen schrijven, is dit voor mij weinig waardevol en ik denk dan onvermijdelijk aan José Saramago - en ik citeer ‘hem’ omdat hij aan de basis ligt van mijn blogperikelen - en aan zijn aanbidding van het ‘nada’, omdat hij, in de geest, niet verder heeft gedacht dan wat voor hem de Kerk was in haar dogmatische instelling, zoals Hugo Claus en zoals zovele anderen die nooit verder hebben gedacht dan het beeld van dit dogmatische[1].
Ik ook heb dit verworpen maar ik heb altijd duidelijk gezegd waarom en ik ben er niet uitgekomen als een ongelovige, ik heb altijd geloofd dat er Iets of Iemand in meer was, dat ik er naar zocht, blijvend naar zocht, binnen in mij als buiten mij, om te beginnen in het leven in de natuur. Saramago, om bij hem te blijven, heeft er niet naar gezocht. Zeker in zijn boeken niet, hij is, zoals geschreven staat op de steen in Lissabon waarin de urne met zijn as werd ingemetst, niet opgestegen maar is hij van de aarde gebleven. Wat er op neer komt te sterven in de hoogmoed van het weten dat er niets is en dat het dus beter is na de dood, op aarde zijn heil te zoeken.
Dit is waar ik elke morgen zou kunnen aan denken, als ik zie in welke schakeringen van kleur het licht zich manifesteert in het oosten en de kleuren keer op keer mijn inspiratie zijn, een opening op wat de dag me brengen zal aan woorden en gedachten: de kleurschakeringen van mijn geest, opgetekend en binnengebracht bij jullie, soms, zoals ik het dan voel, op eigenzinnige wijze.
[1] Ik was verrast toen ik op Paaszondag de massa mensen zag staan op het St. Pietersplein in Rome, waren het allen echte volgelingen van Christus of van de Kerk, vroeg ik me af. En, indien bij machte, zou ik er ooit gestaan hebben om te luisteren naar wat de Paus te zeggen had? Het kon.
|